ECLI:NL:RBOBR:2024:4810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/01/396895 / HA ZA 23-612
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de vrijwaring van kosten van arbeidsongeschikte werknemers bij overname van onderneming

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. naar aanleiding van een overname van een onderneming. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bodemzaak die betrekking heeft op de vrijwaring van kosten van werknemers die op de dag van levering arbeidsongeschikt zijn. De verkoper, [eiseres], heeft de koper, [gedaagde], gevrijwaard voor kosten van arbeidsongeschikte werknemers. Echter, een van de werknemers was op de dag van levering formeel hersteld gemeld, maar feitelijk nog gedeeltelijk arbeidsongeschikt. De rechtbank oordeelt dat de verkoper de schade van de koper moet vergoeden, en dat de koper het recht had om de betaling van de koopsom op te schorten. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] in reconventie grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen van [eiseres] in conventie zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] gerechtigd was om de betaling van de resterende koopsom op te schorten, omdat [eiseres] haar niet vrijwaart van de kosten van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer toewijsbaar zijn, evenals de kosten voor noodzakelijke updates van de webshop.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/396895 / HA ZA 23-612
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L.A.W. Nooijen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte vermeerdering van eis,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de brief van mr. Weehuizen met de producties 1 tot en met 7c,
- de akte in het geding brengen producties 33 en 34 van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 18 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] (voorheen genaamd ‘ [A] B.V.’) heeft een onderneming gedreven die een luncherij exploiteerde. Op 14 oktober 2022 heeft [eiseres] de inventaris, de contracten, de handelsnaam en de website van de onderneming verkocht aan [gedaagde] (hierna: de koopovereenkomst).
2.2.
In de koopovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 2 Koopsom en omzetbelasting
2.1
De koopsom bedraagt € 105.000,00 (…) Koper en Verkoper komen de navolgende splitsing van de koopsom overeen:
-Inventaris € 75.000,00
-Goodwill € 30.000,00
2.2
Partijen zijn het erover eens dat op deze transactie -voor zover deze betrekking heeft op de verkoop van roerende zaken- artikel 37d wet OB 1968 van toepassing is.
Mocht de fiscus concluderen dat over de koopsom -of een deel daarvan omzetbelasting
verschuldigd is dan dient -dat deel van- de koopsom met die omzetbelasting te worden
verhoogd en door koper op eerste verzoek aan verkoper te worden voldaan.
Artikel 3 Betaling koopsom (…)
3.2
Het restant van de koopsom, zijnde een bedrag van € 80.000,00 (…), zal door Koper aan Verkoper in vier termijnen worden voldaan door betaling uiterlijk op 1 november 2022 van € 50.000,- (…) en uiterlijk op 1 februari 2023, 1 mei 2023, 1 augustus 2023 van € 10.000,- (…).
Artikel 4 Levering
4.1
De levering van de inventaris zal geschieden te [vestigingsplaats] , uiterlijk op 1 november 2022 (hierna: de "Leveringsdatum") of zoveel eerder of later partijen mochten overeenkomen. De feitelijke levering zal geschieden middels afgifte van de sleutels van het perceel waarin de inventaris zich bevindt. (…)
4.5
Alle risico's van het Verkochte zijn tot op het moment van levering voor de Verkoper en vanaf het moment van levering voor de Koper behoudens voor zover daarvan wordt afgeweken in deze Overeenkomst. (…)
4.6
Partijen verklaren volledig bekend te zijn met het Verkochte, de staat waarin het verkochte zich bevindt en de financieel-economische situatie van de onderneming.
4.7
De feitelijke levering van het verkochte aan koper zal geschieden in de staat waarin het zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle zichtbare of
onzichtbare gebreken.
4.8
Alle schulden en/of vorderingen die voortkomen uit de exploitatie van het verkochte door de Verkoper komen (tenzij in deze overeenkomst anders bepaald) voor rekening van Verkoper.
Artikel 5 Personeel (…)
5.5
Verkoper heeft Koper geïnformeerd over twee personeelsleden die thans (in meer of mindere mate) arbeidsongeschikt zijn. Verkoper heeft met Koper afgesproken dat Koper wordt gevrijwaard van de kosten die gepaard gaan met beide arbeidsongeschikte personeelsleden. Deze vrijwaring, die ten doel heeft dat Koper geen kosten heeft die gerelateerd zijn aan de arbeidsongeschiktheid van beide personeelsleden, is daarom opgenomen in de vrijwaringen van artikel 8.1 (derde bulletpoint).
