ECLI:NL:RBOBR:2024:4633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
01/058877-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende woningoverval met meerdere slachtoffers en bijzondere voorwaarden voor jeugddetentie

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een gewapende woningoverval in Veghel op 13 oktober 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een woningoverval heeft gepleegd waarbij meerdere slachtoffers met geweld en bedreiging zijn geconfronteerd. De verdachte heeft een iPhone en een kluisje met geld weggenomen, terwijl hij en zijn medeverdachten de slachtoffers bedreigden met een vuurwapen en een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplichtingen tot begeleiding door verschillende instellingen en een contact- en locatieverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hebben geleden door de overval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen in zijn geheel toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01-058877-24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.058877.24
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2007] ,
thans gedetineerd te: JJI De Hunnerberg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Iphone en/of een kluisje met geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging mct geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te richten en/of daarbij dreigend te zeggen dat ze stil moesten zijn omdat ze anders dood zouden worden geschoten en/of naar de grond moesten kijken en/of die [slachtoffer 1] aan zijn kraag vast te pakken en/of omhoog te trekken en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en/of dreigend een mes uit een messenblok te pakken en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of de moeder van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , te zeggen dat ze de kluis moesten pakken en/of daarbij dreigend te zeggen dat het leven van haar zoon op het spel stond

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
In onderzoek Grapevine worden verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] verdacht van het medeplegen van een gewapende woningoverval in Veghel op of omstreeks 13 oktober 2023.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit voor het “dreigend zeggen dat ze stil moesten zijn omdat ze anders dood zouden worden geschoten”. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gedreigd ‘ballas’ te lossen. Daarmee bedoelde verdachte dat hij in de lucht zou schieten, niet dat hij de slachtoffers dood zou schieten. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid zijn die door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in bijlage I bij dit vonnis. De bewijsmiddelen gelden als in dit vonnis ingevoegd. De rechtbank overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 oktober 2023 laat in de avond heeft een woningoverval plaatsgevonden in Veghel, waarbij meerdere personen zijn bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp (hierna: vuurwapen) en waarbij een kluisje met geld en een mobiele telefoon zijn weggenomen.
Op het moment van de overval was [slachtoffer 1] , bewoner van de woning, in de schuur bij de woning aan het chillen met zijn vrienden [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . In de woning was mevrouw [slachtoffer 5] , zijnde de moeder van [slachtoffer 1] , aanwezig.
De woningoverval is gepleegd door drie personen, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden allebei een bivakmuts op, [medeverdachte 1] enkel een pet. [medeverdachte 2] was in het bezit van het vuurwapen. Hiermee heeft hij eerst in de brandgang achter de woning [slachtoffer 2] bedreigd. Terwijl [slachtoffer 2] onder schot werd gehouden, zei [medeverdachte 2] dat hij rustig naar binnen (de tuin) moest lopen en moest doen alsof er niets aan de hand was. In de tuin richtte [medeverdachte 2] het vuurwapen op [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Hij liep vervolgens naar [slachtoffer 1] toe, zette het vuurwapen tegen zijn hoofd en pakte hem bij zijn kraag. [slachtoffer 1] moest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mee de woning in lopen. Op enig moment is hierbij de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] afgenomen.
[verdachte] bleef buiten in de tuin bij [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en droeg hen op om naar beneden te kijken en hun mond te houden, omdat hij anders zou schieten.
In de woning was de moeder van [slachtoffer 1] aanwezig. Zij heeft in opdracht van [medeverdachte 2] een kluisje van de zolder gehaald. Dit kluisje werd vervolgens uit haar handen gerukt en meegenomen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Voordat de moeder van [slachtoffer 1] boven de kluis ging halen, zei [medeverdachte 2] dat het leven van haar zoon op het spel stond terwijl [slachtoffer 1] door hem onder schot werd gehouden. [medeverdachte 1] heeft in de woning op enig moment een mes, afkomstig uit het keukenblok, in zijn hand gehad en heeft dit zichtbaar voor [slachtoffer 1] en zijn moeder vastgehouden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn met de buit de woning uitgerend. Eenmaal buiten is [verdachte] bij hen aangesloten en zijn ze vertrokken.
Medeplegen
Gelet op de bewijsmiddelen is sprake van een gezamenlijke uitvoering, waarbij elke verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Er is dus sprake van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] samen (als medeplegers) de woningoverval hebben gepleegd.
