ECLI:NL:RBOBR:2024:4696

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
C/01/392923 / HA ZA 23-305
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie in het kader van een factoringovereenkomst met betrekking tot vorderingen en wanprestatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft Port Finance B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die niet bij naam is genoemd, met betrekking tot onbetaalde facturen die voortvloeien uit een factoringovereenkomst. De rechtbank heeft op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de feiten en de procedure zijn besproken. Port Finance, een factoringmaatschappij, heeft vorderingen van twee bedrijven, aangeduid als [B] en [C], op de gedaagde overgenomen. De gedaagde heeft de facturen, die betrekking hebben op geleverde diensten, niet betaald en heeft verweer gevoerd door te stellen dat de vorderingen niet meer bestaan door het verstrekken van creditfacturen door [B] en [C]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de cessie van de vorderingen geldig was en dat de gedaagde niet kon betogen dat de vorderingen niet meer bestonden. De rechtbank heeft de vorderingen van Port Finance toegewezen, waarbij de gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 43.346,32, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Port Finance toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/392923 / HA ZA 23-305
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
PORT FINANCE B.V.,
te Meppel,
eisende partij,
hierna te noemen: Port Finance,
advocaat: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.E. Tip.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 30 augustus 2023,
- de brief van de rechtbank van 1 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van Port Finance met producties 13-14,
- de akte van Port Finance met producties 15-19,
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt met daaraan gehecht spreekaantekeningen van mr. Van Rooij.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was namens Port Finance aanwezig haar bestuurder mevrouw [A] , bijgestaan door mr. Van Rooij. De heer [gedaagde] werd bijgestaan door mr. Tip.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Port Finance is een factoringmaatschappij.
2.2.
Op 12 november 2020 heeft Port Finance een factoringovereenkomst gesloten met [B] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam B] (hierna: [B] ). In de overeenkomst heeft [B] - kort gezegd - zijn bestaande en toekomstige vorderingen op debiteuren aan Port Finance gecedeerd.
2.3.
Op 29 juli 2022 heeft [B] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 4.500,00. De factuur vermeldt de omschrijving
“Week 30”en
“Werk Oss”en een betalingstermijn van 40 dagen.
2.4.
Op 5 augustus 2022 heeft [B] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 4.500,00. De factuur vermeldt de omschrijving
“Week 31”en
“Werk Oss”en een betalingstermijn van 40 dagen.
2.5.
Op 16 augustus 2022 heeft [B] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 8.400,00. De factuur vermeldt de omschrijving
“Week 32/33”en
“Werk Oss / Waddinxveen”en een betalingstermijn van 60 dagen.
2.6.
Op 9 september 2022 heeft [B] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 5.600,00. De factuur vermeldt de omschrijving
“Week 35/36”en
“Werk Leerdam”en een betalingstermijn van 60 dagen.
2.7.
Onderaan de vier facturen van [B] staat de volgende tekst:
“ [bedrijfsnaam B] heeft haar vordering op u bij wijze van sessie ter incasso overgedragen aan port Finance bv gevestigd te Meppel u kunt deze factuur om die reden uitsluitend bevrijdend en rechtsgeldig betalen op bankrekeningnummer [nummer] ten name van stichting port Finance onder vermelding van [bedrijfsnaam B] en het factuur nummer”
2.8.
Op 29 juli 2022 heeft Port Finance aan [gedaagde] een e-mail gestuurd over de factuur van die datum met de volgende inhoud:
“Geachte heer [gedaagde] ,
De heer [B] heeft ons namens [bedrijfsnaam B] verzocht om de facturen inzake aan u geleverde diensten te bevoorschotten.Het betreft in deze de bijgevoegde factuur [nummer] met het factuurbedrag € 4.500,00.Om onze dienstverlening in werking te zetten, verzoeken we u om onderstaande te bevestigen en/of op te volgen.
  • Met het oog op verzekerbaarheid van de facturen, hebben we van u een akkoord op factoring nodig, welke wij u middels onderstaande tekst verzoeken te geven. Het woord ‘akkoord’ volstaat als antwoord.
  • We verzoeken u het rekeningnummer van Port Finance B.V. te hanteren voor betalingen inzake werkzaamheden van [bedrijfsnaam B] : [nummer] ten name van Stichting Port Finance.
