ECLI:NL:RBOBR:2024:4592

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
01/220670-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met schoppen tegen het hoofd in Eindhoven

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak kwam aanhangig na een incident op 2 september 2023 in Eindhoven, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en getrapt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 20 september 2024 heeft de verdachte het ten laste gelegde bekend, en de officier van justitie heeft gevorderd het feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.

De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de impact op het slachtoffer en de omstanders. De verdachte, die jong is en een blanco strafblad heeft, heeft zijn leven weer op de rails gekregen en toont oprechte spijt. De officier van justitie heeft een maximale taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geëist. De verdediging heeft gepleit voor een mildere straf, rekening houdend met de positieve ontwikkeling van de verdachte.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de maximale taakstraf op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot doodslag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.220670.23
Datum uitspraak: 04 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt/ getrapt (als ware het een voetbal) en/of (vervolgens)
- met beide voeten boven op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] is gesprongen/ heeft gestampt, terwijl voornoemde [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren, in die zin dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank volstaat, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
  • proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 2 september 2023, dossierpagina 89-90;
  • proces-verbaal van aangifte van [getuige] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 2 september 2023, dossierpagina 99-100;
  • proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 3 september 2024, dossierpagina 109-111 en 113-115;
  • verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 september 2024.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 2 september 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, meermalen met kracht
- met geschoeide voet tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt en
- met beide voeten boven op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] is gesprongen,
terwijl voornoemde [slachtoffer] weerloos op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit. Er was zonder noemenswaardige aanleiding sprake van een geweldsexplosie bij de verdachten, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Het feit vond plaats in een uitgaanssetting waarbij alcohol een ontremmende rol heeft gespeeld. De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met het letsel van het slachtoffer en de impact die het feit op hem en de omstanders heeft gehad. Dergelijk geweld op straat leidt bovendien tot de nodige maatschappelijke onrust.
De officier van justitie heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Verdachte heeft zijn werk, opleiding, thuissituatie en sociale kring op orde. Ook zijn er geen incidenten geweest afgelopen jaar en is het recidiverisico laag. De reclassering ziet geen reden om verdachte verder te begeleiden nu hij heeft laten zien zelfstandig te zijn en zich goed te kunnen redden. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte jong is en first offender. Ook lijkt hij oprecht geschrokken te zijn van zijn eigen handelen, hij keurt zijn eigen gedrag af en neemt zijn verantwoordelijkheid.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij, gelet op de ernst van het feit en als signaal naar de maatschappij en omdat door verdachte gevoeld moet worden dat zijn gedrag flinke consequenties heeft, de maximale taakstraf vordert. Daarnaast vindt de officier van justitie het van belang om een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf te vorderen om een stok achter de deur te hebben mocht het onverhoopt toch minder gaan als de reclassering buiten beeld is en de vrijheden terug zijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat het gevecht tot een einde kwam, omdat verdachte besefte dat het moest stoppen en zijn broers wegtrok bij het slachtoffer. De raadsvrouw heeft verder verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte bij de politie direct openheid van zaken heeft gegeven, een bekentenis heeft afgelegd en oprechte spijt en emotie heeft getoond. Verdachte heeft zijn leven op de rit. Hij heeft zijn diploma behaald, volgt nu een deeltijdopleiding en werkt daarnaast in de zorg. Het reclasseringsrapport is positief. Kijkend naar dit rapport, de houding van verdachte en zijn blanco strafblad kan ervan worden uitgegaan dat sprake is van een eenmalig incident. De raadsvrouw heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Zij heeft aangevoerd dat de gevorderde straf een passende straf is.
De raadsvrouw heeft verzocht in het vonnis in positieve zin iets te zeggen over het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), zodat verdachte het vonnis kan opsturen bij de aanvraag daarvan of in het kader van een bezwaarprocedure bij afwijzing van de VOG.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn twee broers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij hebben het slachtoffer, dat weerloos op de grond lag, samen meer dan twintig keer met kracht tegen het hoofd geschopt/getrapt. Op enig moment is zelfs met beide voeten op het hoofd van het slachtoffer gesprongen. In het dossier bevinden zich camerabeelden van de geweldshandelingen en deze zijn schokkend. Er is fors geweld gepleegd dat pas is gestopt toen de politie ter plaatse kwam. Verdachte en zijn broers zijn op de vlucht geslagen en hebben het slachtoffer op straat achtergelaten. Het is een wonder dat het slachtoffer slechts een hersenschudding heeft opgelopen.
