ECLI:NL:RBOBR:2024:4417

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
82/192947-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens en valse geschriften aan het UWV

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens en valse geschriften aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verdachte heeft, in samenwerking met anderen, opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot onterecht verkregen WW-uitkeringen voor verschillende klanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 april 2016 tot en met 9 maart 2020, in Nederland, meermalen onjuiste informatie heeft opgegeven aan het UWV, terwijl hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van de rechten van de klanten op uitkeringen. De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van valse of vervalste geschriften, waaronder aanvragen voor WW-uitkeringen en andere documenten, die bestemd waren om als bewijs te dienen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en heeft hem een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is een geldboete van 17.980 euro opgelegd, maar deze is niet door de rechtbank bevestigd, omdat de rechtbank geen duidelijk verband kon leggen met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.192947.22
Datum uitspraak: 25 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1980] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2024.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 juni 2024 en 3 september 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij, in of omstreeks de periode van 18 april 2016 tot en met 9 maart 2020 te Helmond en/of te Eindhoven en/of te Hengelo en/of te Venlo en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in strijd met een hem (als gemachtigde) en/of zijn medeverdachte (als gemachtigde) en/of zijn klanten/aanvragers bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenplicht op grond van artikel 25 van de Werkloosheidswet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
zulks terwijl dit/die feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of (een) ander(en), te weten die klanten/aanvragers,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, -zakelijk weergegeven-
(telkens) aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) onjuiste informatie/ gegevens heeft/hebben opgegeven/gemeld/kenbaar gemaakt/kenbaar doen maken met betrekking tot:
- de/het (feitelijke) verblijfsadres(sen) en/of
- de/het sollicitatie-activiteit(en) en/of
- de vakantieperiodes en/of
- de export-aanvra(a)g(en) en/of
- de ontslagvorm,

immers heeft/hebben verdachte(n) opgegeven/gemeld/kenbaar gemaakt/kenbaar doen maken dat:

[klant 1] (AMB-041-01)
- op het adres [adres 2] te Helmond (DOC-14-04) en/of op het adres [adres 3] te Gemert (DOC-014-01 en/of DOC-14-02) heeft verbleven en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 1] ” en/of “ [bedrijf 2] ” en/of “ [bedrijf 3] ” en/of “ [bedrijf 4] ” (DOC-14-09) en/of
- vakantie heeft gehad van 18 mei 2019 tot en met 28 mei 2019 (DOC-14-06),

zulks terwijl [klant 1] niet op de/het hiervoor genoemd(e) adres(sen) heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-) toestemming van het UWV en/of (vakantie-)melding bij het UWV (reeds) naar Duitsland en/of Polen, in elk geval het buitenland, was vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
[klant 2] (AMB-042-01)
- op het adres [adres 4] te Helmond (DOC-13-01) en/of [adres 5] te Helmond (DOC-13-03) heeft verbleven en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 5] ” en/of “ [bedrijf 6] ” en/of “ [bedrijf 2] ” (zie DOC-13-07),

zulks terwijl [klant 2] niet op de/het hiervoor genoemd(e) adres(sen) heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-) toestemming van het UWV en/of (vakantie-)melding bij het UWV (reeds) naar België en/of Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
[klant 3] (AMB-043-01)
- op het adres [adres 6] te Bakel (DOC-16-02) heeft verbleven en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 7] ” en/of “ [bedrijf 8] ” en/of “ [bedrijf 9] ” en/of
- vakantie heeft gehad van 16 juni 2016 tot en met 19 juni 2016 (DOC-016-06),

zulks terwijl [klant 3] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-) toestemming van het UWV en/of zonder (vakantie-)melding bij het UWV (reeds) naar Duitsland en/of Polen, in elk geval het buitenland, was vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
- [klant 4] (AMB-44-01)
