ECLI:NL:RBOBR:2024:4711

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/3400 en 24/1407
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen positieve weigering ontheffing Wet natuurbescherming voor bouw tijdelijke woningen

Op 10 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de positieve weigering van een ontheffingsaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming. De zaak betreft de bouw van 144 tijdelijke woningen in Schijndel, nabij een kraamburcht en zomerburcht van een dassenclan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant zijn positieve weigering op de adviezen van deskundigen mocht baseren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de maatregelen die in het Activiteitenplan zijn beschreven, voldoende zijn om de verstoring van de dassen te minimaliseren. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoekster ongegrond, omdat er geen overtreding van de Wet natuurbescherming was vastgesteld. Daarnaast werden twee andere verzoekers ten onrechte als belanghebbenden aangemerkt, omdat zij niet voldoende objectief en actueel belang bij de zaak hadden. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van het college voor zover het deze verzoekers als belanghebbenden had aangemerkt en verklaarde hun bezwaar niet-ontvankelijk. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de uitvoering van projecten die invloed hebben op beschermde diersoorten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/3400
SHE 24/1407
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers],wonende te [woonplaats] ,
(gemachtigden: mr. M.A.A. Gockel-Gieskes en mr. L.M. Kok),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant,het college
(gemachtigde: mr. L.M.C. Cloodt en L. Peuijn).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Meierijstad, de gemeente

(gemachtigden: mr. G.A. van de Veen en M.R. Buskens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van verzoekers tegen de positieve weigering van de aanvraag van gemeente om ontheffing op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) te verlenen in verband met de bouw van 144 tijdelijke woningen aan het kruispunt van de Heiweg en de Bremweg in Schijndel.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 januari 2024 op het bezwaar van verzoekster [verzoekster] (verzoekster),verzoekers [naam] en [naam] is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [naam] , de gemachtigden van verzoekers, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van de gemeente.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. De voorzieningenrechter oordeelt over het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van wat verzoekers in de beroepsprocedure en de voorzieningenprocedure hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van verzoekster ongegrond is en dat haar verzoek wordt afgewezen. Het verzoek van verzoekers Maatschap [naam] en [naam] is niet-ontvankelijk. Het beroep van verzoekers [naam] en [naam] wordt gegrond verklaard, hun bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard en hun verzoek wordt afgewezen.
4. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Invoering Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden.
Als een aanvraag om ontheffing op grond van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een ontheffing is ingediend op 19 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feiten
6. Op 19 mei 2023 heeft de gemeente bij het college een aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb ingediend. De door de gemeente aangevraagde activiteiten betreffen de bouw van 144 tijdelijke woningen voor ontheemden (voor de duur van 15 jaar). Op 1 maart 2023 heeft WSP Nederland B.V. te Nieuwegein (WSP) een QuickScan Wnb gemaakt. Daarna is net buiten het plangebied, ongeveer 30 meter ten noorden van de perceelsgrens, een kraamburcht van de das aangetroffen. Ongeveer 60 meter ten noordwesten van de kraamburcht is een zomerburcht van dezelfde dassenclan aanwezig. De gemeente heeft aangegeven dat door het uitvoeren van de activiteiten de kraamburcht en de zomerburcht van de das kunnen worden beschadigd of vernield.
In de aanvraag, het Activiteitenplan van WSP van 19 mei 2023 en de aanvullende gegevens van 3 juli 2023, 4 juli 2023 en 7 juli 2023 is beschreven welke maatregelen worden genomen om de effecten voor de das zoveel mogelijk te voorkomen. In grote lijnen gaat het om de volgende maatregelen:
- Haag en hekwerk: voorafgaand aan de start van de werkzaamheden wordt een haag ingeplant aan de noordzijde van het plangebied, op het terrein van het voormalige gronddepot. Deze haag moet zorgen voor afscherming van mensen en honden en in voedsel voorzien. Er worden ook bomen ingeplant. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een (permanent) hekwerk geplaatst om mensen en honden te weren zolang de haag nog niet volgroeid genoeg is. In de noordelijke punt van het plangebied wordt een duiker verwijderd.
