Afgaande op het hoge recidiverisico en de hoge kans op ernstig lichamelijk letsel, zijn onderzoekers van mening dat een gesloten klinische start van de behandeling, met plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek noodzakelijk is. Stapsgewijs kan - afhankelijk van het resultaat van behandeling - vanuit deze setting op de lange termijn mogelijk worden
toegewerkt naar een forensische beschermde woonvorm. Gezien het chronische en mogelijk
therapieresistente karakter van betrokkenes problematiek is een intensieve en langdurige
behandeling en begeleiding geïndiceerd.
Voorwaardelijke juridische kaders zijn niet haalbaar bij betrokkene: betrokkenes inzicht in
de problematiek en het risico is beperkt en derhalve ook zijn behandelmotivatie (betrokkene
accepteert thans medicatie in de wetenschap dat hij anders onder dwang zal worden
behandeld en ziet geen noodzaak voor het aanpassen van de medicatie), en tevens gezien
de hoge kans op een vergelijkbaar gewelddadige recidive als het huidige ten laste gelegde
(indien bewezen), ook op korte termijn.
Voorts zijn er twee verschillende kaders te overwegen: een zorgmachtiging in het kader
van de Wet verplichte GGZ (Wvggz) of een tbs-maatregel met dwangverpleging. Een
behandelmaatregel binnen de GGZ van een halfjaar middels een zorgmachtiging art. 2.3
Wet forensische zorg (Wfz) wordt door ondergetekenden niet haalbaar geacht, wegens de
beperkte duur van een zorgmachtiging en de geschatte gevaarzetting. Betrokkene was
voorgaand aan het ten laste gelegde onder behandeling bij de GGZ (weliswaar ambulant
en in vrijwillig kader), maar dit bleek niet toereikend.
Gezien de chroniciteit van de problematiek en het feit dat langdurig intensieve zorg
noodzakelijk is, adviseren de onderzoekers, indien betrokkene schuldig wordt bevonden
aan het ten laste gelegde, de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging op te
leggen, waarbij gedacht kan worden aan plaatsing in een FPK, of een soortgelijke instelling.”