- op het adres [adres 7] in Asten (DOC-025-04 en/of DOC-025-13 en/of DOC-025-17) heeft verbleven en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 10] ” en/of “ [bedrijf 11] ” en/of “ [bedrijf 12] ” en/of “ [bedrijf 2] ” (DOC-25-19),

zulks terwijl [klant 4] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-) toestemming van het UWV (reeds) naar Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
[klant 5] (AMB-45-01)
- op het adres [adres 8] te Helmond (DOC-005-01) heeft verbleven en/of
- ter onderbouwing hiervan (een kopie van) een (ver)vals(t)e huurovereenkomst heeft toegezonden naar het UWV (DOC-005-03) en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 13] ” en/of “ [bedrijf 14] ” en/of “ [bedrijf 15] ” en/of “ [bedrijf 16] ” (DOC-005-6),

zulks terwijl [klant 5] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-)toestemming van het UWV (reeds) naar Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
[klant 6] (AMB-046-01)
- op het adres [adres 9] te Helmond (DOC-015-01 en/of DOC-015-02) heeft verbleven,
zulks terwijl [klant 6] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-)toestemming van het UWV (reeds) naar Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken;
en/of
[klant 7] (AMB-47-01)
- op het adres [adres 10] te Helmond (DOC-017-02 en/of DOC-017-03 en/of DOC-017-04) heeft verbleven en/of
- sollicitatieactiviteiten heeft verricht bij het bedrijf “ [bedrijf 17] ” en/of “ [bedrijf 2] ” en/of “ [bedrijf 18] ” en/of “ [bedrijf 19] ” (DOC-017-12),

zulks terwijl [klant 7] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-)toestemming van het UWV (reeds) naar Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken en/of niet bij voornoemd(e) bedrijf/bedrijven heeft gesolliciteerd;

en/of
[klant 8] (AMB-048-01)
- op het adres [adres 11] te Sterksel (DOC-021-4 en/of DOC-021-05) heeft verbleven en/of
- vakantie heeft gehad van 3 juli 2019 tot en met 7 juli 2019 (DOC-021-06) en/of
- niet verwijtbaar werkloos is,
zulks terwijl [klant 8] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of zonder (export-) toestemming van het UWV en/of zonder (vakantie-)melding bij het UWV (reeds) naar Polen, in elk geval het buitenland, is vertrokken en/of in werkelijkheid op staande voet was ontslagen,
terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat de gegevens van belang waren voor de vaststelling van de rechten van die klanten/aanvragers op die verstrekking of tegemoetkoming (krachtens de Werkloosheidswet) dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij, in of omstreeks de periode van 18 april 2016 tot en met 9 maart 2020 ,
te Helmond en/of te Eindhoven en/of te Hengelo en/of te Venlo en/of te
Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van (een) vals(e) en/of vervalste geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten(een):
-"Verklaring van verblijf voor aanvragen WW-uitkering" en/of
-"Formulier Persoonsgegevens" en/of
-"Aanvragen WW-uitkering" en/of
-"Wijzigingen doorgeven" en/of
-"Inkomstenopgave" en/of
-"Mijn sollicitatie-activiteiten" en/of
-"Sollicitatieoverzicht" en/of
-"Rapportage van sollicitaties" en/of
-"huurovereenkomst" (DOC-005-03)
ten name van
- [klant 1] (AMB-041-01) en/of
- [klant 2] (AMB-042-01) en/of
- [klant 3] (AMB-043-01) en/of
- [klant 4] (AMB-44-01) en/of
- [klant 5] (AMB-45-01) en/of
- [klant 6] (AMB-046-01) en/of
- [klant 7] (AMB-47-01) en/of
- [klant 8] (AMB-048-01)
bestaande de/die valshe(i)d(en) erin dat (telkens) valselijk en/of in strijd
met de waarheid op voornoemde documenten
-verblijfsadres(sen) en/of
-sollicitatie-activiteit(en) en/of
-vakantieperiodes en/of
-export-verzoeken en/of
-redenen van werkloosheid
zijn vermeld die niet overeenkomen met de werkelijkheid,
immers heeft/hebben voornoemd(e) aanvrager(s) niet op vermeld(e) adres(sen)
verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of geen
sollicitatie-activiteit(en) verricht (bij genoemd(e) bedrijf/bedrijven)
en/of
(reeds) voor de aanvraag van export en/of melding van vakantie bij het UWV in Polen en/of België en/of Duitsland, althans in het buitenland, verbleven
en bestaande dat gebruik maken hierin, dat (telkens) een of meer van
voornoemde documenten zijn verzonden en/of verstrekt en/of laten verzenden
en/of laten verstrekken aan het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) ter verkrijging en/of behoud van een WW-uitkering.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Inleiding.
