ECLI:NL:RBOBR:2024:4423

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
01/018261-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van kwetsbare vrouwen met geweld en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele exploitatie van twee jonge vrouwen, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze vrouwen heeft gedwongen om in de prostitutie te werken en het verdiende geld aan hem af te staan. De feiten vonden plaats tussen medio juli 2020 en januari 2021 in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Eindhoven en Zaandam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van geweld, dwang en andere feitelijkheden om de slachtoffers in een uitbuitingssituatie te houden. De slachtoffers hebben verklaard dat zij onder druk stonden en dat hun bewegingsvrijheid ernstig werd beperkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de psychische gevolgen van de uitbuiting. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een gedragsdeskundig onderzoek, maar de rechtbank heeft op basis van de beschikbare informatie geconcludeerd dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.018261.21
Datum uitspraak: 26 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
gedetineerd te: P.I. Lelystad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 augustus 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 september 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van medio juli 2020 tot en met 31 januari 2021 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of Weert en/of Someren en/of Heeze en/of Helmond en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] heeft,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1)
en/of
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4)en/of
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het (meermalen) mishandelen van die [slachtoffer 1] , door haar (met vuisten) te slaan en/of haar keel vast te pakken en/of dicht te drukken (wurgen) en/of op de grond te gooien;
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] , onder andere door te dreigen dat zij, [slachtoffer 1] , zijn poep en plas moest opeten/drinken als ze niet luisterde en/of dat hij haar en/of haar familie zou doodschieten en/of vermoorden;
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] ;
- het maken van foto's van die [slachtoffer 1] zonder of slechts in weinig verhullende kleding en/of waardoor bij die [slachtoffer 1] de vrees ontstond dat (een) anderen kennis van die foto's zouden kunnen krijgen;
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken;
-
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of het (toe)zicht houden op die [slachtoffer 1] en/of op de door die [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden, waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in een of meerdere woning(en) en/of ter beschikking stellen van die/dat woning(en) als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] );
- het (laten) boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [slachtoffer 1] ;- het (laten) maken van foto's voor advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het geven van uitleg en/of instructie aan die [slachtoffer 1] met betrekking tot de door die [slachtoffer 1] te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klanten voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
- het ter beschikking stellen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
- het ter beschikking stellen van condooms en/of sponsjes voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
- het regelen van vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
2.
hij in of omstreeks de periode van medio juli 2020 tot en met 27 november 2020 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 2] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 2] heeft,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1)
en/of
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1sub 4)
en/of
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het (meermalen) mishandelen van die [slachtoffer 2] , door haar (met vuisten) te slaan en/of haar keel vast te pakken en/of dicht te drukken (wurgen) en/of op de grond te gooien;
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] , onder andere door te dreigen dat zij, [slachtoffer 2] , zijn poep en plas moest opeten/drinken als ze niet luisterde en/of dat hij haar en/of haar familie zou doodschieten en/of vermoorden en/of te dreigen met zwarte magie (waarin die [slachtoffer 2] gelooft);
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 2] ;
- het maken van foto's van die [slachtoffer 2] zonder of slechts in weinig verhullende kleding en/of waardoor bij die [slachtoffer 2] de vrees ontstond dat (een) anderen kennis van die foto's zouden kunnen krijgen;
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of het (toe)zicht houden op die [slachtoffer 2] en/of op de door die [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden, waardoor het voor die [slachtoffer 2] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 2] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken;
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in een of meerdere woning(en) en/of ter beschikking stellen van die/dat woning(en) als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] );
- het (laten) maken van foto's voor advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het geven van uitleg en/of instructie aan die [slachtoffer 2] met betrekking tot de door die [slachtoffer 2] te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klanten voor die [slachtoffer 2] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] ;
- het ter beschikking stellen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] ;
- het ter beschikking stellen van condooms en/of sponsjes voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] .
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe kort samengevat aangevoerd dat de ten laste gelegde pleegperiode aantoonbaar niet klopt en dat de verklaringen van aangeefsters niet betrouwbaar moeten worden geacht.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Juridisch kader.Verdachte wordt verweten dat hij zich in twee gevallen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het verwijt van mensenhandel is in de tenlasteleggingen opgesplitst in specifieke verwijten die in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰, 4⁰, 6⁰ en 9⁰.