Artikel 6 Huurovereenkomst — lndeplaatsstelling
6.1
Overeenkomstig artikel 1 en 4.2 wordt door Koper ook de huurovereenkomst met betrekking tot het pand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] overgenomen. (…)
Artikel 7 Garanties verkoper
7.1
Verkoper garandeert, onverminderd de overige in deze overeenkomst gegeven
garanties het volgende: (…)
E. Verkoper staat er jegens koper voor in met betrekking tot het Verkochte die informatie te
hebben gegeven die naar geldende verkeersopvattingen door hem ter kennis van koper
behoort te worden gebracht. Koper aanvaardt uitdrukkelijk dat de resultaten van onderzoek
naar die feiten en omstandigheden die naar geldende verkeersopvattingen tot zijn onderzoeksgebied behoren, voor zijn risico komen (voor zover deze aan verkoper thans niet
bekend zijn);
F. Er zijn geen feiten of omstandigheden die niet door Verkoper aan Koper ter kennis zijn
gebracht en waarvan Verkoper weet, althans redelijkerwijs zou hebben moeten weten, dat
kennisneming daarvan door Koper van invloed zou zijn geweest op de bereidheid van Koper
om het Verkochte te kopen;
G. De door Verkoper verschafte informatie is juist en in geen enkel opzicht misleidend (…)
Artikel 8 Vrijwaringen Verkoper
8.1
Koper neemt uitdrukkelijk geen andere schulden, aansprakelijkheden en/of verplichtingen over van Verkoper dan het Verkochte. Verkoper vrijwaart Koper dienaangaande voor aanspraken van derden en zal alle schade die Koper ter zake lijdt euro voor euro aan Koper vergoeden (hierna: de "Vrijwaring"). De vrijwaring omvat in ieder geval aanspraken van: (…)
• het personeel uit hoofde van ziekte en/of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid indien het
desbetreffende personeelslid al per Leveringsdatum ziek en/of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is (…)
Artikel 9 Nakoming en ontbinding
9.1
Indien één van beide Partijen, na bij aangetekend schrijven in gebreke te zijn gesteld, gedurende zeven dagen nalatig blijft één of meer verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst na te komen, heeft de wederpartij de keus tussen:
• nakoming van deze Overeenkomst, in welk geval de nalatige na afloop van voormelde termijn van zeven dagen, voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijke opeisbare boete verschuldigd is van twee promille van de koopsom per dag of
• de overeenkomst zonder rechtelijke tussenkomst te ontbinden in welk geval de andere partij een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is ter hoogte van 10% van de koopsom met een minimum van € 25.000,00, hetgeen het recht op schadevergoeding, indien deze hoger is, onverlet laat. (…)
Artikel 12 Overdrachtsbepalingen
12.1
Verkoper zal drie maanden na leveringsdatum om niet:
• Koper één dagdeel van 3 uur (op woensdag) per week begeleiden;
• Op afroep beschikbaar zijn voor Koper voor support en begeleiding, met dien verstande dat dit in onderling overleg gebeurd en zoveel mogelijk op basis van een vooraf overeengekomen planning;
• De website en interne systemen uitbreiding voor borrelplanken concept realiseren;
• De website en interne systemen uitbreiding voor warme keuken concept realiseren;
• Het borrelplanken concept werkproces implementeren;
• Het uitvoeren van marketing en acquisitie werkzaamheden voor de lunch, warme keuken en borrelplanken. (…)”
2.3.
[gedaagde] heeft op 1 februari 2023 aan [eiseres] meegedeeld dat de eerste deelbetaling wordt uitgesteld.
2.4.
De advocaat van [gedaagde] heeft [eiseres] op 3 februari 2023 geschreven dat zij een beroep doet op artikel 5.5 en 8.1 van de koopovereenkomst waarin is bepaald dat [gedaagde] is gevrijwaard van de kosten die zijn gerelateerd aan de arbeidsongeschiktheid van mevrouw [B] . De advocaat van [gedaagde] schrijft onder meer:
“De mededeling die cliënte van u, althans van de heer [C] namens u, heeft ontvangen op 26 januari 2023 kwalificeert als een mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c BW waardoor [A] in verzuim verkeert. Immers kan cliënte niet anders dan uit de mededeling afleiden dan dat [A] zal tekortschieten in de nakoming van haar afspraken.”[eiseres] wordt in deze brief verder gesommeerd om binnen zeven dagen na dagtekening schriftelijk te bevestigen dat zij de betreffende kosten aan [gedaagde] zal vergoeden, waarna [gedaagde] de opschorting van haar verplichtingen zal beëindigen.
