vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.220652.23
Parketnummer vordering: 05.204374.22
Datum uitspraak: 04 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2003] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zeist.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2023, 23 februari 2024, 6 mei 2024, 22 juli 2024 en 20 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschopt/ getrapt (als ware het een voetbal) en/of (vervolgens)
- met beide voeten boven op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] is gesprongen/ heeft gestampt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] (weerloos) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar (onderuit) te schoppen/trappen.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling
De zaak met parketnummer 05.204374.22 is aangebracht bij vordering van 18 oktober 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer te Gelderland van 30 mei 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen te verklaren, in die zin dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag.
De officier van justitie heeft gevorderd ook het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de impliciet onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Er kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond op dodelijk letsel. Het is onduidelijk of aangever is geraakt, en zo ja, op welke plek en met hoeveel kracht. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het beperkte letsel dat de aangever heeft opgelopen. De raadvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de impliciet onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ten laste gelegde mishandeling onder 2.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Overwegingen over het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsvrouw gevoerde verweren hun weerlegging vinden in de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 2 september 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven, meermalen met kracht
- met geschoeide voet tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt en
- met beide voeten boven op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] is gesprongen,
terwijl voornoemde [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 2 september 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar onderuit te schoppen.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, een terbeschikkingstelling met voorwaarden met de door de reclassering in haar maatregelrapport geadviseerde voorwaarden en daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit onder 1. Er was zonder noemenswaardige aanleiding sprake van een geweldsexplosie bij de verdachten, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Het feit vond plaats in een uitgaanssetting waarbij alcohol een ontremmende rol heeft gespeeld. De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met het letsel van het slachtoffer en de impact die het feit op hem en de omstanders heeft gehad. Dergelijk geweld op straat leidt bovendien tot de nodige maatschappelijke onrust.
De officier van justitie heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het aandeel van verdachte in de geweldstoepassing. Hij is de initiator van het geweld en heeft als eerste meerdere klappen uitgedeeld aan het slachtoffer. Ook is hij degene die het meest heftige geweld heeft toegepast, door, naast alle klappen en schoppen, met beide voeten op het hoofd van het slachtoffer te springen. Daarnaast heeft verdachte nog een tweede strafbaar feit gepleegd, namelijk de mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor een openlijke geweldpleging en een eerdere poging tot doodslag waarvoor hij in een proeftijd liep en waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen en niet een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. Er dient rekening gehouden te worden met de jeugdige leeftijd van verdachte, aldus de raadsvrouw. En ook met de omstandigheid dat de bij de eerdere veroordeling aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden nog niet van de grond waren gekomen, wat niet aan verdachte te wijten was. Verder is verdachte gemotiveerd om zich in te zetten voor behandeling en zal hij - bij een eventuele veroordeling - zich houden aan de gestelde voorwaarden waaronder een klinische opname. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de voorwaarden te verbinden aan de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr. De raadsvrouw vindt een TBS-kader op dit moment niet passend.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn twee broers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij hebben het [slachtoffer 1] , dat weerloos op de grond lag, samen meer dan twintig keer met kracht tegen het hoofd geschopt/getrapt. Op enig moment is door verdachte zelfs met beide voeten op het hoofd van het slachtoffer gesprongen. In het dossier bevinden zich camerabeelden van de geweldshandelingen en deze zijn schokkend. Er is fors geweld gepleegd dat pas is gestopt toen de politie ter plaatse kwam. Verdachte en zijn broers zijn op de vlucht geslagen en hebben het slachtoffer op straat achtergelaten. Het is een wonder dat het slachtoffer slechts een hersenschudding heeft opgelopen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een mishandeling door het [slachtoffer 2] onderuit te schoppen.
De rechtbank houdt rekening met de impact die het feit heeft gehad op het [slachtoffer 1] . Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Het slachtoffer heeft verklaard dat het een heftige ervaring is geweest. De rechtbank houdt ook rekening met de impact die dergelijke feiten doorgaans op omstanders hebben. Bovendien versterken deze feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte eerder voor geweldsdelicten werd veroordeeld en dat hij in de proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor een poging tot doodslag.
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten door dr. D.J. Vinkers, psychiater, van 12 juni 2024 en drs. A. Soetendaal, psycholoog, van 17 juni 2024.
Het psychiatrisch rapport van dr. D.J. Vinkers houdt onder meer het volgende in.
Er is bij onderzochte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, eenpsychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en misbruik van cannabis. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. En beïnvloedde onderzochte’s gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden).
Betrokkene reageerde fors agressief op een (vermeende) krenking. Hij externaliseertdeze agressie door te wijzen naar zijn alcoholgebruik. Zijn agressieve reactie is echter ookgerelateerd aan de lacunaire gewetensvorming en zijn onderliggende psychotrauma- ofstressorgerelateerde stoornis. Hij heeft hierdoor weinig emotieregulatie. Betrokkene laat zich weinig zeggen of (echt) begeleiden en is erg gericht op zijn eigen behoeftebevrediging. Hij weet zich goed te presenteren en komt vaak vriendelijk over, maar trekt zijn eigen plan.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde, indien bewezen, in een verminderde mate aan hem toe te rekenen (voor beide ten laste gelegde feiten).Uit het gestructureerde risico prognose instrument HKT-R, de SAPROF en deklinische inschatting blijkt dat het risico op geweld bij betrokkene hoog is. Hij bevond zich nog in een proeftijd tot 2025 toen het huidige ten laste gelegde zich voordeed. Betrokkene woonde toen al bij zijn vader (met wie hij nu gebrouilleerd is), maar er was toen al niet of nauwelijks meer sprake van toezicht of begeleiding. Er zijn eigenlijk geen beschermende factoren op de SAPROF.
Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen en betrokkene een TBS maatregel op te leggen met voorwaarden. Hiermee kan hij in eerste instantie klinischworden behandeld bij een forensisch-psychiatrische instelling, gevolgd door ambulantebehandeling, bijvoorbeeld door middel van cognitieve gedragstherapie en agressieregulatietherapie, het leren omgaan met frustratie en cannabisabstinentie. Betrokkene is bereid om zich aan deze voorwaarden te houden. De reclassering zou toezicht moeten houden op de uitvoering van deze maatregel.
Het psychologisch rapport van drs. A. Soetendaal houdt onder meer het volgende in.
In diagnostische zin is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis als gevolg vanhechtingsproblematiek en complexe en chronische traumatisering, sinds
vroegkinderlijke leeftijd (andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis), naast misbruik van cannabis, licht.Behoudens de stoornis in het misbruik van cannabis hebben de andere genoemdestoornissen (antisociale persoonlijkheidsstoornis en andere gespecificeerde
psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis) doorgewerkt in de totstandkoming van deten laste gelegde feiten.
Onderzochte kan antisociale keuzes maken (inmiddels patroonmatig), is
krenkingsgevoelig, kan moeilijk omgaan met tegenslagen en kan tot agressieve impulsdoorbraken komen. Dit, terwijl onderzochte in het algemeen zeker geen impulsieve jongvolwassene is. Maar, omdat er veel pijnlijke thema’s krampachtig onder de oppervlakte moeten worden gehouden, kunnen er toch, onder stress en hoogspanning, agressieve impulsdoorbraken voorkomen. Neem hierbij een context van uitgedaagd en gekrenkt worden met daarbij nog de invloed van overmatig alcoholgebruik, dan zijn dit factoren voor omstandigheden waarbinnen een dergelijke agressieve impulsdoorbraak kan voorkomen.Geadviseerd wordt onderzochte de hem beide ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. Alhoewel beide feiten verschillen in ernst lijkt de manier waarop deze feiten tot stand zijn gekomen vergelijkbaar en binnen dezelfde context.Indien bewezen zijn er zowel contextuele factoren (uitgaan, uitgedaagd worden in
combinatie met alcohol) als individuele factoren vanuit de (antisociale en
stressorgerelateerde) stoornissen (veel ingrijpende ervaringen niet verwerkt hebben, veel emoties onderdrukken, waaronder boosheid) die tezamen het deksel ‘van de kookpot’ hebben af laten gaan. Op zo’n moment beschikt onderzochte over onvoldoende controlemogelijkheden over zijn gedrag.Alles afwegend komt het totale recidiverisico op een geweldsdelict op grond van de HCRen de klinische indrukken als hoog naar voren en zal verlaging van dit risico afhankelijkzijn van de mate waarin het lukt de leefomstandigheden/maatschappelijke inbedding teoptimaliseren en zijn kwetsbare kant (agressieregulatie) te behandelen. Met name de antisociale persoonlijkheidsstoornis, het eerdere antisociale gedrag en degebrekkige respons op eerder toezicht en behandeling (ernstige recidive binnen proeftijd) worden als risicofactoren gezien.
Onderzochte toont een positieve inzet voor school en werk, kan zich sociaal voorkomendopstellen en verwacht wordt dat hulpverlening en een gedwongen juridisch kader beschermend kunnen werken om het recidiverisico verder te verlagen.Er waren enkele argumenten voor het minderjarigenstrafrecht maar onvoldoende omhet minderjarigenstrafrecht te adviseren. Geadviseerd werd het commune strafrechttoe te passen.
Geadviseerd wordt te starten met een klinische opname (FPA) gericht op de behandelingvan zijn agressieregulatieproblematiek en vervolgens onderzochte te begeleiden richtingzelfstandigheid en een betere maatschappelijke inbedding met beschermd wonen en studie/werk. Mogelijk is een forensische poliklinische behandeling dan nog aanvullend
wenselijk, afhankelijk van de resultaten van de klinische behandeling. Onderzochte is bereidzich in te zetten voor een behandeling gericht op zijn agressieregulatieproblematiek.Indien bewezen wordt een juridisch kader van een TBS met voorwaarden aanbevolen. Een TBS met voorwaarden wordt geadviseerd omdat een kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden eerder niet heeft kunnen voorkomen dat onderzochte opnieuw, nog binnen de proeftijd van een poging doodslag, gerecidiveerd is met een zeer ernstig geweldsfeit. De verwachting is wel dat onderzochte zich aan voorwaarden zal kunnen houden; om deze reden wordt geen noodzaak gezien voor een TBS met dwangverpleging. Met de TBS met voorwaarden wordt verwacht dat het hoge risico op recidive tot een aanvaardbaar minimum kan worden teruggebracht en dat de maatschappelijke veiligheid met deze maatregel voldoende kan worden gewaarborgd, terwijl ook de ontwikkeling van onderzochte voldoende positief kan worden beïnvloed.