Er moet steeds sprake zijn van een gedraging. Onder 1⁰ gaat het om het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen, met inbegrip van het wisselen of overdragen van de controle over die ander. Onder 4⁰ betreft dit het een ander zich beschikbaar laten stellen voor het verrichten van arbeid of diensten. Onder 6⁰ gaat het om het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. Onder 9⁰ om het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden.
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel zoals strafbaar is gesteld onder 1⁰, 4⁰ en 9⁰ moet bovendien vast komen te staan dat door de verdachte of zijn mededader(s) gebruik is gemaakt van een of meer van de in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰ Sr genoemde dwangmiddelen. Verder is voor een bewezenverklaring van mensenhandel vereist dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Uitbuiting is een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, onder 4º en 9º Sr. Het begrip uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat bij de toepassing van die dwangmiddelen sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. [1] In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers.
Tegen verdachte is aangifte van mensenhandel gedaan door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna ook: de slachtoffers). Zij zijn door de politie ook aanvullend verhoord.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is onder meer van belang of deze op de kernpunten min of meer consistent, logisch en volledig zijn. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd. Ook is van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De slachtoffers hebben met betrekking tot het handelen van verdachte meermalen uitvoerig verklaard. Voor zover er in de verklaringen van de slachtoffers sprake is van inconsistenties, betreffen deze niet de kern van het verwijt, te weten het gedwongen in de prostitutie werken en het afstaan van het geld dat zij daarmee verdienden. De rechtbank acht het goed denkbaar dat er door het tijdsverloop van de zaak inconsistenties zijn gekomen in de verklaringen van de slachtoffers. Ook vinden de verklaringen van beide slachtoffers over en weer steun in elkaar.
Bovendien vinden de verklaringen, al dan niet gedeeltelijk, steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij de indruk had dat [slachtoffer 1] heel kwetsbaar was en makkelijk te beïnvloeden. Het leek er op dat verdachte haar controleerde en dat [slachtoffer 1] het er benauwd van kreeg. Getuige [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] nooit geld uit zien geven en leende haar zelfs kleding en lingerie. Ook heeft ze gezien dat [slachtoffer 1] door verdachte werd mishandeld.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt tevens bevestiging in hetgeen haar moeder heeft verklaard, te weten dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd dat ze door verdachte werd bedreigd en geslagen en dat ze heel bang voor hem was. [slachtoffer 1] moest alles doen wat verdachte zei. Ook verklaarde haar moeder dat [slachtoffer 1] door verdachte is mishandeld.
Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij [slachtoffer 1] een aantal keren heeft vervoerd.
De verklaringen vinden ook steun in de pinbetalingen van [slachtoffer 1] in Zaandam in de periode van 20 augustus 2020 tot en met 10 september 2020 en het feit dat de telefoon van [slachtoffer 1] vanaf 21 augustus 2020 meerdere keren verbinding heeft gemaakt met het draadloze netwerk van [zwembad] gelegen naast de woning aan de [adres] te Zaandam, van waaruit de prostitutiewerkzaamheden in die periode zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet ook steunbewijs in het Whatsapp-gesprek tussen de beide slachtoffers tussen 30 oktober 2020 en 14 november 2020. In dit gesprek adviseert [slachtoffer 2] om niet naar hem (de rechtbank is, gelet op de verdere inhoud van het gesprek waarin het gaat over ‘Wens’, de bewijsmiddelen en de tijdlijn die daaruit kan worden afgeleid, van oordeel dat met ‘hem’ verdachte wordt bedoeld) toe te gaan en als ze wel naar hem toe gaat dat ze dan niet meer terug kan. [slachtoffer 1] geeft aan dat ze bang is dat hij naar haar toe komt en stuurt vervolgens een schermafdruk van een gesprek met ‘ [alias verdachte] ’ waarin de persoon dreigt met de mishandeling van de moeder van [slachtoffer 1] .
De verklaringen van de slachtoffers vinden niet alleen steun in de voorgaande bewijsmiddelen, maar ook in de verklaringen van verdachte zelf bij de politie. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van [slachtoffer 1] heeft geprofiteerd en dat hij nieuwe schoenen van haar heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat hij weleens zijn mening heeft gegeven over de prijzen en dat hij vervoer heeft geregeld voor [slachtoffer 1] . Ten aanzien van het geweld heeft verdachte verklaard dat hij vaak ruzie heeft gehad met [slachtoffer 1] en dat hij haar heeft mishandeld en heeft bedreigd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van de slachtoffers, bezien in onderlinge samenhang en in samenhang met de overige bewijsmiddelen, niet alleen betrouwbaar (en daarmee bruikbaar voor het bewijs) zijn maar bovendien ook tot uitgangspunt moeten worden genomen bij de beantwoording van de bewijsvraag.