2.5.
Namens [eiseres] is bij e-mail van 8 februari 2023 aan de advocaat van [gedaagde] geantwoord:
“Uw cliënte schort op onjuiste gronden haar betalingsverplichtingen op. De vrijwaring in de koopovereenkomst is enkel opgenomen voor werknemers die ten tijde van de overdracht arbeidsongeschikt zijn. Mevrouw [B] heeft zich op 26 september 2022 volledig hersteld gemeld, was aan het werk op 14 oktober 2022 en was ook aan het werk bij de sleuteloverdracht op 1 november 2022. Onze makelaar en adviseur [D] was daar in verband met het proces verbaal van feitelijke levering zelf getuige van. Zij heeft ook daadwerkelijk werkzaamheden verricht. Mevrouw [B] was dan ook niet arbeidsongeschikt op de transactiedatum. Van verzuim is dan ook geen sprake. Wat er na de transactiedatum gebeurt, hoe vervelend dit ook kan zijn, is voor rekening en risico van uw cliënte. Ik adviseer uw cliënte zich dan ook te melden bij zijn verzuimverzekering. Er wordt niet overgegaan tot betaling van enige kosten door [A] .”
2.6.
Namens [gedaagde] is op 6 maart 2023 aan [eiseres] meegedeeld dat zij ook op andere punten, zoals met betrekking tot de website en de inventaris, de koopovereenkomst niet is nagekomen.
2.7.
Elektrokeuring & Certificering Nederland heeft in opdracht van [gedaagde] de brandveiligheid van het gebouw beoordeeld en de elektrische installatie geïnspecteerd. In haar rapport van 6 juni 2023 heeft zij vastgesteld dat de installatie niet voldoet aan de norm.
2.8.
[gedaagde] en mevrouw [B] (hierna: [B] ) hebben op 31 juli 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft in het kader van de vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 5.000,00 aan [B] voldaan.
2.9.
Op 13 september 2023 heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen onder ING Bank N.V. en op de volledige inventaris van [gedaagde] .
2.10.
De heer [E] (hierna: [E] ), webdeveloper, heeft in zijn e-mail van 19 oktober 2023 aan [gedaagde] – kort gezegd – geschreven dat het webshop systeem van [gedaagde] verouderd was en op het moment dat [gedaagde] de webshop overnam ruim 3 jaar achterliep met betrekking tot updates. [E] heeft afgelopen zomer een update uitgevoerd. Dat heeft initieel 2 dagen gekost, maar zoals te verwachten was zijn daar nog wat kinderziektes bij tevoorschijn gekomen, zodat de totale kosten zullen uitkomen op € 2.040,-. De nadelen van het oude systeem Magento 1, dat niet meer actief wordt ondersteund, komen steeds meer in beeld. De webshop van [gedaagde] is volgens [E] toe aan een overstap op Magento 2. De kosten daarvan bedragen
€ 15.000,00 tot € 20.000,00.
2.11.
De heer [F] heeft in opdracht van [gedaagde] de inventaris van [gedaagde] op 24 oktober 2023 getaxeerd op € 33.135,00.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Na eisvermeerdering vordert [eiseres] - samengevat - [gedaagde] te veroordelen:
1. tot nakoming van de koopovereenkomst,
2. tot betaling van € 29.116,95, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente,
3. tot betaling van de boete van twee promille van de koopsom van € 105.000,00 per dag,
4. tot betaling van € 1.762,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente,
5. tot betaling van € 1.066,17 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente,
6. in de proceskosten, de beslagkosten, de daadwerkelijke gemaakte kosten, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] terecht de betaling van het resterende
gedeelte van de koopsom als ten processe bedoeld heeft opgeschort,
2. [eiseres] te veroordelen te betalen:
a. een bedrag ad € 17.327,79, verschuldigd ter zake vrijwaring,
b. een bedrag ad € 41.865,00, verschuldigd ter zake inventaris,
c. een bedrag ad € 8.918,04, verschuldigd ter zake elektrische installatie,
d. een bedrag ad € 20.000,00, verschuldigd ter zake computer/besturing,
e. een bedrag ad € 15.000,00 verschuldigd ter zake handelen in strijd concurrentiebeding,
f. een bedrag ad € 883,05, verschuldigd ter zake winkelkrediet,
g. een bedrag ad € 1.008,43, verschuldigd ter zake niet-doorbetaalde bedragen,
3. [eiseres] te veroordelen tot betaling van de boete van twee promille van de koopsom van € 105.000,00 per dag,
4. [eiseres] te veroordelen om binnen drie weken na dit vonnis het ten laste van
[gedaagde] gelegde conservatoire beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom
van € 500,00 per dag voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft,
5. te bepalen dat [gedaagde] gerechtigd is om al hetgeen [eiseres] (in reconventie) aan [gedaagde] verschuldigd is te verrekenen met het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom als ten processe bedoeld, alsook met hetgeen [gedaagde] eventueel overigens in conventie aan [eiseres] dient te voldoen;
6. [eiseres] te veroordelen om over al hetgeen zij (per saldo) aan [gedaagde] verschuldigd is de wettelijke handelsrente ex artikel 6:l19a BW te vergoeden, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
7. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[eiseres] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in reconventie
4.1.
