ECLI:NL:RBOBR:2024:4850

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
01.226600.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van doodslag met vrijspraak voor moord en oplegging van tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag, aangezien hij op 5 september 2023 in Uden het slachtoffer, een 41-jarige vrouw, met een mes heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte heeft tijdens het proces bekend dat hij het slachtoffer heeft verwond met een mes, maar hij stelde dat hij dit deed in een opwelling, zonder voorbedachte rade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie, die zijn gedragingen ten tijde van het delict in grote mate heeft beïnvloed. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid en een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij, de echtgenoot van het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van €20.000,- voor immateriële schade werd toegewezen, maar de vordering voor shockschade werd afgewezen wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226600.23
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [1977] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2023, 13 maart 2024, 29 mei 2024, 22 augustus 2024 en 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding 9 november 2023.
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 13 maart 2024 werd gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Uden,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,
gestoken en/of gesneden in de borst en/of buik,
in elk geval het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art 289/287 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op woensdag 6 september 2023, omstreeks 10:38 uur, kreeg de politie een melding in verband met een reanimatie van een 41-jarige vrouw, [slachtoffer] , op het adres [adres 2] te Uden.
Ter plaatse werd de politie aangesproken door twee mannen, te weten [echtgenoot ] , echtgenoot van [slachtoffer] , en [persoon 1] , vriend van [slachtoffer] . De mannen verklaarden aan de politie dat [slachtoffer] binnen op een stoel zat. Bij het betreden van de woning trof de politie in de gang een grote plas bloed en bloedvlekken op de muren aan. In de woning trof de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan op een stoel met een grote plas bloed en verscheuringen in haar T-shirt.
Uit het forensisch pathologisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van vijf steekletsels ter hoogte van de linkerflank en de linkerborst. Daarnaast had zij zeven steekletsels die door bloedverlies een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden.
Uiteindelijk heeft verdachte bij de politie en ook ter zitting bekend dat hij het slachtoffer met messteken om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer in een waas heeft gestoken met het mes.
Bij de woningbouwcoöperatie zijn eerder door het slachtoffer diverse meldingen gedaan van overlast van haar buurman (verdachte). Verdachte heeft op zijn plaats aangegeven dat hij overlast had van zijn buurvrouw (slachtoffer) [adres 2] .Ook met de vorige bewoonster van [adres 2] zijn er overlastincidenten geweest.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de moord op het slachtoffer kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake is van moord wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor de “voorbedachten rade”. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Nu verdachte dat heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
De bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2024, inhoudende dat hij [slachtoffer] op 5 september 2023 heeft gestoken met het door de politie op 4 juni 2024 aangetroffen mes;
een schriftelijk bescheid, zijnde een forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijk aard van overlijden d.d. 20 september 2023, forensisch dossierpagina 360;
proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2024, inhoudende dat op de door verdachte in zijn verhoor benoemde plaats een mes is aangetroffen.
Was er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken en dat zij daardoor is komen te overlijden. De rechtbank moet vaststellen of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en er dus sprake was van moord. Voor het bewijs van voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat de dader voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Er was tussen verdachte en het slachtoffer sprake van een voortdurende overlastsituatie. Verdachte is op een ochtend met een koksmes de deur uit gegaan en heeft een rondje rond het blok gelopen, waarna hij bij de buurvrouw heeft aangebeld. Daarna heeft hij haar gestoken. De wandeling van deur tot deur duurde nog geen vijf minuten.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij vertrek van huis en gedurende het lopen niet het plan had om zijn buurvrouw te doden. Ook heeft hij verklaard vaker met een mes van huis te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier en het besprokene ter zitting onvoldoende worden afgeleid dat bij verdachte sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. De verklaring van verdachte dat hij ter plekke boos werd door de reactie van de buurvrouw op zijn klacht over geluidsoverlast en dat hij daarom heeft gestoken, kan niet door de bewijsmiddelen worden weerlegd. De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord en spreekt verdachte hiervan vrij.
Bewezenverklaring doodslag.
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
hijopof omstreeks5 september 2023 te Uden,
opzettelijken al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
meermalen,althans eenmaal,met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,
gestokenen/of gesnedenin de borst en/ofbuik,
in elk geval het bovenlichaamvan voornoemde [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art 289/287 Wetboek van Strafrecht)