Uit de medische gegevens van de slachtoffers volgt dat zij beiden een belaste achtergrond hebben en al sinds jongs af aan met verschillende hulpinstanties in aanraking zijn gekomen. Beide slachtoffers hebben last van PTSS-gerelateerde klachten. In het geval van [slachtoffer 1] blijkt dat zij ADHD en een lichtverstandelijke beperking heeft en in het geval van [slachtoffer 2] blijkt dat zij een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heeft en last heeft van stemmingswisselingen en emotie regulatieproblemen. Op basis van het voorgaande kan de rechtbank vaststellen dat er sprake is van zeer kwetsbare slachtoffers.
De dwangmiddelen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is voor het geweld, de dwang, de bedreigingen, de feitelijkheden en het misbruik van de omstandigheden door verdachte tegen de slachtoffers. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt of dat iemand wordt belet zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan uit een combinatie van meerdere dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant wanneer er een dwangmiddel wordt gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de bewijsbijlage, bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, geweld, dreiging met geweld en andere feitelijkheden.
Het oogmerk van uitbuiting.
Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert op zichzelf niet reeds uitbuiting op, maar voor het oogmerk van uitbuiting moet er sprake zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of persoonlijke vrijheid.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat het voor de rechtbank vast dat de slachtoffers al hun verdiensten uit de door hen verrichte prostitutiewerkzaamheden moesten afstaan aan verdachte. Verdachte werd boos als zij niks verdienden en hield al het geld voor zichzelf. De slachtoffers hebben zelf geen geld ontvangen voor hun prostitutiewerkzaamheden. Dit levert een uitbuitingssituatie op. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de slachtoffers door middel van die dwangmiddelen seksueel heeft uitgebuit. Hij heeft handelingen verricht ten behoeve van de seksuele diensten door de slachtoffers (artikel 273f Sr lid 1 sub 1 en 4). Verdachte heeft bewust geld verdiend aan de prostitutie van de slachtoffers. Hij heeft daarmee ook opzettelijk voordeel genoten van de uitbuiting en het oogmerk van verdachte was op die uitbuiting gericht (artikel 273f Sr lid 1 sub 6 en 9).
Pleegperiode.
De rechtbank overweegt dat de slachtoffers wisselend hebben verklaard over de start van de pleegperiode en de werkzaamheden in Zaandam. Op basis van objectieve gegevens is de rechtbank van oordeel dat de start van de pleegperiode kan worden vastgesteld op 20 augustus 2020, omdat [slachtoffer 1] vanaf die dag meerdere pinbetalingen heeft gedaan in Zaandam, waar in het eerste deel van de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, de prostitutiewerkzaamheden plaatsvonden.
Ten aanzien van de einddatum van de pleegperioden overweegt de rechtbank dat verdachte op 9 september 2020 bij een prostitutiecontrole is aangehouden. De rechtbank neemt deze datum als einddatum van de pleegperiode ten aanzien van [slachtoffer 2] , omdat uit het dossier niet volgt dat zij daarna nog werkzaamheden voor verdachte heeft moeten verrichten. In het geval van [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat de einddatum van de pleegperiode kan worden vastgesteld op 31 oktober 2020. Dit is het moment dat [slachtoffer 1] tegen verdachte heeft gezegd dat zij naar haar moeder moest en vervolgens bij hem is weggegaan.
Vrijspraak ten aanzien van het medeplegen.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel en de rechtbank zal verdachte daarom in zoverre partieel vrijspreken.
