Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
De bewijsvraag.
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit en de verdachte
Oplegging van straf.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De motivering met betrekking tot het beslag.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van twee jaren.
Verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed, te weten: een mes (goednummer 2186283).
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 8.247,41, bestaande uit € 2.247,41 materiële schadevergoeding en € 6.000,- immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeeltverdachte tevens in de
proceskostendoor de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.572,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 8.247,41en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 76 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.