4.3.Bijdrage voor de minderjarige [B]
4.3.1.De rechtbank heeft aan het IJI een aantal vragen voorgelegd om de kinderalimentatie naar Italiaans recht te kunnen vaststellen. De rechtbank zal hierna – voor zover in geschil – per onderdeel (ingangsdatum, behoefte en draagkracht) de standpunten van partijen bespreken.
4.3.2.De man heeft gesteld dat voor wat betreft de ingangsdatum aansluiting kan worden gezocht bij de datum echtscheiding, te weten 30 juni 2023. De vrouw verwijst naar de door haar overgelegde opinie van mr. [naam] (hierna: de opinie), waarin wordt gesteld dat de ingangsdatum “the date of the application” is, namelijk 7 juli 2022.
4.3.3.De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 445 van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de alimentatie verschuldigd vanaf de datum waarop de vordering wordt ingesteld of de datum waarop de alimentatieplichtige in gebreke wordt gesteld, indien deze ingebrekestelling wordt gevolgd door de gerechtelijke bevestiging binnen zes maanden. Gelet op dit wetsartikel en in combinatie met het advies van de correspondent die door het IJI is geraadpleegd, zal de rechtbank als ingangsdatum bepalen 7 juli 2022, zijnde de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend en de man heeft verzocht om een alimentatie vast te stellen.
4.3.4.De behoefte van [B] is in geschil tussen partijen.
4.3.5.De man heeft ter zitting verklaard dat de kosten van de kinderen tezamen tijdens het huwelijk ongeveer € 200,00 per maand bedroegen, te vermeerderen met de schoolkosten. Zijn inkomen tijdens het huwelijk bedroeg ongeveer € 800,00 netto en partijen hadden geen woonlasten.
4.3.6.De vrouw heeft verweer gevoerd. Over de behoefte van de kinderen voor de vaststelling van de gewone uitgaven merkt de vrouw op dat zij geen inkomen of vermogen heeft, de levensstandaard van de kinderen tijdens het huwelijk hoger was (omdat de man destijds een veel betere baan had en meer verdiende), de kinderen steeds grotere behoeften hebben en de vrouw alle zorg- en huishoudelijke taken op zich neemt.
4.3.7.Voor wat betreft de behoefte volgt uit het rapport en de verklaring van de correspondent dat die per zaak wordt vastgesteld en alsdan wordt gekeken naar de kosten van wonen, voedsel, onderwijs, kleding, sport, hobby’s en bijzondere behoeften (special needs). De kosten worden in verband gebracht met het inkomen en vermogen van de ouders, de levensstandaard tijdens het huwelijk en de tijd die zij doorbrengen met de ouders.
Verder heeft de correspondent toegelicht dat er geen vaste regels zijn bij de vaststelling van de behoefte, maar dat bij een ‘standaard’ inkomen dat varieert tussen de € 2.000,00 en
€ 2.500,00, een derde deel (bij twee kinderen) van dit inkomen wordt aangemerkt als kosten van de kinderen. De rechtbank begrijpt deze aanvulling aldus dat op het moment dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd de rechtbank als richtlijn aanhoudt dat 1/3 deel van het gezinsinkomen kan worden aangemerkt als besteed aan de kosten van de kinderen.