Kunt u ons bevestigen dat:
  • De bovengenoemde en bijgevoegde factuur voldoet aan de afgesproken voorwaarden tussen [bedrijfsnaam B] en [bedrijfsnaam gedaagde] ;
  • (…)
  • De gefactureerde diensten en/of producten in goede orde en volgens afspraak geleverd en/of ontvangen zijn;
  • u akkoord bent met factoring;
  • deze factuur niet door u betwist wordt of enig onderdeel uitmaakt/zal uitmaken van een verrekening tussen [bedrijfsnaam B] en [bedrijfsnaam gedaagde] ;
  • en dat deze factuur onbetwist betaald wordt binnen 30 dagen na factuurdatum (…).”
Op dezelfde dag heeft [gedaagde] per e-mail geantwoord
“Akkoord”.
2.9.
Op 5 en 16 augustus en 9 september 2022 heeft Port Finance aan [gedaagde] e-mails met (vrijwel) gelijke inhoud gestuurd onder verwijzing naar de drie andere facturen. [gedaagde] heeft daarop per e-mail geantwoord met respectievelijk
“betalingstermijn 40 dagen, bedrag akkoord”, “Betalingstermijn 60 dagen, verder akkoord”en
“Akkoord op 60 dagen”.
2.10.
Op 22 juli 2022 heeft Port Finance een factoringovereenkomst gesloten met
[C] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam C] (hierna: [C] ). In de overeenkomst heeft [C] - kort gezegd - zijn bestaande en toekomstige vorderingen op debiteuren aan Port Finance gecedeerd.
2.11.
Op 25 juli 2022 heeft [C] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 6.250,00. De factuur vermeldt als omschrijving
“Werkzaamheden conform afspraak”en als vervaldatum 8 september 2022.
2.12.
Op 12 augustus 2022 heeft [C] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 10.700,00. De factuur vermeldt als omschrijving
“Werkzaamheden conform afspraak”en als vervaldatum 26 september 2022.
2.13.
Onderaan beide facturen van [C] staat de volgende tekst:
“ [bedrijfsnaam C] heeft haar vordering op u bij wijze van cessie ter incasso overgedragen aan Port Finance B.V., gevestigd in Meppel. U kunt deze factuur om die reden uitsluitend bevrijdend en rechtsgeldig betalen op bankrekeningnummer [nummer] ten name van Stichting Port Finance, onder vermelding van [bedrijfsnaam C] en het factuurnummer”
2.14.
Op 26 juli en 12 augustus 2022 heeft Port Finance aan [gedaagde] e-mails gestuurd over de facturen van [C] . De e-mails hebben in essentie dezelfde inhoud als de
e-mails die Port Finance [gedaagde] heeft gezonden over de facturen van [B] . Gevraagd wordt o.a. om akkoord voor de betreffende factuur en bevestiging dat de gefactureerde diensten of producten naar tevredenheid verricht/geleverd zijn, dat [gedaagde] akkoord is met factoring, dat de facturen niet betwist worden of onderdeel uitmaken/zullen uitmaken van een verrekening en dat zij onbetwist betaald worden binnen 45 dagen na factuurdatum. In beide gevallen is door of namens [gedaagde] per e-mail akkoord gegeven.
2.15.
Op 9 september 2022 heeft [D 1] van [D 2] bv aan [gedaagde] een e-mail gestuurd waarin staat:
“Zoals telefonisch besproken zijn wij genoodzaakt de facturatie bon voor het werk [adres] te [plaats] niet te verstrekken. Gezien de afleverstaat van het straatwerk. Dit is onacceptabel! Allereerst zal het straatwerk naar tevredenheid gemaakt dienen te worden alvorens de factuur akkoord bevonden kan worden. (…)”
2.16.
Tussen 19 september 2022 en 2 maart 2023 hebben Port Finance, haar incassobureau Atradius en haar advocaat, [gedaagde] in gebreke gesteld en meerdere keren gesommeerd om te betalen.
2.17.
Op 8 maart 2023 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan de advocaat van Port Finance met als bijlagen twee creditfacturen van [B] en [C] . De creditfactuur van [C] is gedateerd 12 november 2022 en vermeldt als omschrijving
“Credit conform afspraak”met een bedrag van - € 16.950,00. De creditfactuur van [B] is gedateerd 7 december 2022 en vermeldt als omschrijving
“Credit - 23000euro”.

3.Het geschil

3.1.
Port Finance vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 44.099,32, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 26 april 2023 en kosten. Het gevorderde bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 39.950,00 (€ 23.000,00 vorderingen [B] en € 16.950,00 vorderingen [C] ), wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot en met 25 april 2023 van € 2.199,82 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.949,50.
3.2.