- Voorkomen verstoring bij de werkzaamheden: werkzaamheden worden uitsluitend tussen 08:00 en 18:00 uur uitgevoerd. De schaftkeet van de werknemers wordt aan de zuidzijde geplaatst. Alle werkzaamheden binnen 20 meter van de dichtstbijzijnde pijp worden voorgelegd aan de dassenwerkgroep.
- Optimalisatie habitat: om de habitat te optimaliseren worden twee percelen verbeterd in kwaliteit. Het voormalig gronddepot wordt geschikt gemaakt als foerageergebied. De bodem zal worden opgewaardeerd door een deel van de toplaag van de akkers in het plangebied af te schrapen.
- Faunapassages: om een veilige toegang tot het foerageergebied in de toekomst te borgen bij een toenemende verkeersdruk na realisatie van het planvoornemen wordt een drietal faunapassages aangelegd.
- Verkeersremmende maatregelen: aanvullend op de faunapassages wordt er een vijftal drempels aangelegd aan de Heiweg en de Bremweg rondom het plangebied waarmee de snelheid fysiek wordt teruggebracht tot 50 kilometer per uur, en op enkele plaatsen tot 30 kilometer per uur.
6.1.
In een zogenaamd positief weigeringsbesluit van 28 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag geweigerd. Verzoekster en verzoekers [naam] en [naam] hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen. In zijn uitspraak van 4 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
6.2.
Hangende bezwaar heeft verzoekster een contra-expertise “Beoordeling casus dassenburcht Heiweg en Bremweg te Schijndel” van Blom Ecologie van 29 september 2023 ingebracht. Naar aanleiding van het advies van de hoor- en adviescommissie van 10 november 2023 heeft WSP op 22 januari 2024 gereageerd op deze contra-expertise met zijn “Reactie op notitie Blom ecologie” van 2 januari 2024. Daarvoor, op 22 december 2023 heeft WSP het stuk “Nadere onderbouwing gebruiksfase Das” opgesteld. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen. Op 1 maart 2024 heeft Blom Ecologie een reactie gegeven en op 3 juni 2024 heeft WSP daarop gereageerd.
6.3.
Op de zitting hebben partijen bevestigd dat de activiteiten waarvoor de ontheffing is gevraagd zijn gewijzigd. Deze betreffen de bouw van 96 tijdelijke woningen voor ontheemden, in plaats van de voorheen beoogde 144 tijdelijke woningen. Hiervoor zal de gemeente bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning indienen. De 96 woningen zijn inmiddels gebouwd en zullen in gebruik worden genomen.
Ontvankelijkheid
Verzoekers Maatschap [naam] en [naam]
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekers Maatschap [naam] en [naam] geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en ook geen beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit. Gesteld noch gebleken is dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld. De verzoeken van Maatschap [naam] en [naam] zijn daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van connexiteit.
Verzoekster en verzoekers [naam] en [naam]
8. De gemeente stelt zich op het standpunt dat verzoekster en verzoekers [naam] en [naam] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Verzoekster behartigt namelijk bedrijfsbelangen van bedrijven op het bedrijventerrein Rooiseheide met betrekking tot collectieve beveiliging, wat niets van doen heeft met de bescherming van natuur. Als het verzoekster al mede zou gaan om het behoud van de natuur in de directe omgeving, dan is daar tot nu toe niets feitelijks van gebleken. Verzoekers [naam] en [naam] wonen op een te grote afstand en hebben ook geen zicht op activiteiten die de das op de locatie zou ontplooien. Het college heeft zich bij het standpunt van de gemeente aangesloten.
9. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar en beroep instellen. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Verzoekster
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] moet bij de beoordeling of een rechtspersoon feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb verricht, worden uitgegaan van de feitelijke werkzaamheden die de rechtspersoon heeft verricht tot uiterlijk de dag voor het einde van de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt. Verder geldt dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Evenmin kunnen als zodanig worden aangemerkt werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures en het via de website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures.
10.1.
Verzoekster is opgericht op 23 augustus 2023 en heeft onder meer ten doel:
“de natuur, waaronder alle niet beschermde planten-, bomen- en diersoorten, in en om het gebied Rooiseheide te Schijndel te bewaken, in stand te houden, te versterken en te beschermen.”
