Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
2.De feiten
“De mededeling die cliënte van u, althans van de heer [C] namens u, heeft ontvangen op 26 januari 2023 kwalificeert als een mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c BW waardoor [A] in verzuim verkeert. Immers kan cliënte niet anders dan uit de mededeling afleiden dan dat [A] zal tekortschieten in de nakoming van haar afspraken.”[eiseres] wordt in deze brief verder gesommeerd om binnen zeven dagen na dagtekening schriftelijk te bevestigen dat zij de betreffende kosten aan [gedaagde] zal vergoeden, waarna [gedaagde] de opschorting van haar verplichtingen zal beëindigen.
“Uw cliënte schort op onjuiste gronden haar betalingsverplichtingen op. De vrijwaring in de koopovereenkomst is enkel opgenomen voor werknemers die ten tijde van de overdracht arbeidsongeschikt zijn. Mevrouw [B] heeft zich op 26 september 2022 volledig hersteld gemeld, was aan het werk op 14 oktober 2022 en was ook aan het werk bij de sleuteloverdracht op 1 november 2022. Onze makelaar en adviseur [D] was daar in verband met het proces verbaal van feitelijke levering zelf getuige van. Zij heeft ook daadwerkelijk werkzaamheden verricht. Mevrouw [B] was dan ook niet arbeidsongeschikt op de transactiedatum. Van verzuim is dan ook geen sprake. Wat er na de transactiedatum gebeurt, hoe vervelend dit ook kan zijn, is voor rekening en risico van uw cliënte. Ik adviseer uw cliënte zich dan ook te melden bij zijn verzuimverzekering. Er wordt niet overgegaan tot betaling van enige kosten door [A] .”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Dat ik onder voorwaarde en afspraken die ik met [H] heb gemaakt mij beter heb gemeld Op 26-09-2022 Om dat zij anders de zaak niet konden verkopen en hun wilden kosten wat kost De verkoop door laten gaan. Ik zelf mocht bepalen hoeveel uur ik kon werken 5 of 10 per week maar zij mij de volle 20 uur per week uitbetaalde zodat ik maar op de werk vloer te zien was als de kopers kwamen. (…) En toen ik weer in de ziektewet moest door de terugkeer van de burn-out klachten ook niet. En Zoals de Arboarts zij te vroeg aan het werk gegaan en te snel weer 20 uren gaan maken wat ik moest in verband met de nieuwe werkgever. Want ik was zogenaamd beter.”En [G] heeft verklaard:
“Dat ik in oktober 2022 voor [A] B.V werkzaam was en dat [I] als eigenaar tegen ons gezegd heeft dat hij nog een jaar voor ons verantwoordelijk was. En in bijzonder dat [B] die toen onze Shift leader was en beetje bij beetje weer aan het werk ging zich beter moest melden anders kon het niet verkocht worden. Maar dat hij wel voor [B] garant stond ook na de verkoop en hij aansprakelijk was als ze ziekwerd.” [eiseres] heeft deze verklaringen betwist en aangevoerd dat bij de verklaring van [G] in aanmerking moet worden genomen dat zij een werknemer is van [gedaagde] . Op de zitting heeft [eiseres] echter zelf gezegd dat [B] volgens haar contract 20 uur per week moest werken, maar dat zij feitelijk 15 uren werkte en dat de overige 5 uren met verlof werden aangevuld om toch op 20 uur te komen. Volgens [eiseres] heeft zij [B] geadviseerd om bij een nieuw contract 15 uur af te spreken, omdat dat voor haar beter was. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van de arts, waarin staat dat [B] hersteld gemeld kon worden als zij 15 uur per week werkte, maar zij heeft die e-mail niet in het geding gebracht, zodat die stelling onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen van [B] en [G] , die door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, én uit de mededelingen van [eiseres] op de zitting dat [B] zich op 26 september 2022 weliswaar formeel hersteld heeft gemeld, maar dat deze hersteldmelding op initiatief van [eiseres] is gebeurd en dat [B] feitelijk nog niet volledig arbeidsgeschikt was. Bij de afspraak met [B] over het 15 uur werken per week + 5 uur verlof opnemen was volgens [eiseres] geen extern adviseur voor [B] betrokken. Uit al deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [B] op 1 november 2022 vanwege burn-outklachten niet in staat was om de volledige 20 uur te werken en dus gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om [gedaagde] hierover voorafgaand aan de levering te informeren, maar dat heeft zij niet gedaan. [eiseres] heeft daarmee de garantie van artikel 7.1 geschonden. Daarnaast heeft [eiseres] de in artikel 5.5 en 8.1 afgesproken vrijwaring van kosten die gerelateerd zijn aan de arbeidsongeschiktheid van (onder andere) [B] geschonden. Een en ander betekent dat [eiseres] de schade moet vergoeden die [gedaagde] heeft geleden doordat zij de kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] vanwege haar burn-outklachten heeft betaald. [gedaagde] heeft het gevorderde bedrag van in totaal € 17.327,79 met stukken onderbouwd en [eiseres] heeft daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] , die bestaan uit de salariskosten over de maanden november 2022 tot en met augustus 2023, zijn toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de afkoopsom van € 5.000,00 die [gedaagde] bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [B] heeft betaald en die moet worden aangemerkt als schadebeperking.