ECLI:NL:RBOBR:2024:493

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
01-332794-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 oktober 2021 in Hapert, samen met een medeverdachte, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere geparkeerde voertuigen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, naast een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat niet bewezen was dat de gevorderde schade door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een opleiding volgt en werk heeft. De rechtbank heeft de straf gematigd in vergelijking met de eis van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden had gevorderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.332794.22
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 december 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Hapert, gemeente Bladel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere auto’s, te weten een [Mercedes, type Sprinter] (met [kenteken 1] ) en/of een [Mercedes, type Vito] (met [kenteken 2] en/of een [Mercedes, type C klassen estate] (met [kenteken 3] welke geparkeerd stonden aan de [adres 2] , althans met een brandbare stof (benzine),
ten gevolge waarvan voornoemde auto’s geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in de nabijheid staande goederen en/of nabijgelegen woning(en) en/of pand(en) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten voor de zich in (de) belendende woning(en) en/of pand(en) bevindende personen

te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde feit bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank constateert dat er een conflict is tussen de vader van verdachte, [medeverdachte] , enerzijds en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds. Verdachte was op de hoogte van dit conflict, zo blijkt uit berichten die door medeverdachte naar verdachte zijn verzonden.
Op 11 oktober 2021 heeft medeverdachte naar verdachte een bericht verzonden met als inhoud “als hij morgen niet alles oplost gaan we”. Op 15 oktober 2021 om 02:53 uur heeft medeverdachte naar verdachte een bericht gestuurd met als inhoud “Loonde weg”. Kort daarna is op meerdere momenten telefonisch contact geweest tussen beiden.
Op 15 oktober 2021 omstreeks 03:30 uur heeft vervolgens een brand plaatsgevonden op het adres [adres 2] te Hapert, voor de kantoorruimte van [bedrijf van slachtoffer 1] , waarbij leaseauto’s van [slachtoffer 1] en een auto van [slachtoffer 2] in brand waren gezet. De zendmastgegevens plaatsen (de telefoon van) verdachte op die datum en rond dat tijdstip nabij de locatie van de brand. Op het Instagramaccount
[verdachte], dat toebehoort aan verdachte, zijn diezelfde nacht een aantal foto’s geplaatst, waarop locaties in de buurt van Hapert staan vermeld en een foto waarop brand te zien is. Tevens heeft verdachte een foto geplaatst, waarop zijn hand met een tatoeage met “013” zichtbaar is. Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat verdachte deze foto’s heeft gemaakt en geplaatst op zijn Instagramaccount. De medeverdachte, de vader van verdachte, was volgens de zendmastgegevens die nacht in de buurt van Hapert.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de medeverdachte verdachte heeft betrokken in zijn conflict met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , samen met verdachte verhaal zou gaan halen en het plan voor de brandstichting heeft bedacht en inlichtingen heeft verschaft voor het plegen door verdachte van de brandstichting op de [adres 2] te Hapert. De medeverdachte heeft kort voor de brand het adres gestuurd en heeft rond het tijdstip van de brand contact onderhouden met verdachte.
Verdachte heeft, gelet op het voorgaande, de brandstichting uitgevoerd met een substantiële intellectuele bijdrage van de medeverdachte. Hierdoor is er volgens de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 oktober 2021 te Hapert, gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere auto’s, te weten een Mercedes, type Sprinter met [kenteken 1] en een Mercedes, type Vito met [kenteken 2] en een Mercedes, type C klasse estate met [kenteken 3] welke geparkeerd stonden aan de [adres 2] , althans met een brandbare stof (benzine),
ten gevolge waarvan voornoemde auto’s gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in de nabijheid staande goederen en nabijgelegen woning en pand en
- levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen, te weten voor de zich in de belendende woning bevindende personen,

te duchten was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. Dit is een bijzonder ernstig feit, omdat er niet alleen schade wordt veroorzaakt bij de slachtoffers, maar dit ook zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. Dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Immers bevonden de voertuigen die in brand zijn gestoken zich niet ver van een woonruimte af waar zich op dat moment ook personen bevonden. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
De vader van verdachte, bevond zich in een zakelijk conflict met de slachtoffers. Medeverdachte heeft verdachte in dit conflict betrokken, zij hebben samen het plan bedacht om de voertuigen van aangevers in brand te steken teneinde aangevers te bewegen geld te betalen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich in dit conflict heeft gemengd en daarin voor eigen rechter heeft gespeeld. Immers zijn er andere manieren om een dergelijk conflict op te lossen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 januari 2024 betreffende verdachte. De rechtbank constateert dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat verdachte werk heeft en een opleiding volgt.
Tevens weegt de rechtbank mee dat het einddossier in augustus 2022 was afgerond, maar er pas in december 2023 is overgegaan tot dagvaarden. In de periode daartussen heeft er geen onderzoek meer plaatsgevonden. Daarnaast hebben de aan verdachte ten laste gelegde feiten plaatsgevonden in 2021. De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden termen aanwezig om de straf te matigen.
Gelet op de ernst van het feit, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal de gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte lijkt op de goede weg te zijn, nu hij een opleiding volgt, in combinatie met werk. De rechtbank wil verdachte de kans bieden deze goede weg te blijven vervolgen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Om recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde zal de rechtbank, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf opleggen voor de maximale duur.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de restwaarde van de Mercedes Vito van € 311,00 in mindering te brengen op het totaalbedrag van de vordering. Voor het overige verzoekt de officier van justitie om de vordering toe te wijzen en daarbij de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten aanzien van de schade aan de Mercedes Vito verzoekt de officier van justitie om verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen naast de medeverdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, omdat de vordering is ingesteld door [slachtoffer 2] namens een B.V., terwijl er geen machtiging en uittreksel van het KvK-register is bijgevoegd. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat de schade aan de ruit niet is veroorzaakt door verdachte, nu deze vernieling niet aan hem ten laste is gelegd. Ook vanwege het pleidooi strekkende tot vrijspraak heeft de verdediging de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. Bovendien is de hoogte van de bedragen betwist.
Beoordeling.
Door aangever [slachtoffer 2] is een vordering ingediend van € 4.612,72 bestaande uit materiële schade. Een deel van deze vordering is gedaan uit naam van [bedrijf van slachtoffer 2] , te weten de schade aan de Mercedes Vito en de schorsing van het kenteken van dat voertuig. De andere schadepost bedraagt schade aan de ruit van de woning van [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schade aan de ruit, aangezien deze schade niet is veroorzaakt door verdachte nu dit feit niet aan verdachte is ten laste gelegd.
De rechtbank zal ook de vordering ten aanzien van de schadeposten die zien op de schade aan de Mercedes Vito en de schorsing van het kenteken daarvan, niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer 2] heeft dit deel van de vordering namens een rechtspersoon ingediend, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat [slachtoffer 2] daartoe bevoegd was.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, medeplegen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende
straffen:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte zich voor het einde van
een proeftijd van 2 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr.N. Noortmann, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 13 februari 2024.