Op 29 augustus 2018 is door de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Opsporing een strafrechtelijk onderzoek gestart met de naam Gresham. Via het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) zijn van de afdeling Themaonderzoek van het UWV meerdere meldingen ontvangen van de afdeling Uitkeringen (Eindhoven) die te maken hebben met mogelijke fraude met uitkeringen. De uitkeringsgerechtigden voldeden niet aan de vereisten die gesteld zijn aan het verkrijgen en behouden van een WW-uitkering.
Verdachte heeft de in de tenlastelegging genoemde personen, die van Poolse afkomst zijn, vanuit zijn kantoor ‘ [bedrijf van verdachte] ’ bijgestaan bij het verkrijgen en behouden van een WW-uitkering. Verdachte gaat onder andere mee naar de gesprekken bij het UWV en levert de benodigde stukken van de uitkeringsgerechtigden aan.
Verdachte wordt verweten dat hij in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk na heeft gelaten om (tijdig) de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit strekt tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander. Subsidiair wordt hem verweten dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse of vervalste geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het opzet aan de zijde van verdachte ontbreekt.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van het opzet, met uitzondering van het valselijk opmaken van een huurovereenkomst voor [klant 5] , aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte wordt in de eerste plaats verweten dat hij in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk na heeft gelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit strekt tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander. Dit is een kwaliteitsdelict, in die zin dat de strafbepaling betrekking heeft op degene op wie de ‘bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting’ rust.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft de in de tenlastelegging genoemde personen bijgestaan bij het verkrijgen en behouden van genoemde WW-uitkering. De zelfstandige verplichting om (wijzigingen in) de persoonlijke en financiële situatie door te geven aan het UWV rustte op deze personen zelf. Verdachte kan dan ook niet als zelfstandige pleger van de primair tenlastegelegde feiten worden aangemerkt.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte wel kan worden beschouwd als medepleger, in die gevallen dat de rechtbank kan vaststellen dat de in te tenlastelegging genoemde personen strafbare feiten hebben gepleegd. De rechtbank zal per in de tenlastelegging genoemde persoon een zelfstandige beoordeling maken of verdachte als medepleger van een door die persoon gepleegd strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Medeplegen is aan de orde als bewezen kan worden dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de uitkeringsgerechtigde bij het plegen van het feit. Nu de rechtbank medeverdachte [medeverdachte] van het ten laste gelegde vrij zal spreken is van medeplegen tussen hen in ieder geval geen sprake. De rechtbank zal hier dan ook verder geen overweging aan wijden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en de uitkeringsgerechtigde bij het doorgeven van onjuiste informatie aan het UWV, dient zich de vraag aan of dit ertoe kon strekken dat verdachte en/of de uitkeringsgerechtigde zouden worden bevoordeeld. Deze vraag dient positief te worden beantwoord. Verdachte kreeg voor zijn diensten betaald en de uitkeringsgerechtigde werd bevoordeeld in de vorm van het (onterecht) verkrijgen van een WW-uitkering.
Voor zover de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van medeplegen tussen verdachte en de uitkeringsgerechtigde, zodat verdachte van het primaire ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, zal zij beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. De tenlastelegging omvat immers zowel primair als subsidiair een veelheid van afzonderlijke verwijten, die ieder voor zich moeten worden beoordeeld.
[klant 1].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 1] op het adres [adres 2] te Helmond en daarna op het adres [adres 3] te Gemert verbleef,
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 1] ”, “ [bedrijf 2] ”, “ [bedrijf 3] ” en “ [bedrijf 4] ”, en
- het doorgeven van een vakantieperiode van 18 mei 2019 tot en met 28 mei 2019,
terwijl [klant 1] niet op genoemde adressen verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadressen.
[klant 1] meldde zich op 27 maart 2019 bij het UWV om zich in te laten schrijven als werkloze en geeft dan als adres [adres 3] te Gemert op. Later die dag gaf hij het adres [adres 2] te Helmond aan.
Uit de verklaringen van [klant 1] en verdachte blijkt dat [klant 1] zelf met de adressen [adres 3] te Gemert en [adres 2] te Helmond naar verdachte toe is gekomen. Niet is gebleken dat verdachte wist, of moest weten dat [klant 1] niet daadwerkelijk op die adressen verbleef. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Sollicitatieactiviteiten.