Conclusie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 20 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020 in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1)
en
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4)
en
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9)
en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het (meermalen) mishandelen van die [slachtoffer 1] , door haar (met vuisten) te slaan en/of haar keel vast te pakken en/of dicht te drukken (wurgen) en/of op de grond te gooien;
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] , onder andere door te dreigen dat zij, [slachtoffer 1] , zijn poep en plas moest opeten/drinken als ze niet luisterde en/of dat hij haar en/of haar familie zou doodschieten en/of vermoorden;
- het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] ;
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken;
-
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of het (toe)zicht houden op die [slachtoffer 1] en/of op de door die [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden, waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in meerdere woningen en/of ter beschikking stellen van een woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] );
- het (laten) maken van foto's voor advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het laten "omhoog plaatsen") van advertenties op websites waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
- het regelen van vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
2.
in de periode van 20 augustus 2020 tot en met 9 september 2020 te Zaandam, een ander, genaamd [slachtoffer 2] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1)
en
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1sub 4)
en
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9)
en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het (meermalen) mishandelen van die [slachtoffer 2] , door haar (met vuisten) te slaan en/of haar keel vast te pakken en/of dicht te drukken (wurgen) en/of op de grond te gooien;
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] , onder andere door te dreigen met zwarte magie (waarin die [slachtoffer 2] gelooft);
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of het (toe)zicht houden op die [slachtoffer 2] en/of op de door die [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden, waardoor het voor die [slachtoffer 2] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in een woning en/of ter beschikking stellen van een woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] );
- het (laten) maken van foto's voor advertenties op één of meer websites waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het laten "omhoog plaatsen") van advertenties op websites waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het geven van instructie aan die [slachtoffer 2] met betrekking tot de door die [slachtoffer 2] te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klanten voor die [slachtoffer 2] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] ;
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Ook heeft de rechtbank bij beide tenlastegelegde feiten bij het derde gedachtestreepje onder ‘en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit’, het woord ‘laten’ toegevoegd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest en de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs). Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, te weten een contact- en locatieverbod ten aanzien van beide slachtoffers, en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard wordt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele exploitatie en uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft twee jonge en kwetsbare vrouwen gedwongen in de prostitutie te werken en het door hen verdiende geld aan hem af te staan. Mensenhandel, waarbij iemand onder uitoefening van dwang in de prostitutie wordt gehouden, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot. Dat het handelen van verdachte ook voor de slachtoffers zeer grote gevolgen hebben gehad, blijkt wel uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van beide slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat deze vorm van mensenhandel reeds uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden. De verdachte heeft er ter terechtzitting ook op geen enkele wijze blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Daarnaast rekent de rechtbank verdachte aan dat hij, nadat [slachtoffer 1] was weggegaan, haar op zeer bedreigende en intimiderende wijze heeft geprobeerd van gedachten te laten veranderen. Deze gesprekken zijn in het licht van de verdenking ernstig en verontrustend te noemen.
Terbeschikkingstelling.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Sr kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de tbs-maatregel worden opgelegd indien de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek door gedragsdeskundigen, in het bijzonder gedragsdeskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC). Ondanks zijn weigering om medewerking te verlenen is verdachte wel door de gedragsdeskundigen van het PBC geobserveerd. Voor de beantwoording van de vraag of bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht de rechtbank het rapport van het PBC van 16 februari 2024 van belang. Daaruit blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
‘Vanuit betrokkenes levensloop blijkt dat hij vanaf jonge leeftijd bekend is met forse gedragsproblemen, waarbij hij reeds op elfjarige leeftijd voor het eerst in aanraking kwam met justitie. Zijn lagere en middelbare schoolperiode verliepen problematisch, onder meer door de gedragsproblemen - waarvoor hij meermaals van school werd gestuurd - en zeven veroordelingen binnen het jeugdstrafrecht tussen zijn 12e en 18e jaar. Betrokkenes strafblad uit die periode omvat enkele ernstige delicten (o.a. een poging tot doodslag en seksueel grensoverschrijdend gedrag). Het bovenstaande wijst op een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling, hetgeen staat opgetekend in een PJ-rapportage uit 2005. Een onderzoek waaraan betrokkene meewerkte (hij was toen 14 jaar oud) en naar aanleiding waarvan een gedragsstoornis en een hechtingsstoornis (ten gevolge van pedagogische verwaarlozing) werden vastgesteld. Er wordt geconstateerd dat er sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling.
Op de volwassen leeftijd is er sprake van disfunctioneren op alle levensgebieden. Betrokkene heeft een fors strafblad met onder meer gewelds- en seksuele delicten en zijn leven is gekleurd door vele detenties. Betrokkene heeft, afgaand op de beschikbare informatie, nooit op zichzelf gewoond en nimmer een duurzame arbeidsbetrekking opgebouwd. Binnen partnerrelaties was onder meer sprake van dreiging en fysiek geweld door betrokkene.’
