ECLI:NL:RBOBR:2024:4532

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
01/190029-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van harddrugs, softdrugs en een ploertendoder

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 juni 2024 te Beek en Donk werd aangehouden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het bezit van harddrugs (MDMA, amfetamine en cocaïne), softdrugs (hennep) en het voorhanden hebben van een ploertendoder. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 130 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders bevolen.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek ter terechtzitting op 18 september 2024, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, amfetamine, cocaïne en hennep, evenals het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, te weten een ploertendoder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van een deel van de hoeveelheid amfetamine en cocaïne, waarvoor hij partieel werd vrijgesproken.

De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij zich tijdens de proeftijd van eerdere veroordelingen opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om hulp te zoeken voor zijn problematiek, maar concludeerde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was voor een juiste normhandhaving. De rechtbank legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, maar vond het noodzakelijk om de verdachte te straffen voor zijn daden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.190029.24
Parketnummers vorderingen: 01.090997.23 en 01.332239.21
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 56,37 (109 pillen) gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 21,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
- ongeveer 2,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA, amfetamine en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1280 (bruto)gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.090997.23 is aangebracht bij vordering van 16 juli 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer te Oost-Brabant van 25 juli 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 01.332239.21 is aangebracht bij vordering van 16 juli 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 3 maart 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten. Voor wat betreft feit 1 heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het bezit van 4,89 gram van de ten laste gelegde 21,52 gram amfetamine en 0,81 gram van de ten laste gelegde 2,18 gram cocaïne.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1 en 2.
De rechtbank acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024 (p. 19-21), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024 (p. 22-24), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024 (p. 28-30), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ;
  • een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, proces-verbaalnummer 240612-157-950, opgemaakt en afgesloten op 26 juli 2024, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , aantal doorgenummerde bladzijden: 9;
  • een deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, gerapporteerd door ing. A.G.A. Sprong op 25 juli 2024, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 26 juli 2024.
t.a.v. feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024 (p. 19-21), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024 (p. 26), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 5] .
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2 niet uitgewerkt.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoeveelheden harddrugs op de tenlastelegging het volgende. Zoals door de officier van justitie is gevorderd, kan slechts het bezit van 16,63 gram amfetamine worden bewezenverklaard. Dit goed is onder het goednummer eindigend op 4326 en het SIN-nummer eindigend op 0514NL bemonsterd en getest. De rechtbank zal verdachte voor het meer ten laste gelegde bezit van amfetamine (4,89 gram) partieel vrijspreken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne overweegt de rechtbank het volgende. Een goed van 0,81 gram is onder het goednummer eindigend op 4319 en het SIN-nummer eindigend op 0513NL indicatief getest, waaruit een indicatie cocaïne/crack kwam. Uit de NFI rapportage volgt dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat het goed in werkelijkheid 2-MMC betreft. De rechtbank zal verdachte voor dit deel van het tenlastegelegde bezit van cocaïne partieel vrijspreken.

Ten aanzien van feit 3.

Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en afgesloten op 10 juni 2024, p. 9-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in de navolgende verklaring van verbalisant [verbalisant 9] .
Op 10 juni 2024 werd verdachte [verdachte] staande gehouden op de Brugstraat te Beek en Donk. Tijdens de insluiting van [verdachte] werd er, in een tasje dat hij bij zich droeg aan het lichaam, een uitschuifbare wapenstok van staal aangetroffen. Ik zag dat het voorwerp een ploertendoder was zoals genoemd in categorie 1 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024 afgelegd.