In zijn algemeenheid heeft verdachte verklaard dat hij ook werk heeft gezocht namens de klant, bijvoorbeeld als de klant vergeten was om sollicitaties door te geven.
[klant 1] heeft verklaard dat hij niet wist wat voor verplichting hij had naar het UWV om werk te zoeken. Hij zou niet geïnformeerd zijn dat hij sollicitatieactiviteiten moest terugkoppelen naar het UWV. Verdachte koppelde het niet terug aan [klant 1] als hij voor hem sollicitatieactiviteiten verrichtte.
Aangezien [klant 1] niet wist dat verdachte voor hem sollicitatieactiviteiten verrichtte ontbreekt bij hem de wetenschap. Derhalve kan geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen bij het plegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Door namens [klant 1] sollicitatieactiviteiten in te vullen op het formulier en door te geven aan het UWV is de indruk gewekt dat [klant 1] bij die bedrijven heeft gesolliciteerd, terwijl dit niet het geval is. Het kan niet anders dan dat verdachte dat wist. Daarmee staat de valsheid van het geschrift en het opzettelijke gebruik ervan vast. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
Vakantie.
[klant 1] heeft verklaard dat hij één keer samen met verdachte een vakantie door heeft gegeven. Op 25 mei 2019 heeft verdachte inderdaad een formulier Wijzigingen ingediend ten behoeve van [klant 1] . Met dat formulier is een vakantieperiode van 18 mei 2019 tot en met 28 mei 2019 doorgegeven. Aangezien deze vakantieperiode op het moment van doorgeven deels in het verleden lag, is het formulier niet tijdig ingediend. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat [klant 1] zich zonder vakantiemelding bij het UWV al eerder in Polen bevond, namelijk van 20 april 2019 tot en met 6 mei 2019. Het kan niet anders dan dat verdachte en [klant 1] zich bewust waren van het feit dat zij in dit opzicht niet tijdig de benodigde informatie hebben verstrekt aan het UWV. Verdachte en [klant 1] hebben de informatieplicht in zoverre dus geschonden, in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair tenlastegelegde ten aanzien van dit onderdeel bewezen worden verklaard.
[klant 2].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 2] op de adressen [adres 4] te Helmond en [adres 5] te Helmond verbleef,
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 5] ” en “ [bedrijf 6] ” en “ [bedrijf 2] ”,
terwijl [klant 2] niet op genoemde adressen verbleef en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadressen.
De aanvraag WW-uitkering van [klant 2] is verstuurd naar het adres [adres 5] te Helmond, zijnde het kantoor van verdachte. Op de aanvraag stond vermeld dat het om een postadres ging. Hiermee is niet gesuggereerd dat [klant 2] op genoemd adres zou verblijven. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De inkomstenopgave van 17 juni 2019 en de betaalspecificatie van het UWV van 2 juli 2019 over de maand mei 2019 waren geadresseerd aan [adres 4] te Helmond. Niet is gebleken dat verdachte wist of moest weten dat [klant 2] niet daadwerkelijk op dit adres verbleef. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Sollicitatieactiviteiten.
Op 25 juni 2019 is bij het UWV een formulier ‘Mijn sollicitatieactiviteiten’ binnengekomen, ogenschijnlijk opgemaakt door [klant 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij dit formulier heeft ingediend. Uit de verklaring van [klant 2] volgt echter dat [klant 2] daar niet van op de hoogte was.
[klant 2] heeft verklaard dat hij zijn sollicitaties niet aan verdachte heeft doorgegeven. [klant 2] wist ook niet dat verdachte voor hem sollicitatieactiviteiten verrichtte, noch dat verdachte namens hem het formulier ‘Mijn sollicitatieactiviteiten’ indiende. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat [klant 2] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat er ook geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en verdachte bij het plegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Door namens [klant 2] sollicitatieactiviteiten in te vullen op het formulier en door te geven aan het UWV is de indruk gewekt dat [klant 2] bij die bedrijven heeft gesolliciteerd, terwijl dit niet het geval is. Het kan niet anders dan dat verdachte dat wist. Daarmee staat de valsheid van het geschrift en het opzettelijke gebruik ervan vast. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
[klant 3].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 3] op het adres [adres 6] te Bakel verbleef,
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 7] ” en “ [bedrijf 8] ” en “ [bedrijf 9] ”, en
- het doorgeven van een vakantieperiode van 16 juni 2016 tot en met 19 juni 2016,
terwijl [klant 3] niet op genoemd adres verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadres.