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en dus niet strafbaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Toerekeningsvatbaarheid.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het op 11 september 2024 door GZ-psycholoog K.A. Rose en psychiater A. Brouwer uitgebrachte rapportage van het Pieter Baan Centrum omtrent de verdachte. De deskundigen hebben hun rapportage tijdens de terechtzitting van 3 oktober 2024 nader toegelicht.
De conclusie van de rapporteurs luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
“Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis in de vorm van schizofrenie, een chronisch psychiatrische stoornis.
Er zijn ook in dit onderzoek evidente aanwijzingen van psychotische problematiek, in devorm van waanideeën (benadelingswanen, paranoïde wanen, en betrekkingswanen), enhallucinaties (stemmen horen)
Als gevolg van de psychotische stoornis is er tevens sprake van cognitieve (intellectuele)achteruitgang, en beperkt emotioneel functioneren, die tevens aanleiding geven tot eenverminderde impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie.
Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van schizofrenie.
De psychische stoornis in de vorm van schizofrenie heeft betrokkenes gedragingen tentijde van het plegen van het ten laste gelegde in grote mate, zo niet volledig, beïnvloed.Als gevolg van betrokkenes schizofrenie - de wanen en hallucinaties, het beperktecognitieve en emotionele functioneren, en de beperkte impulscontrole en frustratietolerantie zijn er forse oordeels- en kritiekstoornissen.
Ook ten aanzien van het huidige ten laste gelegde feit (indien bewezen) leidden psychotischesymptomen en de hieruit voortkomende oordeels- en kritiekstoornissen tot de fysiekeagressie. Hoewel de omstandigheden van een al langer bestaande burenruzie mogelijkeen reëel conflict suggereren, dient voorop te worden gesteld dat dit conflict en betrokkenesopstelling hierin grotendeels, zo niet volledig, beïnvloed werd door betrokkenes schizofrenie en de daaruit voorvloeiende oordeels- en kritiekstoornissen.
Mogelijk heeft de poging om de clozapine af te bouwen medio 2022 - die betrokkene samenmet zijn psychiater ondernam, en die leidde tot een toename van psychotische symptomen -betrokkene ook kwetsbaar gemaakt.
Er is beperkt zicht gekomen op wat betrokkene precies dacht en voelde direct voorafgaand,
en tijdens het ten laste gelegde (indien bewezen), en hoe dit betrokkenes handelen in het moment heeft bepaald.
Iets wat op korte termijn ook niet verder verhelderd zal (kunnen) worden, omdat het beperkte inzicht hierin samenhangt met de kwaliteit van wat betrokkene hierover vertelde in verhoren en gesprekken, als gevolg van betrokkenes beperkte cognitieve en emotionele functioneren. Derhalve ontbreekt het onderzoekers op dit moment aan een specifiek delictscenario, en kan een volledige doorwerking van de psychopathologie in het
ten laste gelegde (indien bewezen) onvoldoende onderbouwd worden.
Reconstruerend lijkt betrokkene zijn buurvrouw aangesproken te hebben op het overlast­
gevende gedrag, en is betrokkene in woede ontstoken - toen zij, naar betrokkenes zeggen, bot reageerde waarop hij zich fysiek agressief toonde. Mogelijk ontbrak het betrokkene hierbij aan het vermogen om tot andere gedragskeuzes te komen, vanuit zijn psychopathologie, en handelde betrokkene als gevolg van wanen, beperkingen in het cognitieve en emotionele functioneren, en beperkingen in de impulscontrole en frustratietolerantie. Betrokkene heeft meermaals verklaard dat het ten laste gelegde (indien bewezen) plaats vond omdat hij "het zat was", en "alles bij elkaar kwam" (rapporteur: doelend op de overlast, dat justitie hem al zijn leven lang het leven zuur zou maken, dat hij geen normaal leven op heeft kunnen bouwen) en hij de controle verloor. Betrokkene vertelde op straat vaker een mes bij zich te dragen vanuit gevoelens van onveiligheid, wat kan wijzen op paranoïdie. Een alternatief delictscenario is echter niet uit te sluiten. Op grond van voorgaande wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde feit (indien bewezen), ten minste sterk verminderd toe te rekenen. Onderzoekers sluiten echter niet uit dat het ten laste gelegde (indien bewezen) betrokkene in het geheel niet toe te rekenen is, en betrokkene op het moment van het ten laste gelegde (indien bewezen), onontkoombaar en allesoverheersend gestuurd werd vanuit de bovenbeschreven psychopathologie: een psychotische toestand, met wanen, en beperkingen in het cognitieve en emotionele functioneren, beperkingen in de impulscontrole en frustratietolerantie, met hieruit voorvloeiend oordeels- en kritiekstoornissen, voortkomend vanuit betrokkenes schizofrenie.”
Tijdens de terechtzitting van 3 oktober 2024 hebben de deskundigen een en ander nader toegelicht. De deskundigen hebben uitgelegd dat de dosering van de medicatie (Clozapine) van grote invloed is op de psychiatrische stoornis van verdachte. In 2022 is geprobeerd om de medicatie van verdachte af te bouwen, waardoor de dosis in 2022 op het laagste niveau was. Hierdoor namen de psychotische klachten toe en is vervolgens de medicatie weer verhoogd. Hierdoor is verdachte ontregeld geweest.
Wanneer het medicatiegebruik wordt afgezet tegen de problematiek met de buren (de voormalige buurvrouw woonachtig op [adres 2] en het latere slachtoffer [slachtoffer] ), blijkt dat de dosering van de medicatie invloed had op de psychische toestand van verdachte en de problemen die hij ervoer.
Verder benadrukten de deskundigen ter terechtzitting uit eigen beweging dat – hoewel verdachte zich helder kan voordoen – hij ernstig ziek is. Vanuit zijn psychiatrische stoornis lukt het hem zelf niet met woorden te duiden welke emoties hij voelt. Volgens de deskundigen is verdachte dan ook niet in staat inzicht te hebben en geven in zijn gedachtegang tijdens het ten laste gelegde. Die informatie is voor de deskundigen van belang om te bepalen of zijn handelen in enige mate aan verdachte kan worden toegerekend, maar verdachte kan niet in staat worden geacht die informatie te geven. Door het ontbreken van die informatie kunnen de deskundigen niet met zekerheid concluderen of verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Wel benadrukken de deskundigen dat zij van mening zijn dat het zeer goed mogelijk is dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
