ECLI:NL:RBOBR:2024:4807

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
01.202879.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk en meermalen overtreden van de Geneesmiddelenwet in het kader van hulp bij zelfdoding

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor het opzettelijk en meermalen overtreden van de Geneesmiddelenwet. De verdachte heeft zonder vergunning geneesmiddelen, in dit geval tabletten bevattende 10 mg domperidon, aan 212 personen verstrekt. Dit deed hij in de context van een setje met een zelfdodingsmiddel, wat de zaak bijzonder gevoelig maakt in het licht van de maatschappelijke discussie rondom euthanasie en hulp bij zelfdoding. De rechtbank heeft in haar overwegingen de morele overtuigingen van de verdachte meegewogen, maar benadrukt dat hij zijn eigen morele kaders heeft toegepast in plaats van zich te houden aan de wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lichtzinnig is omgesprongen met de risico's van zijn handelen, maar heeft ook rekening gehouden met het feit dat hij inmiddels is gestopt met het verstrekken van de middelen en zich heeft ingezet voor een wetsvoorstel. Uiteindelijk heeft de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van veertig uren opgelegd, waarbij ook de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmodaliteit is meegenomen. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 september 2024, en de rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en een deel van de beschuldigingen vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.202879.21
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboortedatum] 1944,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2020 tot en met 4 augustus 2021 te 's Hertogenbosch, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk niet voor onderzoek bedoelde geneesmiddelen, te weten hoeveelheden tabletten bevattende 10 mg domperidon en/of tabletten bevattende 10 mg metoclopramide, zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de tenlastegelegde domperidon tabletten. De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De partiële vrijspraak.
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om bewezen te verklaren dat verdachte tabletten bevattende 10 mg metoclopramide in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd. Bij verdachte thuis is alleen domperidon aangetroffen, dat is het enige middel waarover wordt gesproken in de chats met [persoon 1] en verdachte heeft verklaard nooit metoclopramide te hebben gehad. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De bronnen.
1. Een dossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnaam ‘Helian’, afgesloten en ondertekend d.d. 22 april 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 1121. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden;
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2024.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2024, bron 2;

een verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan haar is verleend tot het doen van onderzoek, zijnde een productbeoordeling, van [apotheker] , bron 1, dossierpagina's 42 t/m 46;

een verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan haar is verleend tot het doen van onderzoek, zijnde een bevoegdheidsbeoordeling, van verbalisant [verbalisant 1] , bron 1, dossierpagina’s 829 t/m 381;

een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgemaakt d.d. 28 juli 2021, bron 1, dossierpagina's 532 t/m 535;

een geschrift, zijnde de bij het verhoor van verdachte opgenomen bijlagen van berichten van verdachte aan [persoon 1] , bron 1, dossierpagina’s 994 t/m 1006.
Bijzondere overweging met betrekking tot het bewijs.
Heeft verdachte (opzettelijk) de Geneesmiddelenwet overtreden?
Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het in voorraad hebben, te koop aanbieden en/of afleveren van tabletten bevattende 10 mg domperidon. Eveneens volgt uit de hierboven opgenomen productbeoordeling van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat tabletten bevattende 10 mg domperidon geneesmiddelen zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Geneesmiddelenwet.
Ten slotte is ook vast komen te staan dat aan verdachte geen vergunning is verleend om deze geneesmiddelen in voorraad te hebben, te koop aan te bieden en/of af te leveren.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte (telkens) zonder daartoe bevoegd te zijn tabletten bevattende 10 mg domperidon in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 18 van de Geneesmiddelenwet.
Uit de door verdachte afgelegde bekennende verklaring volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte gedurende de gehele periode opzettelijk heeft gehandeld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 23 maart 2020 tot en met 4 augustus 2021 te 's-Hertogenbosch, meermalen, telkens opzettelijk niet voor onderzoek bedoelde geneesmiddelen, te weten hoeveelheden tabletten bevattende 10 mg domperidon, zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert het in de uitspraak vermelde strafbare feit op.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

De oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht in strafverzwarende zin rekening te houden met de context in deze zaak. Verdachte heeft zonder vergunning een geneesmiddel, namelijk een antibraakmiddel, aan personen gegeven in combinatie met een middel waar iemand aan komt te overlijden (‘middel X’). Juist door het meeleveren van het antibraakmiddel waren deze personen ervan verzekerd dat een poging tot zelfdoding succesvol zou zijn. Een dokter of apotheker zou in een situatie waarin een patiënt middel X in zijn bezit had, nooit een antibraakmiddel voorschrijven of afgeven. Verdachte heeft, aldus de officier van justitie, door illegaal in deze geneesmiddelen te handelen 212 personen voorzien van alle ingrediënten voor geslaagde zelfdoding en hiermee de geldende euthanasiewetgeving ondermijnd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven en onder meer, bepleit dat de rechtbank haar oordeel moet beperken tot het in de tenlastegelegde genoemde verwijt, zijnde een overtreding van de Geneesmiddelenwet door opzettelijk het antibraakmiddel domperidon te verstrekken. Dat middel kan op zichzelf weinig schade toebrengen en daarom past schuldigverklaring zonder straf, of hoogstens een beperkte straf in de zin van een boete.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige euthanasiewetgeving onethisch is en hij zich om die reden schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van middel X en het antibraakmiddel domperidon. Daarbij beschouwt verdachte zijn handelingen als ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden van dit geval. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De feiten
Deze zaak vindt zijn oorsprong in het politie-onderzoek Helian. Dat onderzoek begon met een melding van niet natuurlijk overlijden op 11 mei 2021. De overledene had haar leven beëindigd door inname van het zogenaamde middel X. Uit onderzoek bleek dat zij dit middel via de post van een persoon genaamd [persoon 1] had ontvangen. Verder onderzoek wees uit dat [persoon 1] sinds 2018 veelvuldig setjes van middel X en een antibraakmiddel had verkocht, eerst via de website marktplaats en later via leden van de organisatie [coöperatie] .
Eén van de leden van de [coöperatie] , [persoon 2] , voerde huiskamergesprekken met geïnteresseerden in Noord-Brabant en bracht deelnemers van die gesprekken in contact met [persoon 1] . Toen deze [persoon 2] verhuisde uit Brabant, heeft hij in de chat met [persoon 1] in februari 2020 de naam van verdachte genoemd als zijn “opvolger in Eindhoven”. Vanaf 13 maart 2020 heeft verdachte bij [persoon 1] bestellingen geplaatst voor per keer tussen de 15 en 25 setjes van middel X en het antibraakmiddel domperidon. In totaal heeft verdachte 213 setjes besteld en na ontvangst bij hem thuis bewaard.
Verdachte heeft op de zitting van 1 oktober 2024 verklaard dat hij alle setjes, behalve het setje dat bij hem thuis is aangetroffen tijdens de doorzoeking, aan mensen heeft verkocht of gegeven. Mensen die middel X wilden hebben zochten contact met verdachte, waarna hij hen bij hem thuis uitnodigde voor een gesprek. Aan de hand van dat gesprek besliste verdachte of het voor hem acceptabel voelde om het setje met middel X en domperidon te verstrekken. Daar heeft hij in twee gevallen vanaf gezien, omdat het toen niet goed voelde. Verdachte erkent dat hij geen vergunning had om domperidon, een geneesmiddel in de zin van de wet, te verkopen of af te geven aan mensen. Handelen in geneesmiddelen zonder vergunning is strafbaar.
De context van de zaak
Het verdient opmerking dat verdachte in de onderhavige zaak geen hulp bij zelfdoding wordt verweten. Zoals de officier van justitie heeft toegelicht, zijn er tot op heden geen overlijdens bekend waarbij verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk moet worden gehouden voor het verstrekken van middel X en domperidon.
De rechtbank is wel, met de officier van justitie, van oordeel dat het geneesmiddel domperidon door verdachte is verstrekt als essentieel onderdeel van het setje met middel X, bedoeld voor zelfdoding. Dit setje werd door verdachte volgens zijn verklaring verstrekt aan mensen die het wilden gebruiken om (uiteindelijk) zelf uit het leven te kunnen stappen. Zoals de officier van justitie ook heeft aangevoerd, zou een arts of apotheker nooit zijn overgegaan tot het verstrekken van een antibraakmiddel aan iemand die als doel had hiermee een zelfdodingsmiddel binnen te houden. Daarmee is deze strafzaak, anders dan door de verdediging bepleit, onlosmakelijk verbonden met (de maatschappelijke discussie rondom) het verschaffen van hulp bij zelfdoding. Die context zal de rechtbank meewegen in haar strafmaatoverwegingen.
De ernst van het handelen van verdachte.
Verdachte heeft in een periode van meer dan zestien maanden meermalen opzettelijk de Geneesmiddelenwet overtreden. Hij heeft ter terechtzitting toegelicht dat hij lang geleden een aantal jaar een farmacieopleiding heeft gevolgd en zelf – onder andere op internet – onderzoek heeft gedaan naar domperidon en middel X. Voordat hij de domperidon samen met middel X aan derden verstrekte voerde hij met hen een door hemzelf ‘psychodiagnostisch’ genoemd gesprek van maximaal anderhalf uur. Naar mening van verdachte wist hij hiermee voldoende van het geneesmiddel en middel X, en de personen aan wie hij dit verstrekte, om domperidon moreel gezien samen met middel X te kunnen verschaffen.
