ECLI:NL:RBOBR:2024:4868

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
01.216429.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een automatisch schietend vuurwapen en munitie in de woning van verdachte met jonge kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch schietend vuurwapen (categorie II) en een aanzienlijke hoeveelheid bijbehorende munitie. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in P.I. Vught, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm, en diverse kogelpatronen. De feiten vonden plaats op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 heeft de verdachte bekend het wapen en de munitie voorhanden te hebben gehad, maar hij heeft geen duidelijkheid gegeven over de herkomst van het vuurwapen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van schuldheling met betrekking tot een motorscooter, omdat niet bewezen kon worden dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, vooral gezien het feit dat het wapen en de munitie in de woning lagen waar de verdachte met zijn partner en jonge kinderen verbleef. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan schuldhulpverlening.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van streng optreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens, vooral in een gezinssituatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.216429. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.216429.24
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [1981] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 31 kogelpatronen uit het lang patroonmagazijn
- 33 Kogelpatronen van het kaliber 9x19 millimeter
- 15 kogelpatronen uit het klein patroonmagazijn
- drie centraalvuur kogelpatronen

voorhanden heeft gehad;

3
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven,
een motorscooter (Husqvarna met kenteken [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsman zich voor wat betreft feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-2024139252-16 van 4 juli 2024 (p. 26-29, met bijlagen p. 30-65), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer PL2100-2024139252-82 van 25 juli 2024 (p. 127-131, met bijlage p. 132-148), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] ;
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2024.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het voorliggende dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze (cross)motor van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op het ontbreken van kentekenplaten. De rechtbank overweegt dat motors zoals deze niet zonder meer kentekenplichtig zijn, met name niet indien de motor niet wordt gebruikt op de openbare weg. Het ontbreken daarvan leidt dus niet automatisch tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. Het moment van verkrijgen door verdachte en de omstandigheden ten tijde van het verkrijgen van de motor zijn verder onbekend gebleven, en er zijn geen sporen (op/aan het voertuig) of andere bewijsmiddelen in het dossier aangetroffen die kunnen leiden tot een veroordeling ter zake van de ten laste gelegde vorm van schuldheling.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1
op 4 juli 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad;
2
op 4 juli 2024 te Eindhoven
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 31 kogelpatronen uit het lang patroonmagazijn
- 33 kogelpatronen van het kaliber 9x19 millimeter
- 15 kogelpatronen uit het klein patroonmagazijn
- drie centraalvuur kogelpatronen

voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor alle ten laste gelegde feiten te veroordelen tot een gevangenis van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om in sterkere mate rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tegen deze achtergrond heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een taakstraf en een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest en een fors voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch schietend vuurwapen (cat. II-vuurwapen) en een grote hoeveelheid bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen, en eens te meer van een dergelijk vuurwapen, verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Daar komt bij dat verdachte het vuurwapen en de munitie in de woning had liggen waar hij met zijn partner en jonge kinderen verbleef. Zo vond de politie onder meer kogelpatronen in een tasje tussen een stapel kleding in een slaapkamer. Ook het gegeven dat verdachte het wapen kennelijk heeft vastgehad – er zijn DNA-sporen van verdachte op de trekker van het wapen gevonden – en dat op de telefoon van verdachte diverse app-gesprekken zijn aangetroffen die lijken te gaan over wapens en waarbij afbeeldingen en video’s van wapens worden gestuurd, geeft zeer te denken. Ten slotte heeft verdachte weliswaar bekend het wapen en de munitie voorhanden te hebben gehad, maar heeft hij verder geen inzicht gegeven in hoe hij aan het vuurwapen kwam en wat hij daarmee van plan was. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op het omvangrijke strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in het verdere verleden veelvuldig is veroordeeld, waarvan eenmaal voor de Wet wapens en munitie maar die veroordeling zag niet op een vuurwapen. Dit alles is niet in strafverzwarende zin meegenomen bij het bepalen van strafmaat en -soort.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 4 september 2024. Door de reclassering is geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (categorie II.2) in een woning is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Op basis van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en deze straf voor de helft voorwaardelijk op te leggen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als doel ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, tevens een forse taakstraf moet volgen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan beslagene, omdat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Voorlopige hechtenis.

De raadsman heeft ter terechtzitting primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Gelet op de inhoud van dit vonnis is nog steeds sprake van ernstige bezwaren en gronden en is geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook afwijzen.
De rechtbank is verder van oordeel dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidsstelling en zal daarom ook het subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 Wetboek van Strafrecht, en
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
handelen in strijd met 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
t.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden,met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich binnen 48 uur bij Reclassering Nederland, Polluxstraat 114 ten Eindhoven, tel. 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening. - Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. Veroordeelde werkt mee aan dergelijke controles en de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Veroordeelde werkt mee aan een traject bij Humanitas Homerun en zet zich op een pro actieve wijze in voor dit traject. Hij houdt zich aan afspraken en voorwaarden van deze zorgaanbieder, zolang de reclassering het noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
180 urensubsidiair 90 dagen hechtenis.
Beslag:
Teruggave inbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. EUR (omschrijving: PL2100-2024139252-G2223523)
2. 205 EUR (omschrijving: PL2100-2024139252-G2223518)
aan beslagene.
Voorlopige hechtenis:
Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. A.W.E. de Rooij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 17 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Teamrecherche Eindhoven Noord, registratienummer PL2100-2024143539, afgesloten op 31 juli 2024, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 t/m 161 (deel 1), 162 t/m 345 (deel 2) en 346 t/m 530 (deel 3) .