Verdachte heeft verklaard dat het adres [adres 6] te Bakel zich bevindt op een kampeerterrein en dat hij er een tijd heeft gewoond. [klant 3] heeft nooit op dat adres gewoond en verdachte wist dat. [klant 3] op haar beurt wist dat zij een Nederlands verblijfadres moest opgeven om in aanmerking te komen voor de uitkering en liet welbewust het door verdachte aangereikte adres noteren door het UWV.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. Sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [klant 3] bij het plegen van dit feit. Zij hebben opzettelijk nagelaten om (tijdig) de benodigde gegevens – het werkelijke verblijfadres van [klant 3] – te verstrekken.
Sollicitatieactiviteiten.
[klant 3] heeft verklaard dat zij in Nederland niet naar werk heeft gezocht en dat zij dat ook niet wilde. Uit het dossier blijkt niet dat zij wist dat verdachte desondanks in haar naam sollicitatieactiviteiten doorgaf aan het UWV. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat [klant 3] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat er ook geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en verdachte bij het plegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Door namens [klant 3] sollicitatieactiviteiten in te vullen op het formulier en door te geven aan het UWV is de indruk gewekt dat [klant 3] bij die bedrijven heeft gesolliciteerd, terwijl dit niet het geval is. Het kan niet anders dan dat verdachte dat wist. Daarmee staat de valsheid van het geschrift en het gebruik ervan vast. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
Vakantie.
Op 9 juni 2016 is een vakantieperiode doorgegeven aan het UWV van 16 juni 2016 en met 19 juni 2016. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze gegevens niet correct zijn doorgegeven. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
[klant 4].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 4] op het adres [adres 7] in Asten verbleef, en
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 10] ” en/of “ [bedrijf 11] ” en/of “ [bedrijf 12] ” en/of “ [bedrijf 2] ”,
terwijl [klant 4] niet op genoemd adres verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadres.
Uit de verklaringen van [klant 4] en verdachte blijkt dat [klant 4] zelf met het adres [adres 7] in Asten naar verdachte toe is gekomen. Het is niet helemaal duidelijk of [klant 4] ook daadwerkelijk op dit adres verbleef. In het geval [klant 4] daar niet verbleef, dan is van belang dat niet is gebleken dat verdachte zulks wist, of moest weten. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Sollicitatieactiviteiten.
Ten aanzien van de sollicitatieactiviteiten heeft [klant 4] verklaard dat het klopt wat er op het formulier met sollicitatieactiviteiten staat en dat hij inderdaad bij die bedrijven heeft gesolliciteerd en dit heeft doorgegeven. Niet is gebleken van een onjuistheid. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken
[klant 5].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 5] op het adres [adres 8] te Helmond verbleef (en ter onderbouwing hiervan (een kopie van) een valse huurovereenkomst heeft toegezonden naar het UWV), en
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 13] ” en/of “ [bedrijf 14] ” en/of “ [bedrijf 15] ” en/of “ [bedrijf 16] ”,
terwijl [klant 5] niet op genoemd adres verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadres.
Verdachte heeft verklaard dat [klant 5] niet op het adres [adres 8] te Helmond verbleef. De huurovereenkomst die betrekking had op dit adres is enkel opgesteld om een uitkering te verkrijgen en is niet naar waarheid opgemaakt.
[klant 5] heeft verklaard dat hij de huurovereenkomst niet eerder heeft gezien en dat hij er ook niet over is geïnformeerd. Uit het dossier blijkt niet in hoeverre [klant 5] op de hoogte was van het feit dat niet de benodigde informatie, in dit geval het werkelijke verblijfadres van [klant 5] , (tijdig) was doorgegeven aan het UWV. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat [klant 5] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat er ook geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en verdachte bij het plegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Verdachte heeft bekend dat hij in strijd met de waarheid een huurovereenkomst heeft opgesteld en bij het UWV heeft doorgegeven dat [klant 5] op het in die overeenkomst vermeldde adres verbleef, terwijl hij wist dat dit niet het geval was.
Sollicitatieactiviteiten.
