ECLI:NL:RBOBR:2024:4421

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
01/018261-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door seksuele uitbuiting van slachtoffers

De rechtbank Oost-Brabant heeft op 26 september 2024 in de zaak met parketnummer 01/018261-21 geoordeeld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde hierdoor wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat is geschat op € 64.020,00. Dit vonnis is gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 12 september 2024, waarbij de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde kwam. De officier van justitie had een bedrag van € 91.140,00 gevorderd, maar de rechtbank heeft dit bedrag aangepast op basis van de bewijsvoering en de conclusies uit het ontnemingsrapport.

De rechtbank heeft de opbrengsten van de seksuele uitbuiting berekend op basis van twee periodes: van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020 in Zaandam, en van 10 september 2020 tot 31 oktober 2020 in Eindhoven. De totale opbrengsten zijn vastgesteld op € 80.250,00, terwijl de gemaakte kosten zijn berekend op € 16.230,00. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op het verschil tussen de opbrengsten en de kosten, resulterend in een bedrag van € 64.020,00. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. T. Kraniotis als voorzitter, en mr. L. Soeteman en mr. W.M.T. Keukens als leden. De griffier was mr. G.H.P. van den Berkmortel. Dit vonnis is openbaar gemaakt en is te vinden op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.018261.21 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
gedetineerd te: P.I. Lelystad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2024. De rechtbank heeft in de hoofdzaak vonnis gewezen op 26 september 2024.

De vordering.

De vordering van de officier van justitie van 22 augustus 2024 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 91.140,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening hiervan is neergelegd in een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 1 augustus 2024 (hierna: ontnemingsrapport). [1]

De beoordeling.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat er geen bewijs is dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering van de officier van justitie is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak bewezen verklaard dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van twee slachtoffers. [2] De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde hierdoor wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Naar oordeel van de rechtbank vinden de conclusies uit het ontnemingsrapport voldoende steun in de in het rapport benoemde onderliggende stukken. De rechtbank baseert het bewijs voor het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op de inhoud van dit rapport met dien verstande dat gelet op de partiële vrijspraak op dat punt een kleiner aantal dagen wordt gehanteerd voor de berekening van de opbrengsten en kosten in Zaandam.
Opbrengsten.
De rechtbank komt ten aanzien van opbrengsten in Zaandam tot een andere berekening dan in het ontnemingsrapport. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020. Dit betreft 21 dagen. Verder gaat de rechtbank, net als het ontnemingsrapport, uit van € 1.150,00 aan verdiensten per dag.
De totale verdiensten in de periode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020 zijn:
21 dagen x € 1.150,00 = € 24.150,00.
Ten aanzien van de opbrengsten in Eindhoven is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in de bewezenverklaarde periode van 10 september 2020 tot 31 oktober 2020 een totaalbedrag van € 56.100,00 heeft verdiend.

Dit maakt het totaal aan opbrengsten € 24.150,00 + € 56.100,00 = € 80.250,00.

Kosten.
Zoals hierboven reeds is overwogen, komt de rechtbank ten aanzien van de werkzaamheden in Zaandam tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van 20 augustus 2020 tot 9 september 2020. Dit betreft 21 dagen. De rechtbank gaat net als het ontnemingsrapport uit van een totaalbedrag van € 20,00 aan gemaakte kosten per dag. De totale gemaakte kosten van de werkzaamheden in Zaandam zijn € 420,00.
Ten aanzien van de kosten van de werkzaamheden in Eindhoven sluit de rechtbank volledig aan bij het ontnemingsrapport, te weten een bedrag van € 15.810,00 aan gemaakte kosten in de bewezenverklaarde periode.

Dit maakt het totaal aan kosten € 420,00 + € 15.800,00 = € 16.230,00.

Slotsom.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de navolgende berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 80.250,00 - € 16.230,00 =
€ 64.020,00.
De rechtbank stelt de betalingsverplichting vast op € 64.020,00.

Toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 64.020,00(voluit vierenzestigduizend twintig euro);
- legt aan [verdachte] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 64.020,00 (voluit vierenzestigduizend twintig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 26 september 2024.

Voetnoten

1.
2.