4.3.8.De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen volgt uit het rapport dat de behoefte van de kinderen wordt vastgesteld aan de hand van de kosten van wonen, voedsel, onderwijs, kleding, sport en hobby’s en buitengewone uitgaven. Geen van partijen hebben deze kosten met concrete stukken onderbouwd, zodat de rechtbank deze kosten niet kan vaststellen. Ook het inkomen van partijen staat niet vast, nu de man tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023 heeft gesteld dat zijn inkomen ten tijde van het huwelijk in Italië € 800,00 netto per maand bedroeg en de vrouw dit heeft betwist maar hier geen nadere consequenties aan verbindt. Partijen zijn het er wel over eens dat de vrouw geen inkomsten uit arbeid genoot. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van een standaard inkomen waarop de richtlijn uit de (Italiaanse) jurisprudentie kan worden toegepast. De rechtbank acht het daarom redelijk aansluiting te zoeken bij hetgeen de man gedurende langere periode na scheiding voor de kinderen heeft betaald (€ 160,-) en dit te verhogen in verband met een (verzorgende en huishoudelijke) bijdrage van de vrouw. De rechtbank bepaalt de behoefte van [B] daarom schattenderwijs op € 200,- per maand ten tijde van het uiteengaan van partijen in 2021. Geïndexeerd naar juli 2022 bedraagt de behoefte € 218,20.
4.3.9.Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord in welke mate partijen dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen na echtscheiding. De rechtbank zal daarom de financiële situaties van partijen bespreken.
4.3.10.De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit artikel 337 ter van het BW volgt dat ouders naar evenredigheid van inkomen dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. Uit het rapport volgt verder dat bij het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie onder meer rekening wordt gehouden met de financiële middelen van de ouders. Ook het dagelijks verzorgen van de kinderen vertegenwoordigt een economische waarde. In Italiaanse procedures dienen beide ouders inzage te geven in hun inkomen en vermogen. Ook in deze procedure heeft de rechtbank partijen verzocht om uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling financiële gegevens aan de rechtbank te doen toekomen.
4.3.11.Vast staat dat de man op dit moment een inkomen heeft van € 1.456,00 bruto per maand en dat hij een huurlast heeft van € 705,09 per maand en een premie ziektekostenverzekering van € 140,90.
4.3.12.De man verzoekt de rechtbank om rekening te houden met dit lagere inkomen en heeft hiervoor aangevoerd dat hij genoodzaakt was om van baan te veranderen, omdat het niet goed ging met hem (paniekaanvallen en stress). Hij werkt nu 24 uur per week. Gelet op deze wijziging van inkomen heeft hij een draagkracht van € 25,00 per maand om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [B] , aldus de man.
4.3.13.De vrouw voert verweer stellende dat zij er niet van overtuigd is dat het voor de man noodzakelijk was om te veranderen van baan. Bovendien geldt naar Italiaans recht dat de man ten minste € 150,00 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
4.3.14.De rechtbank overweegt als volgt. Uit het rapport en het daaraan ten grondslag liggende advies van de door het IJI geraadpleegde correspondent begrijpt de rechtbank dat in het kader van de onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen het hen niet zonder meer vrijstaat om te veranderen van baan waardoor het inkomen aanzienlijk daalt en die ouder niet langer in staat is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Enkel als objectief kan worden vastgesteld dat de betreffende ouder niet langer in staat is de inkomsten te verwerven, kan hiermee rekening worden gehouden bij de berekening van zijn of haar draagkracht. Hoewel de man stelt dat hij als gevolg van gezondheidsklachten genoodzaakt was van baan te veranderen, heeft hij dit niet onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om zijn stelling te onderbouwen met medische gegevens van bijvoorbeeld een bedrijfsarts. Nu hij dit heeft nagelaten dient dit voor zijn rekening en risico te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden met een verdiencapaciteit ter hoogte van het inkomen dat hij daarvoor genoot bij [naam] . De man heeft de rechtbank evenwel geen inzage gegeven in de hoogte van deze inkomsten, zodat zij die niet kan vaststellen. Omdat de man in zijn verzoekschrift heeft gesteld dat hij in staat was € 160,00 per kind per maand te voldoen, zal de rechtbank aan de zijde van de man rekening houden met een draagkracht van € 160,00 per maand.
Financiële situatie van de vrouw
4.3.15.De man stelt dat bij de verdeling van de kosten van de kinderen ook rekening dient te worden gehouden met de financiële situatie van de vrouw. Omdat hij niet bekend is met de financiële situatie van de vrouw heeft hij geen berekening kunnen maken.
