ECLI:NL:RBOBR:2024:4559

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/1416
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WAZO-uitkering zelfstandige en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige in de kappersbranche, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WAZO-uitkering. Eiseres had op 18 april 2021 een WAZO-uitkering aangevraagd, maar het UWV had haar met een besluit van 27 juli 2021 een voorlopige uitkering toegekend op basis van een dagloon van € 66,18. Na ontvangst van definitieve inkomensgegevens van de Belastingdienst, heeft het UWV het dagloon op 14 februari 2023 vastgesteld op € 21,82, wat resulteerde in een terugvordering van € 3.700,60. Eiseres was het niet eens met deze terugvordering en heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het UWV terecht de hardheidsclausule heeft toegepast om het dagloon te berekenen, maar dat eiseres niet aan de urennorm voldeed die vereist is voor de WAZO-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt om van deze urennorm af te wijken, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de wet buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de coronamaatregelen al in aanmerking zijn genomen door het UWV, door eiseres de mogelijkheid te geven om tot en met 30 september 2020 per week 24 uur als feitelijke arbeid te rekenen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen dringende reden was om van de terugvordering af te zien. De rechter heeft benadrukt dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift van het proces-verbaal zal aan de partijen worden toegestuurd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1416

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Zittingen

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de echtgenote van eiseres [naam] en de gemachtigde van het UWV. Het beroep is op die zitting aangehouden in verband met een toen aanstaande uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 24 september 2024 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de zwager van eiseres [naam] en de gemachtigde van het UWV.
Na afloop van de nadere zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