‘Een antisociale levensstijl lijkt met het intreden van de volwassenheid verder verankerd te zijn geraakt in zijn persoonlijkheid. Betrokkene heeft reeds een groot deel van zijn leven binnen detentie doorgebracht en bleek niet tot nauwelijks vatbaar voor interventies gericht op gedragsverandering. (…)
Ondanks de weigerende houding van betrokkene tijdens dit onderzoek, is er voldoende informatie beschikbaar om te kunnen spreken van een verstoorde (persoonlijkheids)ontwikkeling welke heeft geleid tot een duurzaam en pervasief patroon van disfunctioneren op verschillende levensgebieden (relaties, werk/opleiding, financiën, wonen). In classificerende zin (volgens de DSM-5) voldoet betrokkene aan de kenmerken van een antissociale persoonlijkheidsstoornis: gebrek aan empathie, externaliserende houding, impulsief en agressief gedrag, gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid en herhaaldelijk contact met politie.’
‘Betrokkene heeft niet met onderzoekers (rapporterend psychiater en psychologen) willen spreken over wat hem thans ten laste wordt gelegd. Vanwege betrokkenes weigering om mee te werken aan het PBC-onderzoek is er onvoldoende zicht gekomen op de persoon van betrokkene en eventueel pathologisch middelengebruik. Hiermee kan geen uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking van psychopathologie in het ten laste gelegde. Dientengevolge kan er vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak worden gedaan over de vraag naar de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Omdat er los van een globale classificatie geen zicht is gekomen op de aard, de omvang en de etiologie van de psychopathologie bij betrokkene kan er geen uitspraak worden gedaan over de kans op een recidive gebaseerd op psychopathologie bij betrokkene.’
Ondanks dat de deskundigen niet tot een advies zijn gekomen, hebben zij wel geconcludeerd dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat deze ook tijdens het volwassen leven van verdachte (nog) aanwezig is. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De door verdachte begane strafbare feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank acht verder op grond van het (strafrechtelijk) verleden van verdachte en de bewezenverklaring voldoende reden aanwezig om aan te nemen dat er sprake is van gevaarzetting. Verdachte heeft zich in het verleden meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten, zoals poging tot doodslag, gekwalificeerde diefstal en mensenhandel. Dit alles bij elkaar genomen, acht de rechtbank een reëel risico aanwezig dat verdachte zich zonder behandeling van de onderliggende problematiek wederom schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van tbs noodzakelijk maakt. De rechtbank ziet gelet op de houding van verdachte geen andere mogelijkheid dan deze maatregel op te leggen en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt. De maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld. Voor mensenhandel in geval van seksuele uitbuiting is allereerst het uitgangspunt een gevangenisstraf van 14 maanden indien er sprake is van categorie II en een gevangenisstraf van 30 maanden wanneer er sprake is van categorie III. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak trekken heeft van zowel categorie II als categorie III. Zo konden de slachtoffers klanten weigeren en zelf besluiten welke handelingen bij de klanten werden verricht, maar was er ook sprake van het gebruik van (beduidend) meer dan licht geweld.
Als strafverhogende factoren heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte twee slachtoffers heeft gemaakt, dat het twee zeer kwetsbare slachtoffers betrof, dat hij fors fysiek geweld en bedreiging met geweld niet schuwde, het lucratieve oogmerk en de verwezenlijking daarvan door verdachte, de afdracht van het verdiende geld aan verdachte, de faciliterende rol en het gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid.
Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit in 2019 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Alles overwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij tot een bewezenverklaring komt van een kortere pleegperiode en zij verder van oordeel is dat de op te leggen gevangenisstraf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Zij ziet niet in welke toegevoegde waarde deze maatregel heeft bovenop de al op te leggen gevangenisstraf en tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 81.015,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade.
Ten aanzien de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde vordert een vergoeding van de inkomsten die zij is misgelopen omdat verdachte de
opbrengsten uit prostitutie heeft achtergehouden. Voor de berekening van de misgelopen inkomsten wordt aansluiting gezocht bij het rapport 'berekening wederrechtelijk verkregen voordeel' (hierna: ontnemingsrapport).
Verdiensten Zaandam.
De rechtbank komt tot ten aanzien van de pleegperiode tot een andere bewezenverklaring dan is ten laste gelegd. De benadeelde zou van 26 juli 2020 tot 9 september 2020 in Zaandam hebben gewerkt. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020. Dit betreft 21 dagen. Verder gaat de rechtbank, net als in het ontnemingsrapport, uit van € 1.150,00 aan verdiensten per dag.