4.3.16.Tijdens de mondelinge behandeling van 30 oktober 2023 heeft de (waarnemend) advocaat van de vrouw verklaard dat de vrouw waarschijnlijk inkomen heeft, maar dat de hoogte van haar inkomsten niet bekend zijn bij deze advocaat. In het verweerschrift van
1 november 2022 schrijft de vrouw dat zij voldoende inkomen heeft en geen behoefte aan partneralimentatie heeft. Bij akte van uitlating heeft de vrouw vervolgens gesteld dat zij niet werkt en geen eigen inkomen heeft.
4.3.17.De rechtbank overweegt als volgt. Uit het rapport en het daaraan ten grondslag liggende advies begrijpt de rechtbank dat op grond van de rechtspraak in beginsel een minimale bijdrage kan worden verwacht van iedere ouder, zelfs indien deze werkloos zou zijn, van (ongeveer) € 250,- per maand voor twee kinderen, zijnde € 125,- voor [B] alleen.
Bij gebrek aan concrete stellingen over het inkomen van de vrouw en de waardering van haar (verzorgende en huishoudelijke) bijdrage, zal de rechtbank de draagkracht van de vrouw op
€ 125,- bepalen.
4.3.18.Nu de gezamenlijk draagkracht van de man en de vrouw (€ 160,- + € 125,- = € 285,-) hoger is dan de behoefte van [B] (€ 218,20) wordt een draagkrachtvergelijking gemaakt.
De verdeling van de kosten over beide ouders worden berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 160 / 285 x € 218,20 = € 122,50 per 7 juli 2022.
4.3.19.De man heeft ten slotte gesteld dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, indien hij een hogere bijdrage dan € 25,00 per kind moet betalen.
4.3.20.De rechtbank wijst dit beroep op de aanvaardbaarheidstoets af, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Uit het rapport en het daaraan ten grondslag liggende advies begrijpt de rechtbank dat een beroep hierop slechts kan worden aanvaard, indien daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. Bijvoorbeeld dat de onderhoudsplichtige wegens zijn gezondheid niet in staat is om (meer) te werken. Dit moet dan wel worden onderbouwd met medische gegevens/stukken.
4.3.21.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van
8 juli 2022 aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [B] een bedrag van € 122,50 per maand.
4.3.22.De vrouw stelt dat er naar Italiaans recht sprake kan zijn van buitengewone uitgaven (“bijzondere kosten”) die niet vallen onder de hierboven vastgestelde gewone bijdrage (“het gewone onderhoud”) en dat elke ouder gehouden is 50% van de buitengewone uitgaven voor eigen rekening te nemen. Zij verzoekt de rechtbank, bij akte van 15 mei 2024, de man te veroordelen om aan de vrouw de voor beide kinderen gemaakte “bijzondere kosten”, waarvoor conform de regels van de rechtbank [plaats] geen overeenstemming nodig is, te vergoeden, zulks binnen 7 dagen na ontvangst door de man van een verzoek daartoe met afschriften van de kosten en de betaling daarvan.
4.3.23.De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw af. De rechtbank acht het late moment waarop de vrouw dit verzoek heeft gedaan in strijd met de goede procesorde nu de man op dit punt geen verweer heeft kunnen voeren. Daarnaast zou het leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure wanneer op dit punt een aanvullend advies zou moeten worden ingewonnen. Overigens is door de vrouw niet met concrete stukken onderbouwd dat sprake is van dergelijke kosten.
4.3.24.In de akte van uitlating heeft de vrouw bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat het vastgestelde bedrag elk jaar wordt geïndexeerd conform de Italiaanse indexeringsregels.
4.3.25.De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw af. De rechtbank acht het late moment waarop de vrouw dit verzoek heeft gedaan in strijd met de goede procesorde nu de man op dit punt geen verweer heeft kunnen voeren.