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat [verdachte] ontkent te hebben gedreigd de slachtoffers dood te schieten. Hij bedoelde met ‘ballas lossen’ dat hij in de lucht zou schieten. De rechtbank overweegt dat het onder de gegeven omstandigheden niet gek is dat de slachtoffers de woorden van [verdachte] als doodsbedreiging hebben opgevat. Verdachte had bovendien de intentie om de slachtoffers bang te maken zodat ze geen alarm zouden slaan en de woningoverval zou slagen. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op of omstreeks 13 oktober 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met anderen, een iPhone en een kluisje met geld, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te richten en/of dreigend te zeggen dat ze stil moesten zijn omdat ze anders dood zouden worden geschoten en naar de grond moesten kijken en die [slachtoffer 1] aan zijn kraag vast te pakken en omhoog te trekken en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en dreigend een mes uit een messenblok te pakken en tegen die [slachtoffer 1] en de moeder van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , te zeggen dat ze de kluis moesten pakken en daarbij dreigend te zeggen dat het leven van haar zoon op het spel stond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren.
Verder heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contact- en locatieverbod, voor de duur van 2 jaren en met een vervangende jeugddetentie van 1 week per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie van een langere duur dan het reeds ondergane voorarrest op te leggen. Daarbij kan dan een deels voorwaardelijke taakstraf worden opgelegd met de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval. Hierbij zijn meerdere personen door een mededader bedreigd met een vuurwapen althans een daarop gelijkend voorwerp. Een andere mededader heeft op enig moment tijdens de overval een mes in zijn hand gehad.
Het bewezenverklaarde is een zeer ernstig feit. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen en privacy. Daarnaast heeft hij de slachtoffers angst aangejaagd en hun gevoel van veiligheid en vertrouwen aangetast. Uit de (toelichting op de) vorderingen benadeelde partij en de op zitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt welk leed de slachtoffers is aangedaan en welke gevolgen zij daar nog altijd van ondervinden. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven. De rechtbank rekent verdachte dit aan. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Persoonlijke omstandigheden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en dat daarbij een voorwaardelijk strafdeel is opgelegd. Verdachte liep in de proeftijd van deze veroordeling toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij geen leidende rol heeft gespeeld bij de overval en zelf niet in de woning is geweest. Hij was ook niet in het bezit van een wapen. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte berouw heeft getoond en zijn aandeel in het strafbare feit heeft bekend.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juli 2024 en het aanvullende advies van 31 augustus 2024. Uit het adviesrapport volgt dat het algemeen recidiverisico hoog is. In het aanvullend advies wordt geadviseerd om aan verdachte een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Daarnaast wordt geadviseerd om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden dat verdachte mee blijft werken aan ITB Harde Kern (met avondklok) en meewerkt aan begeleiding door MST Pluryn, Kairos, De Lindenberg en FC Social Work.
De op te leggen straf en maatregel.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Deze schrijven, in het geval van een minderjarige verdachte, voor een woningoverval een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf 6 maanden voor.
Alles afwegende zal de rechtbank gelet op de ernst van het feit een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank acht een jeugddetentie van 10 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen, met uitzondering van de avondklok omdat de rechtbank daarin geen meerwaarde ziet. Verdachte krijgt op deze manier een stok achter de deur om geen strafbare feiten te plegen en hij krijgt de hulp en begeleiding die hij nodig heeft.
Om de slachtoffers te beschermen en tegemoet te komen aan hun gevoelens van onveiligheid, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 2 jaren. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich zal onthouden van direct of indirect contact met de slachtoffers en dat verdachte zich niet zal ophouden in de straat van de overvallen woning. De rechtbank zal daarbij de vervangende jeugddetentie stellen op 1 week per overtreding, met een maximum van 6 maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Gelet op de inschatting van de Raad voor de Kinderbescherming moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt. Daarom zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de 38v-maatregel. Datzelfde geldt voor de bijzondere voorwaarden nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zonder adequate begeleiding en behandeling, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

De vorderingen benadeelde partij.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 5.500,-.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7,39 ter vergoeding van materiële schade (reiskosten naar huisartsenpraktijk) en een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voldoende is onderbouwd met de door de benadeelde partij overgelegde stukken. De rechtbank acht de materiële schadevergoeding dan ook voor het volledige bedrag van € 7,39 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 4.000,-.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 4.007,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 21.286,91 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 20.275,00 (studievertraging);
  • € 559,00 (fiets);
  • € 83,99 (kleding/schoenen);
  • € 368,92 (eigen risico).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd tot een bedrag van
€ 6.383,92, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de kostenpost ‘studievertraging’, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De kostenposten ‘fiets’ en ‘schoenen’ moeten worden gematigd tot de (geschatte) vervangingswaarde van respectievelijk € 475,- en € 40,-. De kostenpost ‘eigen risico’ dient te worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd om deze kostenpost in zijn geheel toe te wijzen nu de schade voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het materiële deel van de vordering. Wat betreft de kostenpost ‘fiets’ heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht om het bedrag te matigen tot het bedrag waarvoor de fiets te repareren was (€ 382,95).