Verzoekster tracht de doelen te bereiken door de inzet van een aantal middelen, waaronder het in rechte optreden. Zij heeft aangegeven dat zij voortbouwt op een andere stichting, dat zij feitelijke werkzaamheden verricht en dat zij een website heeft ingericht.
Verzoekster is opgericht voordat de bezwaartermijn was verstreken.
10.2.
De voorzieningenrechter kwalificeert verzoekster als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Haar doelstelling is, kort weergegeven, beperkt tot het behoud van de natuur en landschap van het gebied Rooiseheide te Schijndel. Verder is verzoekster pas recent opgericht, onder meer met het oog op nog te voeren procedures over de bouw van 144 woningen. De tijd om feitelijke werkzaamheden te verrichten van enige omvang te verrichten, is te kort. Als een niet-gouvernementele organisatie, zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Verdrag van Aarhus, net voor het verstrijken van de bezwaartermijn is opgericht, heeft zij immers onvoldoende tijd om feitelijke werkzaamheden te verrichten. [2] In dat geval kan dus niet worden geëist dat er direct voor het verstrijken van de bezwaartermijn feitelijke werkzaamheden worden verricht. Verzoekster heeft wel een website laten bouwen en inrichten. Verzoekster bouwt voort op andere organisatieverbanden van ondernemers van het nabij gelegen bedrijventerrein en van andere omwonenden. In dit geval kan niet worden vastgesteld dat verzoekster alleen met het oog op het voeren van procedures is opgericht.
De natuurlijke personen verzoekers [naam] en [naam]
11. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 januari 2018 [3] overwogen dat bij de beoordeling of een appellant belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) is verleend de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt niet van belang is. Bepalend is of de handeling waarvoor de Ffw-ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van appellanten. Een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend, ziet immers niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten. Een Ffw-ontheffing heeft dan ook een daartoe beperkte ruimtelijke uitstraling, aldus de Afdeling. Ten tijde van het bestreden besluit was niet de Flora- en faunawet van toepassing, maar de Wnb. Ook voor de Wnb-ontheffing geldt echter bovenstaande overweging, [4] en de voorzieningenrechter acht deze ook van toepassing op situaties als in deze zaak, waar sprake is een van positief weigeringsbesluit. De voorzieningenrechter benadrukt aldus dat het in dit geval bij de beoordeling van de belanghebbendheid van verzoekers niet gaat om de invloed van het project die mede door de positieve weigering mogelijk wordt gemaakt (de bouw van 144 tijdelijke woningen), maar om de invloed van de handelingen waarop de positieve weigering betrekking heeft (het al dan niet verstoren van de das).
11.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker [naam] woonachtig is aan de [adres] in [woonplaats] . Zijn woon- en bedrijfsperceel bevindt zich op een afstand van circa 170 meter tot de dichtstbijzijnde dassenburcht, en op een afstand van circa 250 meter tot het plangebied waar de tijdelijke woningen komen en wat mogelijk als foerageergebied door de das wordt gebruikt. Verzoeker [naam] woont aan de [adres] . Zijn woon- en bedrijfsperceel bevindt zich op circa 520 meter tot de dichtstbijzijnde dassenburcht, en op een afstand van circa 540 meter tot het plangebied waar de tijdelijke woningen komen en wat mogelijk als foerageergebied door de das wordt gebruikt. De voorzieningenrechter overweegt dat tussen beide percelen van verzoekers en de dassenburchten en het foerageergebied zich diverse bedrijfspercelen bevinden. Het is niet aannemelijk geworden dat verzoekers [naam] en [naam] vanuit hun percelen zicht hebben op de dassenburchten en het foerageergebied. Ter zitting hebben verzoekers dit bevestigd.
11.2.
De voorzieningenrechter leidt uit de jurisprudentie van de Afdeling [5] (over het relativiteitsvereiste) af dat het bij een afstand van meer dan 100 meter niet aannemelijk is dat een Wnb-ontheffing invloed zal hebben op de betreffende directe woon- en leefomgeving. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft dit ook in deze zaak een goed uitgangspunt. Verzoekers [naam] en [naam] wonen op grotere afstand. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het positieve weigeringsbesluit of een eventuele ontheffing geen directe invloed op de woon- en leefomgeving van verzoekers [naam] en [naam] heeft. Zij hebben ook geen gegevens naar voren gebracht die tot het oordeel moeten leiden dat dit wel het geval is. De omstandigheid dat verzoekers [naam] en [naam] wel zicht zouden hebben op de planlocatie en dat hun uitzicht zal veranderen is een gevolg van het (uiteindelijke) project, namelijk de bouw van de tijdelijke woningen. Zoals in rechtsoverweging 11. al is overwogen, kan hieraan geen belang worden ontleend.
11.3.
Gelet op het voorgaande worden verzoekers [naam] en [naam] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet getroffen in een persoonlijk, van anderen te onderscheiden belang. Zij zijn daarom niet als belanghebbenden aan te merken. Het college heeft verzoekers [naam] en [naam] ten onrechte als belanghebbende aangemerkt en heeft hun bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard.
12. De voorzieningenrechter zal daarom hierna alleen het beroep van verzoekster inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader en het bestreden besluit
13. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het college terecht heeft geconcludeerd dat er voor de das geen verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden, zodat er geen ontheffing nodig is. De voorzieningenrechter kijkt daarbij naar de situatie ten tijde van het bestreden besluit, zodat rapporten of andere gegevens over de das van na die datum niet bij de beoordeling worden betrokken. Dat geldt ook voor de waarnemingen die na het bestreden besluit hebben plaatsgevonden. Dat de activiteiten waarvoor de ontheffing is gevraagd inmiddels zijn gewijzigd, moet ook bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. De voorzieningenrechter is immers gehouden om het bestreden besluit beoordelen.
13.1.
De das valt onder de bescherming van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wnb. Op grond van die bepaling is het verboden om de das opzettelijk te doden of te vangen of zijn vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Omdat het doden van de das niet aan de orde is, richt de beoordeling zich op de vraag of vaste voortplantings- of rustplaatsen van de das opzettelijk worden beschadigd of vernield.
13.2.
Het college heeft voor de das een ‘positieve weigering’ verleend. Dit houdt in dat de ontheffing niet wordt geweigerd omdat er geen ontheffing mogelijk is of het college niet wil meewerken aan een ontheffing (en de activiteiten dus niet kunnen plaatsvinden), maar dat er geen ontheffing nodig is om de activiteiten te laten plaatsvinden. Daaraan ligt ten grondslag dat het is toegestaan om de voorgenomen handelingen ten aanzien van de beschermde soorten uit te voeren, omdat een overtreding van een verbodsbepaling niet aan de orde is zolang de werkwijze en de maatregelen in de stukken van de aanvraag gevolgd wordt. Deze maatregelen moeten worden genomen voor het leefgebied van de das, waardoor de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de das. Het college heeft zich in het primaire besluit hiervoor onder meer gebaseerd op het activiteitenplan van WSP van 19 mei 2023 en de aanvullende gegevens van 3 juli 2023, 4 juli 2023 en 7 juli 2023.
Beroepsgronden
Overtreding van artikel 3.10, eerste lid, onder b., van de Wnb
14. Verzoekster voert aan dat met de activiteiten de verbodsbepaling van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb wordt overtreden. Deze bepaling verbiedt het om opzettelijk de vaste voortplantings- of rustplaatsen van dassen te beschadigen of te vernielen. Volgens verzoekster verdwijnt een essentieel foerageergebied voor de das. Ter zitting heeft de deskundige van Blom Ecologie daarover desgevraagd verklaard dat al het gebied dat binnen 50 meter van de burcht ligt essentieel foerageergebied is. In haar aanvullende beroepschriften van 22 maart 2024 en van 17 september 2024 heeft verzoekster verwezen naar de rapportages van haar deskundige. Daarin wordt gesteld dat niet duidelijk is of er voldoende voedsel en een essentieel foerageergebied voor de das overblijft, terwijl de voorgeschreven maatregelen niet functioneren, waardoor de dassenclan zijn burcht zal verlaten. Uit de WSP-rapporten blijkt volgens Blom Ecologie niet hoe de foerageerdruk in het gebied zich verhoudt tot de hoeveelheid dassenclans die de rondom de dassenburcht liggende maisakker en weides gebruiken. Verder kan het recent ingerichte perceel het weggenomen gebied niet vervangen. Ook de terp kan niet functioneren als een uitwijkmogelijkheid. In afwijking van de soortenstandaard in het advies van de Dassenwerkgroep Brabant komt er minder dan 100% van het oppervlak terug. Niet duidelijk is waarom het college daarmee genoegen heeft genomen. Volgens Blom Ecologie wordt niet voldaan aan de richtlijnen van Stichting Das & Boom dat tussen 7:00 uur en 18:00 uur verstorende activiteiten binnen een straal van 50 meter tot de dassenburcht moeten worden voorkomen, en tussen 18:00 uur en 7:00 uur binnen een straal van 200 meter. Het lijkt erop dat één van de woonblokken binnen een straal van 50 meter van de dassenburcht gebouwd gaat worden. Blom Ecologie stelt op grond van eigen ervaringen met dassenprojecten dat het in de gebruiksfase wenselijk is om een grotere afstand aan te houden. Voorafgaand aan het project is geen onderzoek gedaan naar de functionaliteit van de burcht. Ook is niet onderzocht of de genoemde gebieden die binnen het territorium van de clan vallen te bereiken zijn en in hoeverre de voedselsituatie wordt verbeterd door de aanplant. Tenslotte merkt Blom Ecologie op dat geen nulmeting heeft plaatsgevonden.
