ECLI:NL:RBOBR:2024:4695

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
C/01/397369 / HA ZA 23-644
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in vrijwaring bij verstek met evenredige toewijzing van veroordeling hoofdzaak en ambtshalve toetsing stelplicht wettelijke rente

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de bodemzaak tussen eiser H.O.D.N. [bedrijfsnaam eiser] en gedaagde H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde]. De procedure is gestart met een dagvaarding in vrijwaring op 25 september 2023, waarbij gedaagde niet is verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024, die gelijktijdig plaatsvond met de hoofdzaak van Port Finance B.V. tegen eiser, heeft eiser zijn vorderingen toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiser betrekking heeft op de veroordeling die hij in de hoofdzaak kan verwachten, voor zover deze is gebaseerd op aan Port Finance B.V. gecedeerde vorderingen van gedaagde op eiser.

De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde niet in zijn geheel kan worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, maar slechts tot evenredige delen daarvan, berekend op basis van de toegewezen bedragen in de hoofdzaak. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen stellingen heeft gepresenteerd over de wettelijke rente, waardoor deze vordering is afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van eiser voor het overige toegewezen, en gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

In de beslissing heeft de rechtbank gedaagde veroordeeld tot betaling van het bedrag dat eiser in de hoofdzaak is toegewezen, een bedrag van € 2.873,52, en de proceskosten van € 1.071,32. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/397369 / HA ZA 23-644
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [bedrijfsnaam eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.E. Tip,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van 25 september 2023,
- het tegen [gedaagde] verleende verstek,
- de akte herstel verzuim substantiëringsplicht in vrijwaring van [eiser] ,
- de brief van de rechtbank van 1 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024, die plaatsvond tegelijk met de mondelinge behandeling van de hoofdzaak van Port Finance B.V. tegen [eiser] (zaaknummer C/01/392923 / HA ZA 23-305, hierna: de hoofdzaak), waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding in vrijwaring waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] bevestigd dat het petitum onder 1 in de dagvaarding uitsluitend betrekking heeft op datgene waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, voor zover die veroordeling zijn grondslag vindt in aan Port Finance B.V. gecedeerde vorderingen van [gedaagde] op [eiser] . De rechtbank zal de vordering met inachtneming van deze beperking toewijzen.
2.3.
De veroordeling die gelijktijdig in de hoofdzaak wordt uitgesproken vindt tevens zijn grondslag in aan Port Finance B.V. gecedeerde vorderingen van een andere partij ( [A] ) op [eiser] . Daarom wordt [gedaagde] in deze vrijwaringsprocedure niet veroordeeld tot betaling van de gehele buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.196,50) en proceskosten
(€ 5.576,20) in de hoofdzaak, maar slechts tot betaling van evenredige delen daarvan
(€ 507,65 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 2.365,87 aan proceskosten; in totaal dus € 2.873,52). Dit is berekend naar evenredigheid van de in de hoofdzaak toegewezen bedragen aan hoofdsommen op grond van de vorderingen van [gedaagde] en [A] .
2.4.
Artikel 6:119 BW bepaalt dat de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. [eiser] heeft niets gesteld over de tijd dat [gedaagde] in verzuim zou of zal zijn (geweest) in verband met zijn betalingsverplichting jegens [eiser] . Nu [eiser] geen stellingen ten grondslag heeft gelegd aan het petitum onder 2 in de dagvaarding, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
2.5.
De vordering komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
2.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in deze vrijwaringsprocedure betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
0,00
- salaris advocaat
786,00
(1 punt × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.071,32

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen datgene waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Port Finance is veroordeeld in randnummer 5.2 van het vonnis van deze datum in de hoofdzaak,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.873,52,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.071,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.M. Morel en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.