De vorderingen in reconventie zullen als eerste worden beoordeeld.
4.2.
[gedaagde] verwijt [eiseres] dat zij de koopovereenkomst op verschillende punten niet is nagekomen. De betreffende punten zullen hierna achtereenvolgens aan de orde komen.
De vrijwaring (2a)
4.3.
[gedaagde] beroept zich op artikel 8.1 van de koopovereenkomst waarin partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] haar vrijwaart voor aanspraken van het personeel uit hoofde van ziekte en/of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid indien het desbetreffende personeelslid al per leveringsdatum ziek en/of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. [gedaagde] stelt dat [B] , een werkneemster die te kampen had met een burn-out, door [eiseres] onder druk is gezet om zich vóór levering beter te melden, omdat [eiseres] anders haar onderneming niet kon verkopen. [eiseres] heeft [B] toen voorgehouden dat zij in ieder geval voor haar volledige werkweek (20 uren) uitbetaald zou krijgen, indien zij enkel aanwezig was maar in werkelijkheid geen of maar weinig werkzaamheden verrichtte. Na de levering heeft [B] zich weer volledig arbeidsongeschikt gemeld. [eiseres] heeft bewust een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Zij heeft daarmee in strijd met artikel 8.1 en ook in strijd met artikel 7.1 gehandeld. [eiseres] moet daarom de schade vergoeden die [gedaagde] heeft geleden door deze wanprestatie van [eiseres] . [gedaagde] vordert de salariskosten over de maanden november en december 2022 (€ 2.819,29), de salariskosten over de maanden januari 2023 tot en met augustus 2023 (€ 9.508,50) en € 5.000,00 aan "afkoopsom" die zij ten behoeve van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [B] heeft betaald, in totaal €17.327,79.
4.4.
[eiseres] voert aan dat de vrijwaring uit artikel 8.1 van de koopovereenkomst slechts geldt indien een personeelslid ten tijde van de leveringsdatum ziek en/of arbeidsongeschikt was. [B] was ten tijde van de leveringsdatum van 1 november 2022 niet arbeidsongeschikt. Zij heeft zichzelf sinds 26 september 2022 hersteld gemeld en haar werkzaamheden per die datum hervat. De hersteldmelding is diezelfde dag doorgegeven via het portaal van de Arbodienst van [eiseres] . [B] was dus arbeidsgeschikt op de leveringsdatum, waardoor [gedaagde] niets te vorderen heeft van [eiseres] .
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat centraal de vraag of [B] op 26 september 2022 en op 1 november 2022, al dan niet gedeeltelijk, arbeidsongeschikt was. [gedaagde] beroept zich op de vrijwaring van de kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] op grond van artikel 8.1 van de koopovereenkomst en heeft daarvan de stelplicht.