14.1.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Foerageergebieden worden in beginsel niet beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] over artikel 11 van de Flora- en faunawet (oud), op golden op dit uitgangspunt twee uitzonderingen:
- gevallen waarbij een foerageergebied samenvalt met een vaste voortplantings- of rustplaats. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor, omdat er geen vaste voortplantings- en rustplaatsen van dassen liggen op de percelen waar de woningen worden gebouwd.
- gevallen waarbij essentiële foerageergebieden die niet samenvallen met een vaste voortplantings- of rustplaats zodanig worden aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen. Voor het standpunt van verzoekster dat alle gebied binnen een straal van 50 meter van de dassenburcht moet worden aangemerkt als essentieel foerageergebied ziet de voorzieningenrechter geen steun in de jurisprudentie van de Afdeling.
14.2.
Uit de adviezen van WSP blijkt dat aan het leefgebied van de dassenclan twee locaties worden toegevoegd, te weten de in het Activiteitenplan zo genoemde locatie 1, een maisakker, die verbeterd wordt als foerageergebied voor de das en omgevormd wordt tot voedselrijk grasland, alsmede locatie 2, een perceel in eigendom van de gemeente, waarnaast zich de dassenburcht bevindt en dat ook omgevormd wordt tot grasland. Ten westen van het leefgebied (aan de andere kant van de Bremweg) ligt een geschikt foerageergebied voor de das, dat bestaat uit graslanden. Om het risico voor de das op aanrijdingen met voertuigen te vermijden, wordt op de Bremweg en ook op de Heiweg een ondergrondse faunapassage aangelegd, zodat ook dit foerageergebied bereikbaar blijft.
14.3.
Het college mocht zijn besluitvorming op deze adviezen baseren. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het college heeft aan zijn vergewisplicht voldaan. De adviezen zijn afkomstig van een deskundige, zorgvuldig tot stand gekomen en inhoudelijk concludent. In dit geval heeft verzoekster deskundig tegenadvies ingebracht van Blom Ecologie. Daarin worden twijfels opgeworpen ten aanzien van de advisering van WSP en ook tijdens de zitting zijn door de deskundige met name vragen opgeworpen. Uit de adviezen van Blom Ecologie blijkt echter niet dat de feiten of de conclusie van de WSP onjuist zouden zijn. Blom Ecologie maakt niet aannemelijk dat de aantasting van het foerageergebied niet kan worden opgevangen door de maatregelen. Dat niet overeenkomstig de soortenstandaard van de Dassenwerkgroep Brabant wordt gecompenseerd, brengt niet reeds met zich dat door de ingreep afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de das. De soortenstandaard laat onverlet dat de door partijen overgelegde rapporten en notities van deskundigen op hun eigen merites moeten worden beoordeeld. [7] In de adviezen van Blom Ecologie wordt niet onderbouwd dat er binnen het leefgebied van de das onvoldoende geschikte alternatieve foerageergebieden van gelijkwaardige kwaliteit en omvang resteren en dat deze dassenclan om die reden de burcht zal verlaten.