Uit het rapport van het PBC en de toelichting van de deskundigen blijkt dat het tenlastegelegde sterk verminderd dan wel in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen dat verdachte zelf niet in staat is om inzicht te verschaffen in zijn gedachtegang ten tijde van het tenlastegelegde over. De deskundigen kunnen vanuit gedragskundig perspectief daarom niet zeggen dat het tenlastegelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, maar geven aan daar wel sterke aanwijzingen voor te zien. Naar het oordeel van de rechtbank kan het in dat licht niet ten nadele van verdachte worden uitgelegd dat hij – ten gevolge van zijn psychische stoornis – die informatie niet kan verstrekken. De rechtbank ziet bovendien in de mate van invloed van dosering van de Clozapine voorafgaand, tijdens en na het delict een extra bevestiging van de doorwerking van de stoornis van verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezenverklaarde feit wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van een maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, nu hij verminderd toerekeningsvatbaar is, zal worden veroordeeld tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om de bevindingen en adviezen van de deskundigen over te nemen en aan verdachte alleen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn buurvrouw, [slachtoffer] door haar meermalen met een groot koksmes en kracht in het lichaam te steken. Dit is een zeer schokkend en onomkeerbaar feit. De rechtbank stelt voorop dat geen enkele straf of maatregel – hoe hoog of hoe lang ook – kan terugdraaien wat er is gebeurd, het verdriet ongedaan kan maken, de pijn kan wegnemen en herinneringen aan die fatale dag kan uitwissen. Het immense verdriet en de pijn die de nabestaanden van [slachtoffer] is toegebracht en de gevolgen die nog altijd voelbaar zijn, heeft haar echtgenoot [echtgenoot ] ter terechtzitting treffend naar voren gebracht.
Als wordt geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging – zoals in deze zaak het geval is – dan staat deze omstandigheid in de weg aan het opleggen van een straf. Het opleggen van een maatregel die ertoe kan leiden dat iemand langdurig uit de samenleving wordt gehaald, behoort wel tot de mogelijkheden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en zo ja wat voor maatregel aangewezen is. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen die zijn neergelegd in het reeds hiervoor aangehaalde rapport.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) hebben in hun rapport van 11 september 2024 onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
“Onderzoekers stellen op basis van de klinische inschatting dat het recidiverisico op
(onvoorspelbare) geweldsdelicten hoog is, ook op de korte termijn. Het recidiverisico wordt
vooral bepaald door de chronische schizofrenie, die vooralsnog onvoldoende behandeld is,
waarbij betrokkene in het verleden meermaals plotseling agressief gedrag heeft laten zien
vanuit psychotische belevingen.
Om het recidivegevaar te beperken is het van belang dat betrokkene wordt behandeld voor
de schizofrenie. Intensieve behandeling en begeleiding is daarbij noodzakelijk. Betrokkene
heeft beperkt probleembesef en uit geen hulpvraag. Hij geeft aan dat de antipsychotische
medicatie hem belemmert in het opstarten van dagbesteding en sport, en is derhalve beperkt
voor medicamenteuze behandeling te motiveren.
Afgaande op het hoge recidiverisico en de hoge kans op ernstig lichamelijk letsel, zijn onderzoekers van mening dat een gesloten klinische start van de behandeling, met plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek noodzakelijk is. Stapsgewijs kan - afhankelijk van het resultaat van behandeling - vanuit deze setting op de lange termijn mogelijk worden
toegewerkt naar een forensische beschermde woonvorm. Gezien het chronische en mogelijk
therapieresistente karakter van betrokkenes problematiek is een intensieve en langdurige
behandeling en begeleiding geïndiceerd.
Voorwaardelijke juridische kaders zijn niet haalbaar bij betrokkene: betrokkenes inzicht in
de problematiek en het risico is beperkt en derhalve ook zijn behandelmotivatie (betrokkene
accepteert thans medicatie in de wetenschap dat hij anders onder dwang zal worden
behandeld en ziet geen noodzaak voor het aanpassen van de medicatie), en tevens gezien
de hoge kans op een vergelijkbaar gewelddadige recidive als het huidige ten laste gelegde
(indien bewezen), ook op korte termijn.
Voorts zijn er twee verschillende kaders te overwegen: een zorgmachtiging in het kader
van de Wet verplichte GGZ (Wvggz) of een tbs-maatregel met dwangverpleging. Een
behandelmaatregel binnen de GGZ van een halfjaar middels een zorgmachtiging art. 2.3
Wet forensische zorg (Wfz) wordt door ondergetekenden niet haalbaar geacht, wegens de
beperkte duur van een zorgmachtiging en de geschatte gevaarzetting. Betrokkene was
voorgaand aan het ten laste gelegde onder behandeling bij de GGZ (weliswaar ambulant
en in vrijwillig kader), maar dit bleek niet toereikend.
Gezien de chroniciteit van de problematiek en het feit dat langdurig intensieve zorg
noodzakelijk is, adviseren de onderzoekers, indien betrokkene schuldig wordt bevonden
aan het ten laste gelegde, de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging op te
leggen, waarbij gedacht kan worden aan plaatsing in een FPK, of een soortgelijke instelling.”
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt dat advies tot het hare. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de deskundigen voldoende naar voren is gekomen dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis in de vorm van schizofrenie, een chronisch psychiatrische stoornis en dat hij een gevaar vormt zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk een gevaar voor de algemene veiligheid van personen, en dat dat gevaar oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De rechtbank zal op grond van het vorenstaande dan ook de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en zijn verpleging van overheidswege bevelen. Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, namelijk doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