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
Beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële kostenpost ‘eigen risico’ voldoende onderbouwd met de door de benadeelde partij overgelegde stukken. De rechtbank acht deze kostenpost dan ook voor het volledige bedrag van € 368,92 toewijsbaar.
De rechtbank zal het bedrag van de kostenpost ‘fiets’ matigen tot het bedrag waarvoor de fiets te repareren was. Uit de vordering volgt namelijk dat de fiets total loss is verklaard doordat de reparatiekosten € 382,95 zouden bedragen.
Ook het bedrag van de kostenpost ‘kleding/schoenen’ zal de rechtbank matigen, omdat de benadeelde partij zijn schade heeft berekend aan de hand van de nieuwwaarde van de nieuw aangeschafte schoenen. De rechtbank zal gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, een bedrag van € 40,- passend.
Ten aanzien van de kostenpost ‘studievertraging’ is de rechtbank van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze kostenpost.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 4.000,-.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, tot een bedrag van € 4.791,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 230,58 ter vergoeding van materiële schade (niet vergoede behandelingen psycholoog) en een bedrag van € 5.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd tot een bedrag van
€ 3.730,58, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schadevergoeding primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat uit de bijgevoegde nota’s niet blijkt dat dei op de behandeling/zorg van benadeelde zien. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de deze moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voldoende is onderbouwd met de door de benadeelde partij overgelegde stukken. De rechtbank acht de materiële schadevergoeding dan ook voor het volledige bedrag van € 230,58 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 2.730,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 113,56 ter vergoeding van materiële schade (eigen risico) en een bedrag van € 3.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw primair verzocht om het niet-ontvankelijk verklaren dan wel afwijzen van de vordering van de benadeelde partij, omdat uit de stukken het causale verband niet is gebleken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, aangezien op basis van de stukken niet is vast te stellen in hoeverre de klachten te wijten zijn aan het incident. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadepost voldoende is onderbouwd met de door de benadeelde partij overgelegde stukken. De rechtbank acht de materiële schadevergoeding dan ook voor het volledige bedrag van € 113,56 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 2.613,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 60a, 77a, 77g, 77i, 77we, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
Een
jeugddetentievoor de duur van
10 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 5 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- moet meewerken aan ITB Harde Kern, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- moet meewerken aan begeleiding door MST Pluryn of soortgelijke instelling;
- moet meewerken aan begeleiding door Kairos (PMT en psycho-educatie) of
soortgelijke instelling en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- moet meewerken aan de begeleiding door de Lindenberg;
- moet meewerken aan de begeleiding van FC Social Work, ook bij het vinden van
een passende dagbesteding.
Waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten WSJJ te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De minderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Een
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van 2 jaren, inhoudende dat veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met de slachtoffers:
- [slachtoffer 1] (geboren op [2002] );
- [slachtoffer 5] (geboren op [1967] );
- [slachtoffer 2] (geboren op [2006] );
- [slachtoffer 3] (geboren op [2005] );
- [slachtoffer 4] (geboren op [2004] ).
2. zich niet op te houden in de [straatnaam] in Veghel.
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
5.500,00 euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.500,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van
4.007,39 euro, bestaande uit 7,39 euro materiële schadevergoeding en 4.000,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van 4.007,39 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 7,39 euro materiële schadevergoeding en 4.000,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
4.791,87 euro, bestaande uit 791,87 euro materiële schadevergoeding en 4.000,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 4.791,87 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 791,87 euro materiële schadevergoeding en 4.000,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 2.730,58 euro, bestaande uit 230,58 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 2.730,58 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 230,58 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van
2.613,56 euro, bestaande uit 113,56 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 2.613,56 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 113,56 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.L. Pechaczek, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 9 oktober 2024.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.