14.4.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het verlies van het deel van het foerageergebied dat in het plangebied ligt kan worden opgevangen door andere beschikbare foerageergebieden. De beroepsgrond dat sprake is van een overtreding van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b. van de Wnb, slaagt daarom niet.
Overige beroepsgronden
15. Nu geen sprake is van een overtreding, is geen ontheffing nodig. Aan het subsidiaire standpunt van verzoekster over voorschriften die aan de ontheffing zouden moeten worden verbonden, komt de voorzieningenrechter niet toe.
16. De stelling van verzoekster dat enkele van de maatregelen niet of onvoldoende zijn uitgevoerd, valt buiten de omvang van het geding. Ook wat is aangevoerd over andere soorten valt buiten de omvang van het geding. Zoals de voorzieningenrechter al in zijn uitspraak van 4 oktober 2023 heeft overwogen, is de vraag of de gemeente de maatregelen al dan niet correct en volledig heeft uitgevoerd een kwestie van handhaving. Dat is hier niet aan de orde. Ook de vraag of voor andere soorten dan de das een ontheffing moet worden aangevraagd is in beginsel een kwestie van handhaving, omdat de aanvraag van de gemeente zich uitdrukkelijk beperkt tot de das. De voorzieningenrechter zal deze gronden buiten beschouwing laten, omdat deze buiten de omvang van het geding vallen.
Proceskosten in bezwaar voor verzoekster
17. Verzoekster voert aan dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard omdat het college volgens het advies van de hoor- en adviescommissie ook de gebruiksfase had moeten onderzoeken. Daarom had het college ook een proceskostenvergoeding moeten toekennen.
17.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is de rechtbank niet gebleken dat verzoekster verzocht heeft om vergoeding van de kosten in bezwaar. [8] Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter in aanvulling als volgt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Deze situatie doet zich niet voor, omdat geen sprake is van een herroeping van het primaire besluit. Het college heeft het besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering. Het college hoefde daarom geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

18. De verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers Maatschap [naam] en [naam] , zijn niet-ontvankelijk. Het beroep van verzoekster is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Het college heeft verzoekers [naam] en [naam] ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het beroep van verzoekers [naam] en [naam] is gegrond. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing nemen op het bezwaar van verzoekers [naam] en [naam] en zal hun bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren en het bestreden besluit voor zover het college daarin verzoekers [naam] en [naam] ontvankelijk heeft verklaard, alsnog vernietigen.
18.1.
Omdat het beroep van verzoekster ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet terug. Voor een vergoeding van proceskosten aan verzoekster bestaat geen aanleiding. Omdat het beroep van verzoekers [naam] en [naam] gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Omdat hun beroep gegrond is, moet het college aan verzoekers [naam] en [naam] het griffierecht vergoeden. Zij krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. Verzoekers [naam] en [naam] hebben in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Zij hebben een beroepschrift ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en aan de zitting van de voorzieningenrechter deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.625,00.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers Maatschap [naam] en [naam] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van verzoekster ongegrond;
- wijst het verzoek van verzoekster af;
- verklaart het beroep van verzoekers [naam] en [naam] gegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers [naam] en [naam] af;
- verklaart het bezwaar van verzoekers [naam] en [naam] niet-ontvankelijk,
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het college daarin verzoekers [naam] en [naam] ontvankelijk heeft verklaard en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 en € 371,00 aan verzoekers [naam] en [naam] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten aan verzoekers [naam] en [naam] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kleijn Hesselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
BIJLAGE
Wet natuurbescherming
Artikel 3.5
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3. (…)
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5. (…)
Artikel 3.8
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
(…)
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden: (…)
Artikel 3.10
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. (…) in het wild levende zoogdieren (…) van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b.de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. (…).
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
(…)
Bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming
Onderdeel A (behorende bij artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a)
Zoogdieren
(…)
Das
(…)

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van 26 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP2116)
2.zie ook de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:373)
4.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1160)
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1457)
7.Zie ook de Afdeling in zijn uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:335.
8.Noch in het bezwaarschrift van 30 augustus 2023, noch in het aanvullend bezwaar van 7 september 2023, noch in de aanvulling van 19 oktober 2023 is verzocht om vergoeding van de kosten.