Port Finance legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij door cessie eigenaar is geworden van vorderingen die [B] en [C] hadden op [gedaagde] . [B] heeft [gedaagde] vier facturen gestuurd voor verrichte werkzaamheden, waarvan de betalingstermijn is verstreken. [C] heeft [gedaagde] twee facturen gestuurd voor verrichte werkzaamheden, waarvan de betalingstermijn ook is verstreken. Al deze facturen zijn door [gedaagde] vooraf aan Port Finance voor akkoord bevestigd, maar [gedaagde] heeft de facturen niet betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Port Finance, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Port Finance, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Port Finance in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] betwist dat Port Finance eigenaar is geworden van de vorderingen van [B] en [C] . Daarnaast beroept [gedaagde] zich op creditfacturen die hij van [B] en [C] heeft ontvangen in verband met tekortkomingen in de uitvoering van hun afgesproken werkzaamheden voor [gedaagde] . [gedaagde] beroept zich ook op verrekening en dwaling en stelt dat het in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als [gedaagde] de zes facturen alsnog aan Port Finance zou moeten betalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van Port Finance toewijzen. Dit wordt hierna uitgelegd.
Geldige cessie
4.2.
Het meest vergaande verweer van [gedaagde] is dat Port Finance geen eigenaar is geworden van de vorderingen van [B] en [C] . Hij voert aan dat hij hiervoor geen akkoord heeft gegeven.
4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Port Finance is door cessie eigenaar geworden van de vorderingen van [B] en [C] op [gedaagde] . Artikel 3:94 BW vereist voor levering van vorderingen een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan de debiteur door de vervreemder of verkrijger. Instemming van de debiteur is niet nodig. De factoringovereenkomsten kwalificeren als de vereiste akte. [B] en [C] hebben mededeling gedaan aan [gedaagde] via de tekst op hun facturen. Bovendien heeft ook Port Finance mededeling gedaan aan [gedaagde] , in de hiervoor genoemde e-mails.
Vorderingen zijn niet teniet gegaan
4.4.
[gedaagde] beroept zich erop dat de vorderingen van [B] en [C] op [gedaagde] niet meer bestaan en teniet zijn gegaan doordat [B] en [C] creditfacturen aan [gedaagde] hebben verstrekt. Daarom zou [gedaagde] niets meer verschuldigd zijn op de oorspronkelijke zes facturen.
4.5.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Artikel 6:160 lid 1 BW bepaalt dat een verbintenis teniet gaat als de schuldeiser afstand van zijn vorderingsrecht doet. Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben [B] en [C] hun vorderingen op [gedaagde] aan Port Finance overgedragen. Op de datum van iedere factuur is aan [gedaagde] mededeling gedaan van de cessie. Met ingang van de betreffende data waren [B] en [C] dus niet langer schuldeiser van [gedaagde] in verband met de facturen. Dat betekent dat de vordering van Port Finance tot betaling van de aan haar overgedragen facturen niet teniet is gegaan door de door [B] en [C] verstrekte creditfacturen. Alleen de schuldeiser kan immers afstand van zijn vorderingsrecht doen. [B] en [C] hebben hun creditfacturen onbetwist verstrekt toen zij geen schuldeiser meer waren van [gedaagde] .
Wanprestatie [B] en [C] onvoldoende onderbouwd / geen beroep op verrekening
4.6.
[gedaagde] beroept zich ook op artikel 6:145 BW, dat bepaalt dat de overgang van een vordering de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet laat. [gedaagde] stelt dat [B] en [C] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun overeenkomsten met [gedaagde] . De tegenvorderingen die [gedaagde] op grond van wanprestatie heeft kan hij verrekenen met de vorderingen tot betaling van de facturen van [B] en [C] , ondanks de overgang van deze vorderingen naar Port Finance (artikel 6:130 jo. 6:127 BW).
4.7.
Port Finance stelt allereerst dat de wanprestatie-verweren van [gedaagde] niet aan haar kunnen worden tegengeworpen, omdat die verweren nog niet bestonden op het moment van overgang van de vorderingen en omdat zij niet hun grondslag hebben in de op het moment van de overgang tussen [B] c.q. [C] en [gedaagde] bestaande rechtsverhouding. De tegenvorderingen die [gedaagde] aanvoert vloeien niet voort uit dezelfde rechtsverhoudingen als de overgegane vorderingen en daarom kan [gedaagde] volgens Port Finance niet verrekenen. Daarnaast betwist Port Finance dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen van [B] en [C] .
4.8.
De rechtbank volgt Port Finance niet. Voor een geslaagd beroep op verrekening is in dit geval op grond van artikel 6:130 BW nodig dat de tegenvordering van [gedaagde] op de oorspronkelijke schuldeiser ( [B] c.q. [C] ) voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de gecedeerde vordering tot betaling. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aan het beroep ten grondslag liggen rust op [gedaagde] , de partij die zich op verrekening beroept.