De totale verdiensten in de periode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020 zijn:
21 dagen x € 1.150,00 = € 24.150,00.
Aangezien dit de verdiensten zijn van twee personen, dienen de verdiensten door twee gedeeld te worden. Dit levert per slachtoffer een bedrag op van € 12.075,00.
De rechtbank gaat verder uit van een bedrag van € 210,00 aan kosten in de bewezenverklaarde periode.
Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [slachtoffer 1] een bedrag van
€ 11.865,00(€ 12.075,00 - € 210,00) aan inkomsten is misgelopen.
Verdiensten Eindhoven.
Ten aanzien van de verdiensten in Eindhoven is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in de bewezenverklaarde periode van 10 september 2020 tot 31 oktober 2020 een totaalbedrag van € 56.100,00 aan verdiensten heeft gehad.
De rechtbank gaat hierbij uit van een bedrag van € 15.810,00 aan kosten in de bewezenverklaarde periode. Anders dan door de raadsvrouw van [slachtoffer 1] bepleit en door de officier van justitie gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat ook bij de berekening van misgelopen inkomsten de kosten gemaakt ten behoeve van vervoer in mindering moeten worden gebracht op de opbrengsten.
Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [slachtoffer 1] een bedrag van
€ 40.290,00(€ 56.100,00 - € 15.810,00) aan inkomsten is misgelopen.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding van
€ 52.155,00(€ 11.865,00 + € 40.290,00).
Immateriële schade.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, te weten een aantasting in de persoon op andere wijze, een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt.
Van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval sprake.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met de kortere bewezenverklaarde pleegperiode, in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid, tot een bedrag van
€ 6.000,00toewijzen.
Conclusie.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van
€ 58.155,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële en immateriële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële en immateriële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Gelet op artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechtbank het aantal dagen gijzeling op 287.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 24.425,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat [slachtoffer 2] zelf heeft verklaard dat zij een trauma heeft en EMDR krijgt, maar dat het maar een klein stukje over deze situatie gaat. Het gaat dus voornamelijk om gebeurtenissen uit het verleden.
Het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade.
Ten aanzien de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde vordert een vergoeding van de inkomsten die zij is misgelopen omdat verdachte de
opbrengsten uit prostitutie heeft achtergehouden. Voor de berekening van de misgelopen inkomsten wordt aansluiting gezocht bij het ontnemingsrapport.
De rechtbank komt tot ten aanzien van de pleegperiode tot een andere bewezenverklaring dan is ten laste gelegd. De benadeelde zou van 26 juli 2020 tot 9 september 2020 in Zaandam hebben gewerkt. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020. Dit betreft 21 dagen. Verder gaat de rechtbank, net als in het ontnemingsrapport, uit van € 1.150,00 aan verdiensten per dag.
De totale verdiensten in de periode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020 zijn:
21 dagen x € 1.150,00 = € 24.150,00.
Aangezien dit de verdiensten zijn van twee personen, dienen de verdiensten door twee gedeeld te worden. Dit levert per slachtoffer een bedrag op van € 12.075,00.
De rechtbank gaat verder uit van een bedrag van € 210,00 aan kosten in de bewezenverklaarde periode.
Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [slachtoffer 2] een bedrag van
€ 11.865,00(€ 12.075,00 - € 210,00) aan inkomsten is misgelopen.
Immateriële schade.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, te weten een aantasting in de persoon op andere wijze, een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt.
Van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval sprake.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met de kortere bewezenverklaarde pleegperiode, in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid, tot een bedrag van
€ 4.000,00toewijzen.
Conclusie.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van
€ 15.865,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële en immateriële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële en immateriële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Gelet op artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechtbank het aantal dagen gijzeling op 78.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 57, 60a, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

1.mensenhandel;

2.mensenhandel.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 een
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
 de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 58.155,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 287 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 52.155,00 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
 de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 15.865,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 78 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 11.865,00 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 58.155,00, bestaande uit € 52.155,00 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (het resterende deel van de immateriële en materiële schade) niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 15.865,00, bestaande uit € 11.865,00 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (het resterende deel van de immateriële en materiële schade) niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 26 september 2024.

Voetnoten

1.ECLI:GHAMS:2016:5236.