Vast staat dat [B] in 2022 geruime tijd te kampen had met burn-out klachten en daardoor arbeidsongeschikt was. Op het overzicht verzuim- en hersteldmelding uit het dossier van [B] zijn de 100% verzuimdatum 27 januari 2022, de 100% herstelddatum 26 september 2022 en het aantal verzuimdagen van 242 vermeld. [gedaagde] heeft op de zitting gezegd dat [B] maar 1 of 2 dagen in de week meedraaide, dat de burn-outklachten weer terugkwamen en dat zij zich in januari 2023 weer ziek heeft gemeld. [gedaagde] heeft dit onderbouwd met de verklaringen van [B] en mevrouw [G] (hierna: [G] ), een ander personeelslid. [B] heeft verklaard:
“Dat ik onder voorwaarde en afspraken die ik met [H] heb gemaakt mij beter heb gemeld Op 26-09-2022 Om dat zij anders de zaak niet konden verkopen en hun wilden kosten wat kost De verkoop door laten gaan. Ik zelf mocht bepalen hoeveel uur ik kon werken 5 of 10 per week maar zij mij de volle 20 uur per week uitbetaalde zodat ik maar op de werk vloer te zien was als de kopers kwamen. (…) En toen ik weer in de ziektewet moest door de terugkeer van de burn-out klachten ook niet. En Zoals de Arboarts zij te vroeg aan het werk gegaan en te snel weer 20 uren gaan maken wat ik moest in verband met de nieuwe werkgever. Want ik was zogenaamd beter.”En [G] heeft verklaard:
“Dat ik in oktober 2022 voor [A] B.V werkzaam was en dat [I] als eigenaar tegen ons gezegd heeft dat hij nog een jaar voor ons verantwoordelijk was. En in bijzonder dat [B] die toen onze Shift leader was en beetje bij beetje weer aan het werk ging zich beter moest melden anders kon het niet verkocht worden. Maar dat hij wel voor [B] garant stond ook na de verkoop en hij aansprakelijk was als ze ziekwerd.” [eiseres] heeft deze verklaringen betwist en aangevoerd dat bij de verklaring van [G] in aanmerking moet worden genomen dat zij een werknemer is van [gedaagde] . Op de zitting heeft [eiseres] echter zelf gezegd dat [B] volgens haar contract 20 uur per week moest werken, maar dat zij feitelijk 15 uren werkte en dat de overige 5 uren met verlof werden aangevuld om toch op 20 uur te komen. Volgens [eiseres] heeft zij [B] geadviseerd om bij een nieuw contract 15 uur af te spreken, omdat dat voor haar beter was. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van de arts, waarin staat dat [B] hersteld gemeld kon worden als zij 15 uur per week werkte, maar zij heeft die e-mail niet in het geding gebracht, zodat die stelling onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen van [B] en [G] , die door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, én uit de mededelingen van [eiseres] op de zitting dat [B] zich op 26 september 2022 weliswaar formeel hersteld heeft gemeld, maar dat deze hersteldmelding op initiatief van [eiseres] is gebeurd en dat [B] feitelijk nog niet volledig arbeidsgeschikt was. Bij de afspraak met [B] over het 15 uur werken per week + 5 uur verlof opnemen was volgens [eiseres] geen extern adviseur voor [B] betrokken. Uit al deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [B] op 1 november 2022 vanwege burn-outklachten niet in staat was om de volledige 20 uur te werken en dus gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om [gedaagde] hierover voorafgaand aan de levering te informeren, maar dat heeft zij niet gedaan. [eiseres] heeft daarmee de garantie van artikel 7.1 geschonden. Daarnaast heeft [eiseres] de in artikel 5.5 en 8.1 afgesproken vrijwaring van kosten die gerelateerd zijn aan de arbeidsongeschiktheid van (onder andere) [B] geschonden. Een en ander betekent dat [eiseres] de schade moet vergoeden die [gedaagde] heeft geleden doordat zij de kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] vanwege haar burn-outklachten heeft betaald. [gedaagde] heeft het gevorderde bedrag van in totaal € 17.327,79 met stukken onderbouwd en [eiseres] heeft daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] , die bestaan uit de salariskosten over de maanden november 2022 tot en met augustus 2023, zijn toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de afkoopsom van € 5.000,00 die [gedaagde] bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [B] heeft betaald en die moet worden aangemerkt als schadebeperking.
Verklaring voor recht (1)
4.6.
De volgende vraag is of [gedaagde] gerechtigd was om de betaling van het resterende deel van de koopsom op te schorten, omdat zij een vordering uit hoofde van schadevergoeding had op [eiseres] . Naar het oordeel van de rechtbank moet die vraag bevestigend beantwoord worden. Als onweersproken staat vast dat [B] zich in januari 2023 heeft ziek gemeld, dat [gedaagde] dit aan [eiseres] heeft meegedeeld en dat [eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat zij [gedaagde] niet zal vrijwaren van de kosten die gepaard gaan met de arbeidsongeschiktheid van [B] . Op 1 februari 2023 heeft [gedaagde] zich beroepen op opschorting van de tweede termijnbetaling van de koopsom. De uiterlijke betaaldatum van de tweede termijnbetaling – eveneens 1 februari 2023 – was op dat moment nog niet verstreken, zodat [gedaagde] niet in verzuim was. De advocaat van [gedaagde] heeft de opschorting in zijn brief van 3 februari 2023 aan [eiseres] toegelicht. Dat [gedaagde] vervolgens ook de termijnbetalingen van 1 mei 2023 en 1 augustus 2023 heeft opgeschort vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat de kosten met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [B] opliepen. Dat [gedaagde] haar schade – en dus ook die van [eiseres] – heeft beperkt door een vaststellingsovereenkomst te sluiten met [B] , waardoor de totale kosten lager zijn dan de totale openstaande koopsom, doet daar niet aan af. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
De inventaris (2b)
4.7.
