ECLI:NL:RBOBR:2024:4821

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
01.199383.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Vught

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De verdachte heeft op 18 juni 2024 in Vught een auto in brand gestoken door een brandend voorwerp op het rechtervoorwiel van het voertuig te leggen. Hierdoor is de auto volledig uitgebrand en was er gemeen gevaar voor andere geparkeerde voertuigen en nabijgelegen gebouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en heeft in zijn voordeel meegewogen dat hij tijdens de zitting oprecht spijt heeft betuigd aan de slachtoffers.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, behandeling bij Novadic-Kentron, en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de brandstichting en de impact op de gemeenschap in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft erkend de brand te hebben gesticht, maar de verdediging heeft betoogd dat er twijfels zijn over de opzet en de toerekenbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn voor een verminderde toerekeningsvatbaarheid en dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.199383. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.199383.24
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [1970],
wonende te [adres 1],
thans preventief gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Vught
opzettelijk brand heeft gesticht door een auto in brand te steken (immers heeft verdachte een brandbare stof op (een onderdeel van) een auto gelegd en/of vervolgens die brandbare stof tot ontbranding gebracht)
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor in de nabijheid van die auto geparkeerde voertuigen en/of belendende percelen/gebouwen te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag. [1]
Inleiding.
Op 18 juni 2024, omstreeks 23:37 uur, werd een auto van het merk Kia, type Niro met kenteken [kenteken] [2] in brand gestoken. Deze auto stond geparkeerd in een woonwijk, ter hoogte van de [adres 2] te Vught. Tijdens het onderzoek naar de brand werden beelden van een deurbelcamera bekeken. Op de beelden was een persoon te zien die een brandend voorwerp in zijn hand heeft en deze bij het rechter voorwiel van de auto neerlegt, vervolgens vertrekt, waarna de auto in brand is gevlogen [3] . De brandweer heeft geconstateerd dat wanneer zij tien minuten later aanwezig waren geweest, de brand over had kunnen slaan naar in de nabijheid geparkeerde voertuigen en belendende percelen en gebouwen [4] .
Verdachte heeft (onder andere) ter terechtzitting bekend de brand te hebben gesticht [5] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd, dat verdachte weliswaar een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar dat het nog maar de vraag is of de opzet op de brandstichting en het gemeen gevaar voor goederen wel volledig bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje “inleiding” is vermeld acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daarbij, dat uit het handelen van verdachte het opzet volgt. Wanneer je een brandend voorwerp bij een auto legt en je loopt vervolgens weg, dan doe je dit doelbewust. Er is dan ook sprake van een opzettelijke brandstichting met alle mogelijke gevolgen van dien.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 juni 2024 te Vught opzettelijk brand heeft gesticht door een auto in brand te steken, immers heeft verdachte een brandbare stof op een onderdeel van een auto gelegd en die brandbare stof tot ontbranding gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor in de nabijheid van die auto geparkeerde voertuigen en belendende percelen/gebouwen te duchten was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, op te leggen.
Verdachte dient zich te houden aan de bijzondere voorwaarden als beschreven in het reclasseringsrapport van 25 september 2024. Het opleggen van een contactverbod is volgens de officier van justitie niet opportuun.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, maar heeft bepleit dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet langer moet duren dan de tijd die, bij uitspraak van het vonnis, al in voorarrest is doorgebracht, omdat verdachte behoefte heeft aan behandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, door op het rechtervoorwiel van een in een woonwijk geparkeerde auto een brandend voorwerp te leggen, waardoor het voertuig volledig is uitgebrand. Door de brandstichting was er gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerde voertuigen en belendende percelen en gebouwen.
Brandstichting brengt gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeg in de samenleving in het algemeen, maar zeker bij de bewoners van de straat waarin het is gebeurd, temeer omdat verdachte daar ook woonachtig was.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en last heeft van spanningen en stemmingswisselingen. Er bestaat volgens de raadsman geen eenstemmigheid over de vraag of verdachte ten tijde van het plegen van het delict een psychose had. Uit de verhoren van verdachte maakt de raadsman op dat verdachte geen besef had van wat hij deed en dat dit daarom kan duiden op een stoornis die tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid zou kunnen leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen door de raadsman is aangevoerd onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding en aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat sprake is van een stoornis die in causaal verband staat tot het door verdachte gepleegde delict. De reclassering ziet in verdachte wel een kwetsbare en beïnvloedbare man die een negatief zelfbeeld heeft en moeite lijkt te hebben met het aangeven van zijn grenzen, maar door de betrokken hulpverlening worden de psychotische klachten waarover verdachte spreekt, in twijfel getrokken. Ook uit het eindverslag van de verdiepingsdiagnostiek komen geen aanwijzingen voor van psychotische fenomenen in de vorm van wanen of hallucinaties.
De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar voor het gepleegd feit.
Ten aanzien van de strafoplegging.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte, als gevolg van spanningen, verkeerde keuzes heeft gemaakt.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat verdachte tijdens de behandeling ter terechtzitting meermalen spijt heeft betuigd richting de slachtoffers en dat hij hierin oprecht overkwam. Verdachte ziet in dat hij behandeling en begeleiding nodig heeft en dat hij niet langer in Vught, meer specifiek in de [adres 1], kan blijven wonen.
Alles overziend zal de rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een fors gedeelte, te weten tien maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, dus ook het contactverbod met zijn buren. De verklaring van verdachte dat hij geen enkele reden had om de brand te stichten acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat uit de verklaringen van verdachte is gebleken dat er sprake was van spanningen tussen hem en zijn buren in verband met de aanwezigheid van zijn (toenmalige) partner.
Vanwege het opleggen van deze hogere gevangenisstraf ziet de rechtbank geen reden om daarnaast nog een taakstraf op te leggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 157 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Fivoor Advies Rotterdam te 3029 AK Rotterdam, Marconistraat 2, of een nader aan te wijzen en aan te duiden Reclasseringsinstelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde diagnostisch onderzoek laat verrichten en zich gedurende de proeftijd van 3 jaren onder behandeling zal stellen van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de Reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- dat veroordeelde zich laat begeleiden op sociaal- maatschappelijk gebied door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo spoedig mogelijk.
De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de hulpverlenende instantie geeft voor de begeleiding;
- dat veroordeelde verblijft een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer de reclassering dit nodig vindt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de
huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met alle gezinsleden van [benadeelde], wonende te [adres 2] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. M.E.N. van Haren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 16 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024131642, aantal doorgenummerde pagina’s: 77.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p. 7-8
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-34
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 16-17
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 oktober 2024