4.9.
Of sprake is van “dezelfde rechtsverhouding” moet volgens vaste rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Er moet voldoende samenhang zijn tussen de tegenvordering en de gecedeerde vordering. Daarvoor is voldoende (hoewel niet vereist) dat de tegenvordering en de schuld uit dezelfde overeenkomst voortvloeien. Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag 4 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:747, rov. 18 en de daar genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad.
4.10.
In deze zaak gaat het om overeenkomsten tot het tegen betaling verrichten van werkzaamheden door [B] en [C] voor [gedaagde] . De tegenvorderingen die [gedaagde] aanvoert zijn gebaseerd op gestelde tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomsten door [B] en [C] . In beide gevallen vloeit zowel de vordering tot betaling van de verrichte werkzaamheden (de schuld) als de tegenvordering van [gedaagde] wegens wanprestatie voort uit dezelfde overeenkomst. Daarmee vloeien tegenvordering en gecedeerde vordering voort uit dezelfde rechtsverhouding. In beginsel kunnen de tegenvorderingen van [gedaagde] dus in aanmerking komen voor verrekening met de betalingsverplichting van [gedaagde] .
4.11.
Ter onderbouwing van de gestelde wanprestaties voert [gedaagde] primair de door [B] en [C] verstrekte creditfacturen aan. Hieruit blijkt volgens [gedaagde] dat [B] en [C] de wanprestatie erkennen. Hoewel [gedaagde] aanvankelijk de facturen van [B] en [C] heeft goedgekeurd, bleek achteraf dat sprake was van aanzienlijke tekortkomingen. In verband met de werkzaamheden van [B] verwijst [gedaagde] naar de email van 9 september 2022 van [D 2] , waarin wordt geklaagd over verrichte werkzaamheden aan de [adres] in [plaats] . Ook stelt [gedaagde] dat [B] ten onrechte uren in rekening heeft gebracht. Over de werkzaamheden van [C] stelt [gedaagde] dat die niet en/of niet goed zijn uitgevoerd, omdat [C] offertes niet aan klanten had gestuurd, geen planning had opgesteld en projecten niet goed heeft aangestuurd, waardoor onder meer sprake was van vertragingen. [gedaagde] stelt dat hij door dit alles schade heeft geleden.
4.12.
Port Finance betwist dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen van [B] en [C] .
4.13.
Voor zover het gaat om de werkzaamheden van [C] , blijkt uit de overgelegde mandagstaten dat deze bestonden uit het verrichten van administratieve taken betreffende ondersteuning van het kantoor en uitvoering onsite. Port Finance heeft onbetwist gesteld dat die uren daadwerkelijk zijn gemaakt en dat zij zijn geaccordeerd door [gedaagde] . De creditfactuur, die exact overeenstemt met het totaalbedrag van de twee facturen van [C] van ten minste drie maanden eerder, bevat geen enkele toelichting. Uit de korte WhatsApp-conversatie die [gedaagde] heeft overgelegd blijkt ook niets over de achtergrond van de creditering, de gestelde wanprestatie of de omvang van de schade die [gedaagde] stelt te hebben geleden. Ook na vragen van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] geen verdere toelichting gegeven op de gestelde wanprestatie van [C] of inhoudelijk gereageerd op de betwisting door Port Finance. Anders dan [gedaagde] stelt, vormt de enkele creditfactuur in het licht van de gemotiveerde betwisting door Port Finance onvoldoende onderbouwing van de stellingen van [gedaagde] . Dat betekent dat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan in verband met de beweerde wanprestatie door [C] en de daardoor geleden schade.
4.14.
Voor zover het gaat om de werkzaamheden van [B] , geldt ook dat de creditfactuur is gedateerd ten minste drie maanden na de verzenddatum van de facturen. Het bedrag stemt exact overeen met het totaalbedrag van de vier facturen van [B] . De creditfactuur bevat verder geen toelichting. De WhatsApp-conversatie die [gedaagde] heeft overgelegd is grotendeels ongedateerd en sommige berichten lijken op grond van hun inhoud te dateren van na het faillissement van [B] (4 januari 2023). Uit de facturen van [B] blijkt dat hij heeft gewerkt op locaties in Oss, Waddinxveen en Leerdam. De email van [D 2] betreft slechts straatwerk op een specifiek adres in Oss, zonder verdere duiding. Hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt is voor de rechtbank niet duidelijk geworden. De stukken geven geen verdere informatie over de gestelde wanprestatie van [B] of de omvang van de schade die [gedaagde] daardoor stelt te hebben geleden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] geen verdere toelichting gegeven op de wanprestatie van [B] , die door Port Finance is betwist. Hij heeft ook niet inhoudelijk gereageerd op de vragen die Port Finance heeft opgeworpen over de gang van zaken rondom de afgifte van de creditfactuur door [B] . Dat had wel op zijn weg gelegen. Anders dan [gedaagde] stelt, vormt in het licht van de gemotiveerde betwisting door Port Finance de enkele creditfactuur onvoldoende onderbouwing van de stellingen van [gedaagde] . Dat betekent dat [gedaagde] ook niet aan zijn stelplicht heeft voldaan in verband met de beweerde wanprestatie door [B] en de daardoor geleden schade.