Met betrekking tot de sollicitatieactiviteiten heeft [klant 5] verklaard dat hij namen en telefoonnummers naar verdachte heeft doorgestuurd en dat hij het UWV formulier “Mijn sollicitatieactiviteiten” zelf heeft ondertekend. Het is de rechtbank niet gebleken dat de gegevens op het UWV formulier “Mijn sollicitatieactiviteiten” onjuist zijn en dat niet daadwerkelijk gesolliciteerd is bij genoemde bedrijven. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
[klant 6].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 6] op het adres [adres 9] te Helmond verbleef,
terwijl [klant 6] niet op genoemd adres verbleef.
Verblijfsadres.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit adres heeft opgegeven, terwijl hij wist dat [klant 6] niet op dit adres verbleef. Hij is zich er ook van bewust dat het UWV dit adres vervolgens zag als het verblijfadres van [klant 6] .
[klant 6] heeft verklaard dat verdachte genoemd adres voor hem heeft ingevuld en dat hij daar niet daadwerkelijk verbleef.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. Sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [klant 6] bij het plegen van dit feit. Zij hebben opzettelijk nagelaten om (tijdig) de benodigde gegevens – het werkelijke verblijfadres van [klant 6] – te verstrekken.
[klant 7].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 7] op het adres [adres 10] te Helmond verbleef, en
- het verrichten van sollicitatieactiviteiten bij de bedrijven “ [bedrijf 17] ” en/of “ [bedrijf 2] ” en/of “ [bedrijf 18] ” en/of “ [bedrijf 19] ”
terwijl [klant 7] niet op genoemd adres verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en niet bij genoemde bedrijven heeft gesolliciteerd.
Verblijfsadres.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het adres [adres 10] te Helmond het bedrijfsadres was van [bedrijf 20] en dat op dat adres geen werknemers konden verblijven. Voor werknemers was wel verblijf mogelijk op de locatie [adres 12] in Helmond (een hotel). Uit de bewijsmiddelen blijkt [klant 7] daar wel heeft verbleven, maar dat zijn verblijf daar direct na het einde van het dienstverband is beëindigd, namelijk op 12 november 2017. Hij verbleef daar dus niet meer ten tijde van de aanvraag en ontvangst van zijn WW-uitkering. Waar hij wel verbleef blijkt niet uit het dossier, al zijn er aanwijzingen dat hij in de periode dat hij zich in Nederland beschikbaar had moeten houden voor werk, al naar Polen was afgereisd. Hoe dan ook, het ingevulde verblijfadres was zonder meer onjuist.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts verdachte en [klant 7] gezamenlijk de WW-aanvraag hebben ingevuld en ingediend, met opgave van een onjuist verblijfadres. Het kan niet anders dan dat dit voor beiden duidelijk was. Dat volgt ook uit opgenomen gesprek tussen beiden van 19 november 2019, waarin zij bespreken dat [klant 7] moet zeggen dat hij in het hotel verbleef (locatie [adres 12] Helmond), wat overigens ook niet in een overeenstemming met de waarheid was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. Sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [klant 7] bij het plegen van dit feit. Zij hebben opzettelijk nagelaten om (tijdig) de benodigde gegevens – het werkelijke verblijfadres van [klant 7] – te verstrekken.
Sollicitatieactiviteiten.
Door middel van het formulier ‘Mijn sollicitatieactiviteiten’ heeft verdachte aan het UWV doorgegeven dat [klant 7] in de periode 20 november 2017 tot en met 18 december 2017 bij vier bedrijven heeft gesolliciteerd.
In het opgenomen gesprek tussen verdachte en [klant 7] van 19 november 2019 gaat het onder andere over sollicitatieactiviteiten. [klant 7] vraagt wat hij moet zeggen als ‘ze’ (de rechtbank begrijpt: de verhoorders) vragen of hij werk heeft gezocht. Verdachte zegt dat [klant 7] dan moet zeggen dat hij inderdaad werk heeft gezocht. [klant 7] zocht officieel werk en verdachte schreef het over, dat zou het verhaal moeten zijn. [klant 7] zegt dan: “Godverdomme, maar ik heb niets gezocht.”
