Uitspraak
[naam]. uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
1.2. Met de bestreden besluiten van 5 september 2023 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
- eisers 1 en hun gemachtigde;
- eiser [naam] en de gemachtigde van eisers 2;
- [naam] (voorzitter eiseres), [naam] (secretaris eiseres) en de gemachtigde van eiseres;
- de gemachtigde van het college;
- [naam] , [naam] en de gemachtigde van vergunninghoudster.
4. Bij de beoordeling is van belang dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de onderliggende regelgeving, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
4.1. De bestemmingsplanregels en beleidsregels die van belang zijn voor de beoordeling van het beroep zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1. Naar aanleiding van het handhavend optreden van het college heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor bouwen, handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verleend.
5.2. De omgevingsvergunning heeft betrekking op het inrichten van een perceel ten behoeve van de tijdelijke opslag van bomen. Vergunninghoudster kweekt bomen en koopt ook bomen in. Zij heeft behoefte aan een bomenopslag om die bomen voor aflevering te kunnen opslaan. Op het perceel worden bomen met kluit en bomen in pot opgeslagen. Om die opslag mogelijk te maken, wordt het perceel voorzien van verticale stalen palen die twee meter boven maaiveld uitsteken. De palen worden verbonden door middel van verticale liggers. De bomen worden rechtop tegen de liggers gezet. Het perceel wordt met het oog op de aan- en afvoer van de bomen voorzien van een verharding bestaande uit betonplaten. Ook worden een drainagesysteem en een sproeisysteem aangelegd.
Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels is ter plaatse een agrarisch vollegronds teeltbedrijf toegestaan.
Op grond van de begripsomschrijvingen is een (vollegronds)teeltbedrijf een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
Daarbij komt dat de teeltondersteunende voorzieningen ten dele als bouwwerken kunnen worden aangemerkt. Dat betreft de betonnen palen en buizen ten behoeve van de sproeiers. Op grond van artikel 4.2.1, onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn bouwwerken, uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. Op grond van artikel 4.2.7, aanhef en onder a, van de planregels mogen permanente teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het oprichten van bouwwerken buiten het bouwvlak, is dan ook in strijd met de planregels.
Gelet op het voorgaande is het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo en artikel 4, onder 11, van bijlage II van het Bor afgeweken van de planregels over het gebruik voor permanente teeltondersteunende voorzieningen en het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak.
Artikel 4.3.5, aanhef en onder c, van de planregels, biedt de mogelijkheid om van de maximale bouwhoogte in artikel 4.2.12, onder f, af te wijken voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 meter, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
Op grond van artikel 1 van de planregels is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.
De rechtbank kan uit het voorgaande niet afleiden hoe de aanvullende onderbouwing van het college zich verhoudt tot het standpunt in zowel het bestreden als het primaire besluit dat de sproeiers geen deel uitmaken van het bouwwerk. De rechtbank kan uit het voorgaande ook niet uit afleiden of het college al dan niet heeft beoogd om de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 4.3.5, aanhef en onder c, van de planregels toe te passen.
Eisers 1 voeren aan dat artikel 4.3.6 van de planregels ten aanzien van de sproei-installatie een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid bevat. Volgens eisers 1 is onduidelijk waarom die afwijkingsbevoegdheid niet is benut.
Eisers 1 voeren aan dat niet is onderbouwd dat er volledig herstel plaatsvindt van landschappelijke - en natuurwaarden, omdat die waarden niet zijn benoemd. Het feit dat het een tijdelijke activiteit betreft van drie jaar maakt niet dat er geen blijvende schade aan de landschappelijke - en natuurwaarden kan plaatsvinden. Ook wordt niet inzichtelijk gemaakt waarom sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Op grond van artikel 37.13.3 wordt de in 37.13.1 genoemde omgevingsvergunning geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van de ecologische verbindingszone aantast.
Op grond van artikel 37.14.1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen’ ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen geen wegen of paden worden aangelegd en/of verhard dan wel andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 worden aangebracht en mogen geen gronden worden opgehoogd.
Op grond van artikel 37.14.3 wordt de in lid 37.14.1 genoemde omgevingsvergunning geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van het watersysteem aantast.
€ 1.750,- voor eisers 2 omdat hun gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Eiseres 3 heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gemaakt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 5 september 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers 1, 2 en 3 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers 1, van € 184,- aan eisers 2 en van € 365,- aan eiseres 3 moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan eisers 1 en van € 1.750,- aan eisers 2.
Bestemmingsplan “Buitengebied Cuijk, geconsolideerd”
(…)
a. een (vollegronds)teeltbedrijf;
(…)
(…)
(…)
4.2.10,
4.2.11en
4.2.12.
4.2.2en verder van toepassing is.
37.13.1vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
37.13.1genoemde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van de ecologische verbindingszone aantast.
37.14.1vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
37.14.1genoemde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van het watersysteem aantast.