Beide deskundigen adviseren de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt dit advies.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het door Reclassering Nederland omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsrapport d.d. 2 september 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene is een jongeman met een belaste voorgeschiedenis. Hij vluchtte alskind vanwege oorlog van Somalië naar Nederland, waarna hij uit huis is geplaatst en in verschillende internaten en instellingen verbleef.
Betrokkene werd eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en deze nemen in ernst toe, waardoor wij een delictpatroon aangaande geweldsdelicten zien. Delictgerelateerde factoren lijken direct gelegen te zijn in zijn psychosociaal functioneren, zijn alcoholgebruik (hij was ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol) en de relatie met zijn broers (welke medeverdachten zijn in onderhavige zaak). Mogelijk hebben het wonen bij zijn vader, waar weinig sturing en controle was, en de houding van betrokkene ook een rol gespeeld.
Dat de vader van betrokkene het delictgedrag afkeurt en het feit dat betrokkene zich op dit moment, vanuit externe druk, enigszins meewerkend toont ten opzichte van opgelegde voorwaarden, zien wij als de enige beschermende factoren. Mogelijk werkt zijn motivatie voor werk en opleiding ook als een beschermende factor. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat betrokkene eerder, en mogelijk ook nu, sociaal wenselijk gedrag heeft laten zien. Het patroon uit het verleden toont dat hij zich vaak kortdurend meewerkend opstelde en daarna zijn zelfbepalende houding het overnam. Dit maakt dat wij tbs met voorwaarden als enige werkbare kader zien.
Wij ondersteunen het advies van de pro Justitia rapporteurs van een behandeling met een klinische start. Wij zien dit als een noodzakelijke interventie om de hoge recidivekans te kunnen verkleinen. Omdat betrokkene zich meewerkend opstelt ten opzichte van een dergelijke behandeling indien hij dit door een rechter opgelegd krijgt, zien wij mogelijkheden dit binnen het kader van tbs met voorwaarden vorm te kunnen gaan geven. Wij benadrukken hierbij wel dat de huidige voornamelijk extern ingegeven motivatie van betrokkene om mee te werken aan voorwaarden in het kader van een tbs maatregel, op de lange termijn niet voldoende zal zijn om de recidivekans te verkleinen. Er zal in de toekomst een meer intrinsieke motivatie en meer zelfinzicht (in eigen gedrag) nodig zijn om daadwerkelijk aan recidivevermindering te kunnen werken. Wij verwachten dat dit, gezien zijn emotioneel welzijn, een intensief, lang en lastig (behandel)proces zal zijn.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Wij adviseren voorzichtig positief over tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden, maar achten het van belang dat betrokkene ook ter zitting zijn commitment uitspreekt om zich langdurig aan de voorwaarden te zullen houden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen, mits het kader zal worden omringd met de onderstaande voorwaarden.• Geen strafbaar feit plegen• Meewerken aan reclasseringstoezicht• Meewerken aan time-out• Niet naar het buitenland• Opname in een zorginstelling• Ambulante behandeling• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang• Middelenverbod• Dagbesteding• Meewerken aan schuldhulpverlening
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Er is geen oriëntatiepunt voor een poging tot doodslag. Wel is er een oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Dit oriëntatiepunt geldt voor een first offender.
Gelet op de ernst van feit 1, waarbij verdachte fors geweld heeft gebruikt waaronder het met beide voeten springen op het hoofd van het [slachtoffer 1] , en de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de psychiater en de psycholoog over. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals door de raadsvrouw is verzocht onvoldoende om het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Verdachte liep ten tijde van de strafbare feiten in de proeftijd van een eerdere veroordeling voor een poging tot doodslag en hoewel de bijzondere voorwaarden nog niet van de grond waren gekomen, heeft de proeftijd hem er niet van weerhouden opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen. Bovendien zou verdachte, als hij niet meewerkt aan de bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf, zijn straf kunnen uitzitten en onbehandeld terugkeren in de maatschappij. Dat acht de rechtbank niet wenselijk. Het verbinden van de voorwaarden aan een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr zoals door de raadsvrouw subsidiair is verzocht, acht de rechtbank evenmin aan de orde. De rechtbank acht een dergelijke maatregel niet toereikend.
De rechtbank overweegt verder dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit onder 1 betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Het betreft een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde stellen. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is zich aan deze voorwaarden te houden.
De rechtbank zal bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
De rechtbank zal geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex
artikel 38z Sr opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de oplegging van de ingrijpende maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte uitzicht blijft houden op een toekomst zonder een strafrechtelijk kader.
De beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 05.204374.22
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te bevelen, te weten een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht de proeftijd te verlengen.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit betreft bovendien een soortgelijk feit. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
38, 38a, 45, 47, 57, 287, 300 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Een
terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde: