Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de bodemzaak tussen eiser H.O.D.N. [bedrijfsnaam eiser] en gedaagde H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde]. De procedure is gestart met een dagvaarding in vrijwaring op 25 september 2023, waarbij gedaagde niet is verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024, die gelijktijdig plaatsvond met de hoofdzaak van Port Finance B.V. tegen eiser, heeft eiser zijn vorderingen toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiser betrekking heeft op de veroordeling die hij in de hoofdzaak kan verwachten, voor zover deze is gebaseerd op aan Port Finance B.V. gecedeerde vorderingen van gedaagde op eiser.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde niet in zijn geheel kan worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, maar slechts tot evenredige delen daarvan, berekend op basis van de toegewezen bedragen in de hoofdzaak. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen stellingen heeft gepresenteerd over de wettelijke rente, waardoor deze vordering is afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van eiser voor het overige toegewezen, en gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.
In de beslissing heeft de rechtbank gedaagde veroordeeld tot betaling van het bedrag dat eiser in de hoofdzaak is toegewezen, een bedrag van € 2.873,52, en de proceskosten van € 1.071,32. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.