vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01.216429. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.216429.24
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [1981] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 31 kogelpatronen uit het lang patroonmagazijn
- 33 Kogelpatronen van het kaliber 9x19 millimeter
- 15 kogelpatronen uit het klein patroonmagazijn
- drie centraalvuur kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Eindhoven,
een motorscooter (Husqvarna met kenteken [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsman zich voor wat betreft feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-2024139252-16 van 4 juli 2024 (p. 26-29, met bijlagen p. 30-65), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer PL2100-2024139252-82 van 25 juli 2024 (p. 127-131, met bijlage p. 132-148), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] ;
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2024.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het voorliggende dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze (cross)motor van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op het ontbreken van kentekenplaten. De rechtbank overweegt dat motors zoals deze niet zonder meer kentekenplichtig zijn, met name niet indien de motor niet wordt gebruikt op de openbare weg. Het ontbreken daarvan leidt dus niet automatisch tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. Het moment van verkrijgen door verdachte en de omstandigheden ten tijde van het verkrijgen van de motor zijn verder onbekend gebleven, en er zijn geen sporen (op/aan het voertuig) of andere bewijsmiddelen in het dossier aangetroffen die kunnen leiden tot een veroordeling ter zake van de ten laste gelegde vorm van schuldheling.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1
op 4 juli 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad;
2
op 4 juli 2024 te Eindhoven
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 31 kogelpatronen uit het lang patroonmagazijn
- 33 kogelpatronen van het kaliber 9x19 millimeter
- 15 kogelpatronen uit het klein patroonmagazijn
- drie centraalvuur kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor alle ten laste gelegde feiten te veroordelen tot een gevangenis van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om in sterkere mate rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tegen deze achtergrond heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een taakstraf en een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest en een fors voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch schietend vuurwapen (cat. II-vuurwapen) en een grote hoeveelheid bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen, en eens te meer van een dergelijk vuurwapen, verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Daar komt bij dat verdachte het vuurwapen en de munitie in de woning had liggen waar hij met zijn partner en jonge kinderen verbleef. Zo vond de politie onder meer kogelpatronen in een tasje tussen een stapel kleding in een slaapkamer. Ook het gegeven dat verdachte het wapen kennelijk heeft vastgehad – er zijn DNA-sporen van verdachte op de trekker van het wapen gevonden – en dat op de telefoon van verdachte diverse app-gesprekken zijn aangetroffen die lijken te gaan over wapens en waarbij afbeeldingen en video’s van wapens worden gestuurd, geeft zeer te denken. Ten slotte heeft verdachte weliswaar bekend het wapen en de munitie voorhanden te hebben gehad, maar heeft hij verder geen inzicht gegeven in hoe hij aan het vuurwapen kwam en wat hij daarmee van plan was. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op het omvangrijke strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in het verdere verleden veelvuldig is veroordeeld, waarvan eenmaal voor de Wet wapens en munitie maar die veroordeling zag niet op een vuurwapen. Dit alles is niet in strafverzwarende zin meegenomen bij het bepalen van strafmaat en -soort.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 4 september 2024. Door de reclassering is geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (categorie II.2) in een woning is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Op basis van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en deze straf voor de helft voorwaardelijk op te leggen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als doel ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, tevens een forse taakstraf moet volgen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan beslagene, omdat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.