Eiseres is zelfstandige in de kappersbranche en heeft op 18 april 2021 een WAZO-uitkering gevraagd. Het UWV heeft eiseres met het besluit van 27 juli 2021 een WAZO-uitkering toegekend waarbij voorlopig is uitgegaan van een dagloon van € 66,18. Nadat het UWV van de Belastingdienst definitieve inkomensgegevens van eiseres ontving, heeft het UWV met het besluit van 14 februari 2023 het definitieve dagloon vastgesteld op € 21,82. Dit betekende dat eiseres € 3.700,60 te veel aan WAZO-uitkering heeft ontvangen. Het UWV heeft dit van eiseres teruggevorderd met het besluit van 21 februari 2023. Eiseres heeft tegen de besluiten van 14 februari 2023 en 21 februari 2023 bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dat bezwaar met het bestreden besluit van 21 april 2023 ongegrond verklaard.
Het UWV motiveert zijn besluitvorming als volgt. Omdat eiseres in 2021 een WAZO-uitkering heeft aangevraagd, moet op grond van de wet eerst worden beoordeeld of zij in 2020 minimaal 1.225 uren heeft gewerkt. [1] Eiseres is per 1 juni 2020 zelfstandige geworden en sindsdien heeft zij niet 1.225 uren als zelfstandige gewerkt. In dat geval bepaalt de wet dat op basis van het daadwerkelijk door eiseres gewerkte uren de grondslag voor de uitkering worden berekend. [2] Volgens het UWV zou dat in een dagloon van € 2,01 resulteren. Het UWV vindt dat dit dagloon leidt tot een (zoals de wet dat noemt) “onbillijkheid van overwegende aard” en heeft daarom uit zichzelf de hardheidsclausule toegepast. [3] Voor de berekening van het dagloon kan dan een andere periode worden gehanteerd. In het geval van eiseres is dat 12 juli 2020 tot en met 11 juli 2021. Dit resulteert in een dagloon van € 21,82. Het UWV heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres ten onrechte te veel WAZO-uitkering heeft ontvangen en heeft dit bedrag (van € 3.700,60) teruggevorderd. Er is geen dringende reden om van terugvordering af te zien, ook niet in het licht van de recent gewijzigde rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [4] Uit het besluit van 27 juli 2021 volgt immers dat het om een voorlopige vaststelling van het dagloon ging en dat een definitieve berekening zou volgen nadat de Belastingdienst gegevens had verstrekt. Het UWV heeft geen fouten gemaakt en de terugvordering is ook niet door te trage besluitvorming van het UWV ontstaan. Het terug te vorderen bedrag is inmiddels ook bijna geheel terugbetaald.
3. Eiseres is het in essentie op één punt met het UWV oneens. Het UWV heeft de hardheidsclausule toegepast om het dagloon te berekenen over een andere periode dan die in de wet staat. Omdat het UWV dat heeft gedaan, moet het ook de hardheidsclausule toepassen ten aanzien van de periode die geldt om het aantal uren te bepalen dat eiseres heeft gewerkt. Als dan (ook) wordt gekeken naar de periode van 12 juli 2020 tot en met 11 juli 2021 (in plaats van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020) dan heeft eiseres meer dan 1.225 uren gewerkt. In dat geval heeft zij recht op de maximale wettelijke WAZO-uitkering en is er voor het UWV geen grond om tot terugvordering over te gaan.
4. De rechtbank moet eiseres ongelijk geven. Het UWV merkt terecht op dat eerst moet worden gekeken of eiseres aan de urennorm voldoet in de wettelijk voorgeschreven periode. Die periode staat wettelijk vast en betreft in het geval van eiseres het (boek)jaar 2020. De wet bevat geen hardheidsclausule om daarvan af te wijken. Het is een hele bewuste keuze van de wetgever geweest om het (boek)jaar te nemen voorafgaand aan het jaar waarin de WAZO-uitkering wordt aangevraagd. Dat is namelijk gedaan om te voorkomen dat mensen zich als zelfstandige presenteren, feitelijk geen uren als zodanig werken en dan toch voor een WAZO-uitkering in aanmerking kunnen komen. Voor de urennorm heeft de wetgever aangesloten bij het urencriterium dat op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 recht geeft op een zelfstandigenaftrek. [5]
5. De wetgever heeft ook nagedacht over de situatie van zelfstandigen die niet aan de urennorm voldoen. Daarvoor gelden de regels die hiervoor in overweging 2 zijn besproken (bij de weergave van het standpunt van het UWV). De rechtbank vindt dat met die regels voldoende recht is gedaan aan de situatie van (onder andere) eiseres. De rechtbank begrijpt dat het vanuit het perspectief van eiseres hardvochtig is dat zij niet op een volledige WAZO-uitkering recht heeft. Ook snapt de rechtbank dat eiseres denkt: “Als het UWV één keer de hardheidsclausule toepast, waarom dan niet twee keer?” Maar de rechtbank kan er niet op die manier naar kijken. Zij moet de wet en de keuzes van de wetgever in principe eerbiedigen. De rechtbank kan alleen – kort gezegd – ingrijpen als blijkt dat de wetgever een bepaald belang over het hoofd heeft gezien en de wet daardoor in strijd komt met algemene rechtsbeginselen (zoals het evenredigheidsbeginsel). [6] Zo’n uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde.
6. Een geval waar de wetgever geen rekening mee kon houden en heeft gehouden zijn de gevolgen van de coronacrisis, en met name het sluiten van onder andere kapsalons door de coronamaatregelen. Maar hierin heeft het UWV voorzien door (ook) in het geval van eiseres te besluiten dat zij tot en met 30 september 2020 per week 24 uur als feitelijke arbeid mag rekenen, ook als feitelijk minder is gewerkt. De rechtbank vindt dat op deze manier met de nadelige gevolgen van de coronamaatregelen voldoende rekening is gehouden, ondanks dat eiseres er niets mee opschiet omdat zij ondanks die coulanceregeling in 2020 onder de norm van 1.225 uren blijft.
7. Wat de terugvordering betreft is de rechtbank het met het UWV eens dat er (in het licht van de nieuwe rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep) geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Eiseres heeft dat op de zitting ook bevestigd.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Artikel 3:23 van de Wet arbeid en zorg.
2.Artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in samenhang met artikel 7, eerste lid, van het Inkomensbesluit WAZ.
3.Zoals bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van het Inkomensbesluit WAZ.
4.Centrale Raad van Beroep 5 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
5.Kamerstukken II 2007-08, 31366, nr. 3, p. 4.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.