4.15.
Omdat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering. Zoals hiervoor is aangegeven, is voor een geslaagd beroep op verrekening nodig dat [gedaagde] een tegenvordering heeft op zijn oorspronkelijke schuldeiser ( [B] c.q. [C] ). Nu de gestelde wanprestatie niet is gebleken, is de ingeroepen tegenvordering niet vast komen te staan. De rechtbank verwerpt daarom het verrekeningsverweer van [gedaagde] .
Beroep Port Finance op afstand en gerechtvaardigd vertrouwen, beroep [gedaagde] op dwaling
4.16.
In verband met de gestelde wanprestatie door [B] en [C] en de verrekeningsbevoegdheid van [gedaagde] beroept Port Finance zich erop dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn verweren, of in ieder geval dat zij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat dit het geval was (artikel 3:36 BW). Zij baseert zich op de akkoordverklaringen van [gedaagde] in de e-mailcorrespondentie tussen Port Finance en [gedaagde] over de zes facturen en op de daaraan steeds voorafgaande telefonische contacten met [gedaagde] , waarin de gang van zaken aan hem werd uitgelegd. [gedaagde] verweert zich hiertegen met een beroep op dwaling (artikel 6:228 BW). Hij stelt dat hij niet heeft begrepen waar hij akkoord op gaf en dat zijn akkoord vernietigd moet worden. Port Finance betwist de gestelde dwaling.
4.17.
De rechtbank heeft hiervoor het beroep van [gedaagde] op verrekening (en de daaraan ten grondslag gelegen gestelde wanprestatie) al op andere gronden verworpen. Daarom komt zij aan de bespreking van de in 4.16 genoemde argumenten van Port Finance en [gedaagde] niet toe.
Geen strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.18.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat het in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als hij alsnog aan Port Finance moet betalen. Port Finance betwist dit.
4.19.
Artikel 6:2 lid 2 BW bepaalt dat een tussen schuldeiser en schuldenaar geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bij de toepassing van deze bepaling moet de rechter de nodige terughoudendheid betrachten. De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” mag niet worden verkort tot “strijd met redelijkheid en billijkheid” (HR 9 januari 1998, NJ 1998/363) of “niet redelijk” (HR 25 januari 2000, NJ 2000/471). Uit het voorgaande volgt dat de drempel voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid hoog is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het in de omstandigheden van deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [gedaagde] de zes aan Port Finance gecedeerde vorderingen moet betalen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van [gedaagde] .
Vorderingen Port Finance
4.20.
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank de verweren van [gedaagde] verwerpt. Dat betekent dat de door Port Finance gevorderde hoofdsom en de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente worden toegewezen (zie ook hierna onder rov. 4.22).
4.21.
Port Finance vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Port Finance heeft meer dan één vordering op [gedaagde] . Voor die vorderingen had aanmaning kunnen plaatsvinden in één aanmaning. De op twee aparte aanmaningen gebaseerde vordering van € 1.949,50 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.196,50 bij € 42.149,82 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.196,50 toe.
Samenvatting toegewezen bedrag
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom [B]
- wettelijke handelsrente tot en met 25 april 2023 [B]
- hoofdsom [C]
- wettelijke handelsrente tot en met 25 april 2023 [C]

23.000,00
1.254,07
16.950,00
945,75
- buitengerechtelijke incassokosten
1.196,50
+
totaal
43.346,32
De wettelijke handelsrente over de beide hoofdsommen met ingang van 26 april 2023 wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.23.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Port Finance worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,20
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.576,20

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om terzake van de vorderingen van [B] aan Port Finance te betalen een bedrag van € 24.254,07, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 23.000,00, met ingang van 26 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om terzake van de vorderingen van [C] aan Port Finance te betalen een bedrag van € 17.895,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 16.950,00, met ingang van 26 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Port Finance te betalen een bedrag van € 1.196,50,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.576,20, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.M. Morel en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.