[gedaagde] maakt daarnaast aanspraak op een schadevergoeding van
€ 41.865,00, omdat [eiseres] haar onjuist heeft geïnformeerd over de waarde van de inventaris. Volgens [eiseres] was de inventaris € 75.000,00 waard. Na de levering vertoonde een aantal goederen die vermeld waren op de inventarislijst bij de koopovereenkomst gebreken. Het taxatierapport dat op 24 oktober 2023 in opdracht van [gedaagde] is uitgevoerd, komt uit op een waarde van € 33.135,00.
4.8.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de taxatie van 12 september 2022 weliswaar uitkomt op een bedrag van € 75.000,00, maar dat daarin een bedrag van € 26.800,00 aan huurdersbelang is opgenomen. De enkele inventaris is destijds getaxeerd op een bedrag van € 48.200,00. Dat dit bedrag niet juist was, daarvan heeft [gedaagde] de stelplicht. Het taxatierapport dat [gedaagde] heeft laten opstellen is een jaar na het eerste taxatierapport opgemaakt. De inventaris is in dat jaar gebruikt en daarbij kunnen goederen beschadigd zijn of kapot zijn gegaan. De inventaris is gekocht in de staat waarin deze zich bevond en de risico's daarvan zijn vanaf het moment van levering voor [gedaagde] (artikel 4.5). Uit de taxatie van 24 oktober 2023 is bovendien niet af te leiden dat bepaalde goederen gebreken vertonen, zoals [gedaagde] wel stelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] bij de koop onjuiste informatie heeft gegeven over de waarde van de inventaris. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De elektrische installatie (2c)
4.10.
[gedaagde] vordert ook vergoeding van een bedrag van € 8.918,04 aan kosten in verband met de elektrische installatie. Na de levering wilde zij een verzekering afsluiten tegen schade in geval van brand. De verzekeringsmaatschappij eiste een inspectie van de elektrische installatie en daaruit bleek dat (deels) ook sprake was van een zeer gevaarlijke situatie. [eiseres] heeft op geen enkele wijze mededeling gedaan aan [gedaagde] van de gebrekkige elektrische installatie, terwijl er vanuit gegaan behoort te worden dat zij daar wel bekend mee was.
4.11.
[eiseres] voert aan dat zij niet wist en redelijkerwijs ook niet had hoeven te weten dat er sprake was van een gebrekkige elektrische installatie. Zij was immers verzekerd tegen brandschade en huurde het pand. Bovendien maakt de elektrische installatie in het geheel geen deel uit van de koop. De elektrische installatie bestaat uit de bekabeling, stopcontacten, meterkast, krachtstroom en dergelijke. Indien de elektrische installatie gebreken vertoont, dan is dit voor rekening en risico van de verhuurder van het pand.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel de verhuurder verantwoordelijk is voor de elektrische installatie. [eiseres] was ten tijde van de verkoop verzekerd tegen schade door brand en uit niets blijkt dat zij wist dat er iets niet in orde was met de elektrische installatie. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden en deze vordering wordt daarom afgewezen.
De computer/besturing (2d)
4.13.
[gedaagde] stelt verder dat zij schade heeft geleden doordat [eiseres] heeft verzwegen dat de computerprogramma’s ondeugdelijk waren. [eiseres] heeft [gedaagde] in verband met de problemen met de computerprogramma’s verwezen naar [E] . [gedaagde] begroot haar schade op € 20.000,00.
4.14.
[eiseres] voert aan dat de website op maat is gebouwd voor de bedrijfsuitoefening van (destijds) [A] en dat deze op het moment van levering naar behoren werkte. Zij verwijst naar artikel 4.7 van de koopovereenkomst, waaruit blijkt dat de feitelijke levering van de webshop geschiedt in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van de koopovereenkomst bevindt inclusief alle zichtbare en onzichtbare
gebreken.
4.15.