De vordering van de benadeelde partij [echtgenoot ] .

De benadeelde partij [echtgenoot ] is de echtgenoot van [slachtoffer] . De benadeelde partij heeft een bedrag van € 30.000,- aan immateriële schade gevorderd (bestaande uit affectieschade € 20.000,- en shockschade € 10.000,-) te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [echtgenoot ] wat betreft de affectieschade (€ 20.000,-) dient te worden toegewezen. Voor wat betreft de shockschade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging verzocht om de vervangende hechtenis te bepalen op één dag.
Het oordeel van de rechtbank.
Affectieschade.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder a, van het BW, vallen onder deze naasten de echtgenoot van de overledene. Het gevorderde bedrag komt overeen met forfaitaire bedrag voor echtgenoten van een overleden slachtoffer, zoals dit bepaald is in artikel 1 van het Besluit Vergoeding Affectieschade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag dan ook voor dit gedeelte
(€ 20.000,-) toewijzen.
Shockschade.
Met betrekking tot shockschade overweegt de rechtbank - conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De rechtbank constateert dat hetgeen ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de heer [echtgenoot ] naar voren is gebracht onvoldoende is om vast te stellen dat daadwerkelijk sprake is van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld. Dat [echtgenoot ] geschokt is door de manier waarop hij zijn echtgenote levenloos heeft aangetroffen, is alleszins voorstelbaar. Nu de rechtbank echter niet op basis van een rapportage kan vast stellen of sprake is van geestelijk letsel, kan de vordering niet worden toegewezen. Nader onderzoek naar de mate van geestelijk letsel vormt een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de shockschade.
Conclusie.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering te weten een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen
.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2023 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling op één dag, gelet op de oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en de te verwachten duur van die maatregel.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag

Verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en

ontslaat hem van alle rechtsvervolging.

Legt op de volgende maatregel:
Een
terbeschikkingstellingmet
bevel tot verpleging van overheidswege.
Beslissing naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij [echtgenoot ]Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [echtgenoot ] , van een bedrag van 20.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [echtgenoot ] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [echtgenoot ] , van een bedrag van 20.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. F.A.M. Bouwhuis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Westerhuis, griffier,
en is uitgesproken op 17 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van het Team Grootschalige Opsporing (OB), onderzoek Minehead OBRAB23004, aantal blz: 468.