Toen ik op 10 juni 2024 werd aangehouden zat de ploertendoder in mijn tas.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 3.
De rechtbank stelt voorop dat het op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie verboden is een wapen van categorie I voorhanden te hebben. Voorhanden hebben verondersteld volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat verdachte het wapen min of meer bewust aanwezig heeft gehad (ECLI:NL:2020:510). De aanduiding van een meer of mindere mate van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van het wapen of tot de exacte locatie ervan. Daarnaast moet voor ‘het aanwezig hebben’ de verdachte de feitelijke macht over het wapen kunnen uitoefenen.
De rechtbank stelt vast dat de ploertendoder op het moment van aanhouding in de tas van verdachte zat. Hij had tot het moment van aanhouding de feitelijke macht over het wapen. Verdachte stelt niet te hebben geweten dat de ploertendoder in zijn tas zat. Hij was echter goed op de hoogte van wat er behalve de ploertendoder wél in zijn tas zat. Hij heeft verklaard dat hij de drugs die nacht in zijn eigen tasje heeft gestopt. Eerder verklaarde hij echter dat het tasje niet van hem was. Verdachte heeft aldus wisselend verklaard en geen aannemelijke verklaring gegeven voor hoe de ploertendoder zonder zijn medeweten in zijn tas terecht is gekomen, terwijl hij in de tussentijd zelf wel andere zaken in de tas had gestopt.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het niet anders kan dan dat er bij verdachte sprake was van bewustheid dat hij de ploertendoder bij zich droeg.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde en uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.)
op 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 56,37 (109 pillen) gram MDMA,
- 16,63 gram amfetamine,
- 1,37 gram cocaïne,

telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

(2.)
op 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, opzettelijk aanwezig heeft gehad
1280 (bruto)gram hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(3.)
op 10 juni 2024 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
In de bewezenverklaring zijn bij feit 1 de hoeveelheden amfetamine en cocaïne naar beneden aangepast. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om het onvoorwaardelijke deel van een op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten duren dan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de verdediging bepleit om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld omdat verdachte graag geholpen wil worden bij zijn problematiek.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van zowel hard- als softdrugs en het voorhanden hebben van een ploertendoder.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij voor zowel wapen- als drugsbezit eerder is veroordeeld. Bovendien werden de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijden van twee eerdere veroordelingen, waarvoor hij onder toezicht bij de reclassering liep. Verdachte lijkt niet te leren van eerder gemaakte fouten en opgelegde straffen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 22 augustus 2024. Uit dit rapport volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van een pro-criminele houding en van problemen op alle leefgebieden, waardoor het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de afgelopen maanden enkele stappen in de juiste richting heeft gezet. Verdachte lijkt gemotiveerd te zijn om aan de slag te gaan met de hulp die hem wordt geboden, al verloopt dit niet altijd zonder problemen. Verdachte heeft een eigen visie op de hem aangeboden hulp, waardoor het hem niet lukt zich volledig meewerkend op te stellen. Aan de andere kant is gebleken dat in verband met wachtlijsten in de verslavingszorg, tot op heden ook nog niet de juiste zorg aan verdachte geboden kon worden, terwijl verdachte verklaart bereid te zijn mee te werken aan een behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de strafmaat rekening mee.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de op te leggen vrijheidsstraf.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.090997.23.

De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 juli 2023, onder genoemd parketnummer, op tegenspraak is veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier heeft gevorderd om de vordering af te wijzen, omdat in een gelijktijdig behandelde zaak (betreffende de tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf vanwege overtreding van de bijzondere voorwaarden) tegen verdachte is gevorderd de vordering toe te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht deze vordering toe te wijzen in het geval de vordering in de hiervoor genoemde zaak wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen en verdachte zo nog een kans te geven om zijn gedrag door middel van hulpverlening te veranderen.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten, inhoudende een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.332239.21.

De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 maart 2022, onder genoemd parketnummer, bij verstek is veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering, strekkende tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering eveneens bepleit de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen om verdachte zo nog een kans te geven om zijn gedrag door middel van hulpverlening te veranderen.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen omdat het gelet op het toewijzen van de andere vordering tenuitvoerlegging niet opportuun zou zijn om deze vordering eveneens toe te wijzen. De ISD-maatregel is immers een langdurig traject gericht op resocialisatie, waaraan het uitzitten van drie maanden gevangenisstraf niet zou bijdragen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
* Een
gevangenisstrafvoor de duur van
130 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank
beveelt de tenuitvoerleggingvan de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Oost-Brabant van 25 juli 2023, gewezen onder parketnummer 01.090997.23, te weten:
een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank
wijst afde vordering met parketnummer 01.332239.21 van de officier van justitie d.d. 16 juli 2024.
De rechtbank
heft ophet tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Noord, griffier,
en is uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, met registratienummer: PL2100-2024124149, afgesloten op 11 juni 2024, aantal doorgenummerde bladzijden: 118. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.