De rechtbank houdt rekening met de impact die het feit heeft gehad op het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Het slachtoffer heeft verklaard dat het een heftige ervaring is geweest. De rechtbank houdt ook rekening met de impact die dergelijke feiten doorgaans op omstanders hebben. Bovendien versterken deze feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het door het Leger des Heils omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 23 augustus 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene staat sinds september 2023 onder toezicht van de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, na schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige verdenking. Sinds deze periode heeft betrokkene laten zien dat hij zijn leven goed herpakt heeft, heeft hij zijn MBO niveau 2 studie afgerond en is hij in de opstartende fase van zijn nieuwe opleiding MBO combinatie niveau 3 en 4 Maatschappelijke Zorg, waarbij hij deeltijd gaat studeren en daarnaast als groepsbegeleider gaat werken in de zorg.
Vanuit de begeleider van de jeugdreclassering hebben wij vernomen dat de begeleiding van de jeugdreclassering weinig toegevoegde waarde meer heeft en voornamelijk een monitorende functie heeft, en dat er zijn inziens geen pedagogisch karakter ingezet hoeft te worden. Dit komt enerzijds omdat betrokkene weinig bemoeienis wil, maar ook doordat hij laat zien dat hij zaken zelfstandig kan regelen. De bijzondere voorwaarde ‘Meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling’ is komen te vervallen omdat deze na het missen van drie afspraken vanuit betrokkene is stopgezet door de GGz. Na overleg met de zaaksofficier destijds is besloten om de bijzondere voorwaarden te wijzigen omdat er niet gehandhaafd werd op het niet nakomen van deze afspraken. Het wordt door de reclassering en de begeleider van de jeugdreclassering als een gemis ervaren omdat dit een (aanvullend) beeld had kunnen geven voor de inhoudelijke zitting waarbij een (aangescherpt) plan van aanpak opgesteld zou kunnen worden, indien nodig. Na overleg met de jeugdreclassering komen
wij nu tot de conclusie dat een reclasseringstoezicht in het volwassen kader niet van meerwaarde zal zijn. Dit wordt mede ondersteund door het feit dat er vanuit de politie en de gemeente geen (nieuwe) risicosignalen de afgelopen maanden zijn waargenomen.
Daar betrokkene 22 jaar oud is, hebben wij onderzoek gedaan of het jeugdstrafrecht toegepast zou moeten worden. Hiervoor hebben wij het ASR-wegingskader ingevuld en overleg gepleegd met de betrokken begeleiding van de jeugdreclassering. Hieruit komt naar voren dat er op het gebied van handelingsvaardigheden geen indicaties gezien worden voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Wij adviseren om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij vinden interventies of toezicht niet nodig.
De reclassering heeft de indruk dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een risico verhogend effect kan gaan hebben, gelet op het feit dat betrokkene zijn studie niet kan starten en door de ervaringen die betrokkene binnen de muren van detentie kan gaan opdoen, zoals dit voor elke 22-jarige zou gelden. Betrokkene is in staat een taakstraf te verrichten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde strafbare feit gelet op zijn persoon en zijn blanco strafblad kennelijk gezien moet worden als een eenmalige misstap. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en heeft oprecht berouw getoond. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat sinds de pleegdatum er geruime tijd is verstreken, terwijl hij, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. En ook met de omstandigheid dat hij de voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, met uitzondering van de voorwaarde
meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling”
,goed heeft nageleefd. De rechtbank houdt tot slot rekening met het feit dat deze strafzaak een toekomst voor verdachte in de maatschappelijke zorg onzeker heeft gemaakt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Er is geen oriëntatiepunt voor een poging tot doodslag. Wel is er een oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Ondanks dat de ernst van het feit het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in het reclasseringsadvies en de strafmatigende omstandigheden aanleiding om in het voordeel van verdachte van het genoemde oriëntatiepunt af te wijken. Alles afwegende zal de rechtbank dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. Verdachte krijgt daarmee een kans om de positieve weg die hij is ingeslagen sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te zetten.
De rechtbank zal de maximale taakstraf opleggen, te weten voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de taakstraf in mindering worden gebracht, waarbij de rechtbank een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid zal waarderen.
Om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van 12 maanden, opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
De rechtbank zal geen overweging in het vonnis opnemen met betrekking tot de VOG zoals door de raadsvrouw is verzocht. Dat betreft een ander rechtsgebied en dient te worden overgelaten aan de bestuursrechter.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47 en 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van poging tot doodslag

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. F.A.M. Bouwhuis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 04 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, Onderzoeksnummer OB2R-023091, BVH-nummer 2023193467, aantal doorgenummerde bladzijden: 128.