ECLI:NL:RBOBR:2024:4559
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
WAZO-uitkering zelfstandige en terugvordering door UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige in de kappersbranche, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WAZO-uitkering. Eiseres had op 18 april 2021 een WAZO-uitkering aangevraagd, maar het UWV had haar met een besluit van 27 juli 2021 een voorlopige uitkering toegekend op basis van een dagloon van € 66,18. Na ontvangst van definitieve inkomensgegevens van de Belastingdienst, heeft het UWV het dagloon op 14 februari 2023 vastgesteld op € 21,82, wat resulteerde in een terugvordering van € 3.700,60. Eiseres was het niet eens met deze terugvordering en heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het UWV terecht de hardheidsclausule heeft toegepast om het dagloon te berekenen, maar dat eiseres niet aan de urennorm voldeed die vereist is voor de WAZO-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt om van deze urennorm af te wijken, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de wet buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de coronamaatregelen al in aanmerking zijn genomen door het UWV, door eiseres de mogelijkheid te geven om tot en met 30 september 2020 per week 24 uur als feitelijke arbeid te rekenen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen dringende reden was om van de terugvordering af te zien. De rechter heeft benadrukt dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift van het proces-verbaal zal aan de partijen worden toegestuurd.