Wat uit de bewijsmiddelen niet blijkt is in hoeverre [klant 7] wist dat verdachte namens hem sollicitatieactiviteiten doorgaf aan het UWV, ondanks dat hij ( [klant 7] ) geen sollicitatieactiviteiten ondernam. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat [klant 7] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat er ook geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en verdachte bij het plegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Door namens [klant 7] sollicitatieactiviteiten in te vullen op het formulier en door te geven aan het UWV is de indruk gewekt dat [klant 7] bij die bedrijven heeft gesolliciteerd, terwijl dit niet het geval is. Het kan niet anders dan dat verdachte dat wist. Daarmee staat de valsheid van het geschrift en het gebruik ervan vast. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
[klant 8].
Verdachte wordt verweten het medeplegen van:
- het opgeven dat [klant 8] op het adres [adres 11] te Sterksel verbleef,
- het doorgeven van een vakantieperiode van 3 juli 2019 tot en met 7 juli 2019, en
- het doorgeven dat [klant 8] niet verwijtbaar werkloos is,
terwijl [klant 8] niet op genoemd adres verbleef en zonder (export-)toestemming van het UWV en (vakantie-)melding bij het UWV reeds naar het buitenland was vertrokken en in werkelijkheid op staande voet was ontslagen
Verblijfsadres.
[klant 8] heeft verklaard dat zij op het adres [adres 11] te Sterksel verbleef. Volgens verdachte woonde [klant 8] op dezelfde plek als waar zij werkte. Niet is gebleken dat verdachte wist of moest weten dat [klant 8] niet daadwerkelijk op genoemd adres verbleef. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vakantie.
Op 26 juni 2019 heeft verdachte een vakantieperiode doorgegeven aan het UWV van 3 juli 2019 tot en met 7 juli 2019. Op 7 juli 2019 is door middel van een wijzigingsformulier van het UWV een vakantie doorgegeven in augustus 2019.
Het is de rechtbank niet gebleken dat deze gegevens niet correct zijn doorgegeven. Niet is gebleken dat [klant 8] naar het buitenland is vertrokken zonder vakantiemelding. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Verwijtbaar werkloos.
Niet is gebleken dat verdachte wist of moest weten dat [klant 8] op staande voet was ontslagen. Verdachte dient in zoverre van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van hetgeen hiervoor is overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de volgende feiten in de primair ten laste gelegde variantheeft begaan, op die wijze dat:
hij, in de periode van 18 april 2016 tot en met 9 maart 2020 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen,
in strijd met een zijn klanten bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenplicht op grond van artikel 25 van de Werkloosheidswet,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
zulks terwijl die feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf en anderen, te weten dat die klanten,
tezamen en in vereniging met een ander (verdachte), - zakelijk weergegeven -
telkens aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) onjuiste informatie/ gegevens hebben opgegeven/gemeld/kenbaar gemaakt met betrekking tot:
- de (feitelijke) verblijfsadressen en/of
- de sollicitatie-activiteiten en/of
- de vakantieperiodes,
immers heeft verdachte opgegeven/gemeld/kenbaar gemaakt/kenbaar doen maken dat:
[klant 1] (AMB-041-01)
- vakantie heeft gehad van 18 mei 2019 tot en met 28 mei 2019 (DOC-14-06),
zulks terwijl [klant 1] zonder (export-)toestemming van het UWV en
(vakantie-)melding bij het UWV (reeds) naar het buitenland, was vertrokken;
en
[klant 3] (AMB-043-01)
- op het adres [adres 6] te Bakel (DOC-16-02) heeft verbleven,
zulks terwijl [klant 3] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode);
en
[klant 6] (AMB-046-01)
- op het adres [adres 9] te Helmond (DOC-015-01 en DOC-015-02) heeft verbleven,
zulks terwijl [klant 6] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode);
en
[klant 7] (AMB-47-01)
- op het adres [adres 10] te Helmond (DOC-017-02 en DOC-017-03 en DOC-017-04) heeft verbleven,
zulks terwijl [klant 7] niet op het hiervoor genoemd adres heeft verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode);
terwijl verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de gegevens van belang waren voor de vaststelling van de rechten van die klanten op die verstrekking of tegemoetkoming (krachtens de Werkloosheidswet) dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming;
Daarnaast is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de volgende feiten in de subsidiair ten laste gelegde variantheeft begaan, op die wijze dat:
hij, in de periode van 18 april 2016 tot en met 9 maart 2020,
in Nederland, meermalen,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten een:
-"Verklaring van verblijf voor aanvragen WW-uitkering" en/of
-"Formulier Persoonsgegevens" en/of
-"Aanvragen WW-uitkering" en/of
-"Mijn sollicitatie-activiteiten" en/of
-"Sollicitatieoverzicht" en/of
-"Huurovereenkomst" (DOC-005-03)
ten name van