De rechtbank volgt [eiseres] in haar standpunt dat de webshop is geleverd in de staat waarin deze zich bevindt, namelijk met Magento 1. Het bedrag van € 20.000,- voor een nieuwe versie van Magento wordt daarom afgewezen. [eiseres] had echter ook een mededelingsplicht jegens [gedaagde] . Als er al enkele jaren geen updates aan de webshop waren uitgevoerd, zoals volgt uit de e-mail van [E] en door [eiseres] niet is betwist, had [eiseres] dat tegen [gedaagde] moeten zeggen. Doordat [eiseres] dat niet heeft gedaan, heeft [gedaagde] niet hoeven verwachten dat de webshop die zij kocht niet geüpdatet was. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het niet tijdig updaten problemen (met de webshop) kunnen ontstaan. De schade die [gedaagde] heeft geleden doordat zij updates moest laten uitvoeren waar zij geen rekening mee had hoeven houden, komt voor vergoeding in aanmerking. De kosten van € 2.040,- voor de updates van de webshop (het bijwerken naar OpenMage en het overzetten naar PHP 8), die door [eiseres] niet zijn betwist, zijn daarom toewijsbaar.
Het concurrentiebeding (2e)
4.16.
Mr. Weehuizen heeft op de zitting meegedeeld dat [gedaagde] geen beroep meer doet op het concurrentiebeding in de koopovereenkomst. Dat betekent dat het op die grond gevorderde bedrag van € 15.000,00 zal worden afgewezen.
Het winkelkrediet (2f)
4.17.
[eiseres] erkent dat zij een bedrag van € 883,05 aan [gedaagde] verschuldigd is ter zake winkelkrediet. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
Niet doorbetaalde bedragen (2g)
4.18.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 1.008,43 aan bedragen die afnemers van haar producten abusievelijk op de rekening van [eiseres] hebben gestort. Zij heeft in haar e-mail van 21 mei 2023 aan [eiseres] een lijst gestuurd met de betalingen waarom het gaat (productie 8).
4.19.
[eiseres] voert aan dat ze iedere betaling door een afnemer op haar rekening direct heeft teruggestort naar de rekening van de afnemer. Zij heeft bij antwoord in reconventie een overzicht overgelegd van de terugbetalingen van op de verkeerde rekening gedane betalingen (productie 32). [gedaagde] heeft op zitting niet meer op dit overzicht gereageerd.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat het overzicht van terugbetalingen van [eiseres] betrekking heeft op veel meer klanten en facturen dan de hierboven onder 4.18 vermelde. Voor wat betreft de bedragen van de in dat overzicht vermelde facturen 2022-0836
(€ 105,14), 2022-0903 (€ 32,35), 2022-0961 (€ 98,60) en 2023-0141 (€ 219,25), 2022-0957 (€ 48,09) oordeelt de rechtbank dat de vordering van [gedaagde] voldoende gemotiveerd betwist is en dat deze daarom zal worden afgewezen. Van de overige bedragen, in totaal
€ 505,00, wordt aangenomen dat [eiseres] deze niet heeft terugbetaald aan afnemers van [gedaagde] of doorbetaald aan [gedaagde] en tot zover is deze vordering toewijsbaar.
De boete (3)
4.21.
[gedaagde] maakt aanspraak op de boete van twee promille van de koopsom per dag zoals vermeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst.
4.22.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer.
4.23.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de schuldeiser niet tegelijkertijd nakoming van de hoofdverbintenis en betaling van de boete kan vorderen, tenzij de boete op de enkele vertraging is gesteld. De boete van twee promille van de koopsom per dag in artikel 9.1 van de koopovereenkomst voldoet daaraan. Indien één van partijen nakoming van de overkomst wenst, is de wederpartij – als aan de overige vereisten is voldaan – de boete van twee promille van de koopsom per dag verschuldigd totdat zij is nagekomen. In deze procedure vordert [gedaagde] echter geen nakoming, maar schadevergoeding. De boete van twee promille van de koopsom per dag, die [gedaagde] vordert, ziet niet op de situatie dat schadevergoeding wordt gevorderd. Dat betekent dat de gevorderde boete niet kan worden toegewezen.
Proceskosten
4.24.
[eiseres] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
Totaal
1.750,00
Tussenconclusie in reconventie:
4.25.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat in reconventie een bedrag van € 22.505,84 (€ 17.327,79 + € 2.040,00 + € 883,05 + € 505,00 + € 1.750,00) toewijsbaar is.
in conventie
Koopsom (2)
4.26.