De rechtbank volgt de gedachtegang van verdachte op dit punt niet. Verdachte is niet gelijk te stellen met een arts of apotheker en hij was niet gerechtigd om een geneesmiddel in voorraad te hebben, te koop aan te bieden en/of af te leveren aan derden. Door dit wel te doen heeft hij het middel zonder dat het hem vergund was welbewust verstrekt aan mensen die het van een arts of apotheker in deze context niet hadden kunnen en mogen verkrijgen.
Verdachte heeft op invoelbare wijze uitgelegd dat hij tot zijn handelen is overgegaan na het overlijden van zijn vrouw, vanuit de overtuiging dat hij mensen wilde helpen die angst hebben dat zij niet op een menswaardige manier zullen sterven omdat de huidige (euthanasie)wetgeving geen garantie of recht geeft op euthanasie. Het actief bijdragen aan de beëindiging van het eigen of andermans leven is evenwel in beginsel in strijd met het recht op leven, vastgelegd in artikel 2 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en bovendien zonder meer een beladen onderwerp. De dood is onomkeerbaar. Ook als iemand ondoordacht of onvrijwillig tot levensbeëindiging overgaat, is er geen weg meer terug. Dat maakt het in het bijzonder voor patiënten, nabestaanden, en zorgverleners, maar in feite voor een ieder in de samenleving, heel belangrijk dat zorgvuldig wordt omgegaan met dit onderwerp. Juist om die reden is de vraag onder welke omstandigheden het leveren van een actieve bijdrage aan hulp bij zelfdoding kan en mag, bij uitstek een vraag die na een politiek besluitvormingsproces door de wetgever moet worden beantwoord. Het is niet aan een ieder, en dus ook niet aan verdachte, om in dit kader een eigen norm te hanteren. De rechtbank verwijt verdachte dat hij zijn eigen morele kaders heeft toegepast bij het bepalen aan wie hij de middelen verstrekte, in plaats van zich te houden aan de democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving met betrekking tot het zelfgekozen levenseinde.
Daarbij hecht de rechtbank er aan op te merken dat een belangrijk uitgangspunt van de euthanasiewetgeving, en een veel gehoord bezwaar tegen het vrij verstrekken van een levenseindemiddel, betreft dat te gemakkelijke toegankelijkheid een gevaar vormt voor (andere) mensen in de samenleving. Dat gevaar omvat onder andere het risico dat psychisch kwetsbare personen impulsief of overhaast tot inname kunnen overgaan, het risico dat mensen door anderen gedwongen, gestuurd of gemanipuleerd kunnen worden om een middel in te nemen, het risico dat het middel per ongeluk wordt ingenomen en het risico dat het middel wordt gebruikt om niet het eigen maar andermans leven te beëindigen. Die risico’s heeft verdachte in die zin onderkend, dat hij bij hem thuis voorafgaand aan verstrekking van de setjes middel X en domperidon met de betrokken personen heeft gesproken. Eén zodanig gesprek is echter verre van voldoende om deze risico’s in te kunnen schatten. Daarin kan bijvoorbeeld de (medische) achtergrond, omgeving of thuissituatie van een betrokkene niet worden beoordeeld of gecontroleerd. Dit nog daargelaten dat verdachte niet is opgeleid voor het beoordelen van dit soort aanvragen en evenmin een vierogenprincipe heeft gehanteerd. Verdachte heeft geen weet van de plekken waar de door hem verstrekte setjes terecht zijn gekomen. Hij is lichtzinnig omgesprongen met de risico’s die zijn handelen met zich brachten en dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op de zitting toegelicht dat het overlijden van zijn vrouw en de wijze waarop hij haar dood heeft moeten meemaken voor hem een drijfveer is geweest om de setjes met middel X en de tabletten domperidon te verstrekken en zich te verdiepen in de euthanasiewetgeving. De verklaringen van verdachte stroken met de inhoud van het reclasseringsadvies van 16 september 2024, waarin gesteld wordt dat verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt om het delict te plegen terwijl hij de mogelijke strafrechtelijke gevolgen op de koop toenam in zijn strijd voor een, in zijn ogen, meer humane euthanasiewet.
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich nu ten goede gekeerd lijkt te hebben, aangezien hij ter terechtzitting heeft aangegeven nu door middel van een wetsvoorstel zijn doel na te jagen. Ook stelt hij te zijn opgehouden zijn met de verstrekking van de setjes met middel X en de tabletten domperidon.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij voor de voorzienbare toekomst niet langer setjes met middel X en domperidon verstrekt of wil verstrekken, ziet de rechtbank wel een risico op herhaling van delictgedrag. Gelet op de persoonlijke overtuiging van verdachte is immers niet uit te sluiten dat hij, indien zijn wetsvoorstel niet het beoogde effect zal hebben, opnieuw zijn eigen morele kaders zal naleven in plaats van de ook voor hem geldende Nederlandse wetgeving. De rechtbank ziet daarom meerwaarde in een forse voorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
De overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse Staat jegens verdachte door middel van doorzoeking in zijn woning op 5 augustus 2021 een handeling heeft verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Nu de zaak, zonder dat dit aan verdachte kan worden verweten, pas op 15 oktober 2024 inhoudelijk is afgedaan levert dit een overschrijding van de redelijke termijn op van ongeveer 14 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding van de redelijke termijn meenemen in de door haar gekozen strafmodaliteit.
De straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden is.
Daarbij heeft de rechtbank allereerst gekeken naar straffen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en naar de verschillen tussen die zaken en de onderhavige. De volgende omstandigheden acht de rechtbank in die vergelijking van belang.
De hoogte van de straffen die voor overtreding van artikel 18 van de Geneesmiddelenwet wordt opgelegd, varieert van geldboetes tot (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Anders dan in veel zaken waarin overtreding van artikel 18 van de Geneesmiddelenwet centraal staat, is het in dit geval niet zo dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld in geneesmiddelen die een bedreiging voor de volksgezondheid vormen. Voorts is de hoeveelheid geneesmiddelen (213 setjes) vergeleken met andere zaken relatief beperkt. Vaak gaat het om handel in (tien)duizenden tabletten. Tot slot weegt mee dat enerzijds sprake is van een geneesmiddel dat op zichzelf niet heel schadelijk is (antibraakmiddel), maar dat, zoals hiervoor toegelicht, de context van de verschaffing van dit geneesmiddel (als setje voor zelfdoding) strafverzwarend is.
Door deze rechtbank en de rechtbank Gelderland zijn straffen opgelegd in zaken waarin middel X een rol speelde. Die straffen variëren van taakstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen in Gelderland, tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren in de uitspraak van deze rechtbank. Anders dan in deze andere zaken, wordt aan verdachte geen hulp bij zelfdodingen verweten, geen groothandel in antibraakmedicatie, en ook geen deelname aan een criminele organisatie. Hoewel verdachte, zoals hiervoor toegelicht, te lichtzinnig is omgesprongen met de risico’s die aan zijn handelen verbonden waren, is het anders dan in andere zaken ook niet zo dat hij grote hoeveelheden setjes met domperidon en middel X zonder enige toetsing vooraf aan anderen heeft verkocht of gegeven.
De rechtbank heeft voorts gelet op het tijdsverloop in deze zaak, de leeftijd van verdachte en de verklaring van verdachte inhoudende dat hij niet van plan is opnieuw setjes met middel X en domperidon te verstrekken. Al deze omstandigheden afwegend, komt de rechtbank tot de conclusie dat met een lagere straf dan door de officier van justitie geëist kan worden volstaan.
Anderzijds acht de rechtbank een symbolische straf of een geldboete, zoals door de raadsman van verdachte is bepleit, onvoldoende recht doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten zoals hiervoor uiteen gezet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte iets moet merken van de straf die aan hem wordt opgelegd, en zal daarom naast een voorwaardelijke gevangenisstraf ook een taakstraf opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren (te vervangen door twintig dagen vervangende hechtenis bij het niet of niet goed uitvoeren daarvan) passend en geboden.

Het beslag.

De standpunten.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de inbeslaggenomen “set middel X” te onttrekken aan het verkeer. De raadsman en verdachte hebben aangegeven dat het setje voor eigen gebruik is en dat er sprake zou zijn van gecontroleerd bezit door verdachte, wat volgens de raadsman niet in strijd is met het algemeen belang.
De beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank zal de ‘set middel X’, bestaande uit drie tabletten middel X en vier tabletten domperidon, onttrekken aan het verkeer. De rechtbank deelt het standpunt dat bezit van deze set door verdachte gecontroleerd zou zijn niet. De rechtbank is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van deze set naar haar aard in strijd is met het algemeen belang en kan dienen voor het begaan van soortgelijke feiten als waar de rechtbank verdachte voor veroordeelt.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
1, 18 van de Geneesmiddelenwet
1, 2, 6 van de Wet op de Economische Delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

-
verklaarthet ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaartniet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-
verklaartdat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
-
verklaartverdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:

Een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
-
Onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen goed, te weten:
1 Ampul (1 set middel X, bestaande uit drie tabletten [middel X] en vier tabletten domperidon, PL2100- 2021160022-G1835112).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 15 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer 20211201.1000.81322, onderzoek Helian / OB2R021046.