- [klant 1] (AMB-041-01) en/of
- [klant 2] (AMB-042-01) en
- [klant 3] (AMB-043-01) en/of
- [klant 5] (AMB-45-01) en/of
- [klant 7] (AMB-47-01)
bestaande die valsheden erin dat telkens valselijk en in strijd
met de waarheid op voornoemde documenten
-verblijfsadres(sen) en
- sollicitatie-activiteit(en)
zijn vermeld die niet overeenkomen met de werkelijkheid,
immers hebben voornoemde aanvragers niet op vermelde adressen
verbleven (gedurende de eerste vier weken van de WW-periode) en/of geen
sollicitatie-activiteiten verricht bij genoemde bedrijven
en bestaande dat gebruik maken hierin, dat telkens een of meer van
voornoemde documenten zijn verzonden en/of verstrekt en/of laten verzenden
en/of laten verstrekken aan het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) ter verkrijging en/of behoud van een WW-uitkering.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en
- een geldboete ter hoogte van 17.980,- euro.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is in het dossier gevoegd.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat in de strafmaat rekening mee gehouden dient te worden dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Ook dient er rekening mee gehouden te worden dat sprake is (geweest) van veel media-aandacht. Verdachte is veel klanten kwijtgeraakt en er is sprake van inkomstenderving. De eis van de officier van justitie zal opnieuw grote financiële gevolgen voor verdachte hebben. De geëiste geldboete is gebaseerd op een mogelijk genoten voordeel, maar het voordeel is niet daadwerkelijk vast te stellen. De rechtbank dient een keuze te maken tussen een taakstraf of een geldboete, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meerdere jaren schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens en valse geschriften aan het UWV. Hierdoor ontvingen meerdere klanten van verdachte gedurende deze periode een WW-uitkering, terwijl zij daar niet zonder meer recht op hadden. Verdachte kreeg voor zijn diensten een vergoeding. Met zijn werkwijze heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en daarmee heeft hij het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte hierbij berekenend te werk gegaan. De rechtbank vindt dit ernstige feiten die een aanzienlijke straf rechtvaardigen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank onder andere gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in deze zaak het volgende.
Voorop staat dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De bewezenverklaarde feiten dateren van minst genomen ruim 4 jaar en 6 maanden geleden en ouder. Verdachte is op 9 maart 2020 als verdachte aangehouden voor het eerst als verdachte door de politie verhoord. Vanaf dit moment kon verdachte de verwachting hebben dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld en is de redelijke termijn gaan lopen.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 25 september 2024 de redelijke termijn met ruim 2 jaar en 6 maanden is overschreden. De rechtbank weegt mede dat een deel van de vertraging is veroorzaakt door de uitvoering van onderzoekswensen van de verdediging. Met het horen van meerdere getuigen, die zich bovendien in het buitenland bevonden, is enige tijd gemoeid gegaan. Voor het overgrote deel is de vertraging niet te rechtvaardigen. De rechtbank heeft gezien dat er gedurende de algehele procedure sprake is geweest van periodes van kennelijke inactiviteit.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 180 uren passend en geboden, maar zal de taakstraf matigen tot 150 uren in verband met de termijnoverschrijding.
De straf.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, vooral omdat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie voor ogen had.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens een geldboete op te leggen, nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – een eventuele geldboete niet zonder meer kan relateren aan de omvang van de door verdachte gegenereerde illegale inkomsten. Bovendien brengt de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.

Beslag.

Onder verdachte is een geldbedrag van 17.980,- euro in beslag genomen. De rechtbank heeft gezien dat op genoemd geldbedrag zowel strafvorderlijk als conservatoir beslag rust. De rechtbank kan enkel ten aanzien van het strafvorderlijk belang een beslissing nemen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van het genoemde geldbedrag aan verdachte, wegens het ontbreken van een (duidelijk) verband met de bewezenverklaarde feiten. Het conservatoir beslag zal op dit geldbedrag blijven rusten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 227b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van: in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming/de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel
225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Een taakstrafvoor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
-17.980,- euro, aan de veroordeelde als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 25 september 2024.