[eiseres] vordert een bedrag van € 29.116,95, dat is het restant van de koopsom van € 30.000,00, verrekend met het bij haar aanwezige winkelkrediet van € 883,05. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij dit bedrag van € 29.116,95 aan restant koopsom aan [eiseres] verschuldigd is. Deze vordering is daarom toewijsbaar.
De boete (3)
4.27.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de boete van twee promille van de koopsom per dag zoals vermeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst. Zij stelt dat zij [gedaagde] op 8 februari 2023 in gebreke heeft gesteld en dat [gedaagde] vervolgens heeft nagelaten uiterlijk 15 februari 2023 over te gaan tot betaling van de resterende koopsom.
4.28.
[gedaagde] beroept zich op opschorting.
4.29.
Zoals hiervoor onder 4.6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] gerechtigd was om op 1 februari 2023 de betaling van de resterende koopsom op te schorten, omdat [eiseres] haar niet zou vrijwaren van de kosten van de arbeidsongeschiktheid van [B] . De gerechtvaardigde opschorting van die betalingsverplichting heeft tot gevolg dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in haar (betalings)verplichting op grond van de koopovereenkomst en zij is daarom geen boete verschuldigd. Deze vordering zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten (5)
4.30.
Zoals onder 4.29 is overwogen, mocht [gedaagde] haar betalingsverplichting opschorten en is zij niet tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt en ook niet schadeplichtig is jegens [eiseres] . De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die moet worden aangemerkt als schadevergoeding, is dan ook niet toewijsbaar.
BTW (4)
4.31.
[gedaagde] betwist niet dat zij ter zake van BTW nog een bedrag van € 1.762,52 aan [eiseres] verschuldigd is. Dit bedrag is toewijsbaar.
Nakoming (1)
4.32.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] geen belang meer bij een afzonderlijke veroordeling tot nakoming van de koopovereenkomst. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.33.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
Totaal
4.696,44
Beslagkosten
4.34.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, met dien verstande dat – zoals gebruikelijk – voor het salaris advocaat zal worden uitgegaan van het liquidatietarief. De beslagkosten worden vastgesteld op € 890,28 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 786,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 786,00), totaal € 2.352,28.
Tussenconclusie in conventie
4.35.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat in conventie een bedrag van € 37.928,19 (€ 29.116,95 + € 1.762,52 + € 4.696,44 + € 2.352,28) toewijsbaar is.
verder in reconventie
Opheffing beslag (4)
4.36.
[gedaagde] vordert opheffing van de door [eiseres] ten laste van haar gelegde beslagen onder ING Bank N.V. en op haar bedrijfsinventaris. Zij vindt dat uit haar stellingen genoegzaam blijkt van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [eiseres] .
4.37.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer.
4.38.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht (artikel 705 lid 2 Rv). De vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] waarvoor de beslagen zijn gelegd, worden in conventie gedeeltelijk toegewezen. Dat betekent dat niet is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [eiseres] . [gedaagde] heeft ook geen andere feiten en omstandigheden voor haar vordering tot opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen gesteld, zodat die vordering zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.39.
Uit wat in conventie is overwogen volgt dat [gedaagde] een bedrag van
€ 37.928,19 aan [eiseres] moet voldoen.
4.40.
Uit wat in reconventie is overwogen volgt dat [eiseres] een bedrag van
€ 22.505,84 aan [gedaagde] moet voldoen.
4.41.
In reconventie heeft [gedaagde] een beroep gedaan op verrekening van wat partijen over en weer verschuldigd zijn en [eiseres] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
4.42.
Honorering van dat beroep leidt ertoe dat [gedaagde] een bedrag van
€ 16.305,40 [€ 37.928,19 - € 21.622,79 (= € 22.505,84 - € 883,05)], vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dit vonnis, verschuldigd is aan [eiseres] . De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar vanaf een eerdere datum, omdat naar het oordeel van de rechtbank de vertraging van de betaling van de koopsom is toe te rekenen aan [eiseres] . Bij deze verrekening is er rekening mee gehouden dat [eiseres] het winkelkrediet van € 883,05 in conventie al heeft verrekend met de openstaande koopsom.
4.43.
Het bedrag van € 16.305,40 zal in conventie worden toegewezen met afwijzing van al wat verder in conventie en in reconventie is gevorderd, met uitzondering van de verklaring voor recht over de opschorting.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
€ 16.305,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] terecht de betaling van het resterende
gedeelte van de koopsom heeft opgeschort,
in conventie en in reconventie
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde in conventie en in reconventie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.