ECLI:NL:RBOBR:2024:4415

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
01/136217-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs met metamfetamine en MDMA

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, specifiek metamfetamine en MDMA. De verdachte werd op 2 juni 2023 aangehouden in Maarheeze, gemeente Cranendonck, terwijl hij een bestelauto bestuurde die diverse jerrycans en zakken bevatte met stoffen die gebruikt worden voor de productie van deze drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze stoffen vervoerde en dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze stoffen bestemd waren voor de productie van harddrugs.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de maatregel van kostenverhaal opgelegd, waardoor de kosten voor de vernietiging van de drugs op de verdachte verhaald kunnen worden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van de productie en handel in harddrugs. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en de rechtbank achtte een forse straf op zijn plaats, ondanks dat het om voorbereidingshandelingen ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat het onderzoek aan de bestelauto onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.136217.23
Datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 augustus 2024 en 29 augustus 2024.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonck
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van metamfetamine en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had

om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

door in een bestelbus te vervoeren en/of voorhanden te hebben:
- 24, in elk geval een aantal, jerrycans bevattende aceton, en/of
- 21, in elk geval een aantal, jerrycans bevattende ethanol, en/of
- 20, in elk geval een aantal, jerrycans bevattende methanol (mengsel methanol/methylamine), en/of
- 8, in elk geval een aantal, zakken bevattende wijnsteenzuur (tartaricacid).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het onderzoek aan de bestelauto onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het primaire standpunt van de verdediging is dat dit vormverzuim tot bewijsuitsluiting moet leiden en dat gelet hierop vrijspraak moet volgen. Subsidiair is de verdediging van mening dat het vormverzuim moet leiden tot strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtmatigheid van het onderzoek aan de bestelauto.
De douane heeft op 2 juni 2023 de bestelauto waarin verdachte reed gecontroleerd op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns. Uit artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat van voornoemde controlebevoegdheid gebruik mag worden gemaakt voor zover dit redelijkerwijs voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is. Er is dus sprake van een ruime controlebevoegdheid waarbij geen sprake hoeft te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns bevoegd waren om de desbetreffende bestelauto te controleren. Gezien de plaats van de controle, nabij de buitengrens van Nederland, acht de rechtbank het verrichten van controle op het naleven van de Wet op de accijns niet ongewoon. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de bestelauto bij de verbalisanten kennelijk was opgevallen omdat die te zwaar beladen was, zoals door de raadsman ter terechtzitting is opgemerkt.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een onrechtmatige controle aan de bestelauto door de douane geen sprake was. Er is dus geen sprake van een vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting of tot strafvermindering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is beperkt tot vormverzuimen begaan in het voorbereidend onderzoek tegen een verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit. Volgens artikel 132a Sv moet onder opsporing tevens worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Uit het voorgaande volgt dat artikel 359a Sv niet van toepassing is op vormfouten die zijn begaan buiten de kaders van de opsporing. In het onderhavige geval gaat het om een uitoefening van een controlebevoegdheid op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns. Dit is geen uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden in een onderzoek onder verantwoordelijkheid van de politie of het Openbaar Ministerie, zodat dit niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een vormverzuim begaan buiten het kader van het voorbereidend onderzoek tot bewijsuitsluiting leiden.
De raadsman heeft verder betoogd dat de douane niet bevoegd was om het witte poeder uit een van de papieren zakken in de bestelauto te testen. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt. Tijdens de uitoefening van de controlebevoegdheid werden in de bestelauto jerrycans aangetroffen waarop stond vermeld “
20 L Ammonia Solution in Methanol UN3286” en zakken waarop stond vermeld “
Wijnsteenzuur”. Hierdoor kregen de douane ambtenaren het vermoeden dat de chemische stoffen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Daarna heeft [douane ambtenaar] het witte poeder uit een van de papieren zakken geanalyseerd met een apparaat genaamd “First Defender”. Voor zover deze analyse onrechtmatig heeft plaatsgevonden en daardoor sprake zou zijn van een vormverzuim, is door de verdediging niet aangevoerd waarom sprake is van een uitzonderlijke situatie die tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. In ieder geval is de rechtbank niet gebleken dat verdachte enig nadeel heeft ondervonden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die deel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Vaststelling van de feiten.
Verdachte bestuurde de bestelauto die op 2 juni 2023 rond 10:15 uur werd gecontroleerd door de douane. In de bestelauto zijn diverse jerrycans en zakken aangetroffen, welke door de politie in beslag zijn genomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 2 juni 2023 in de bestelauto 24 jerrycans met aceton, 21 jerrycans met ethanol, twintig jerrycans met methanol en acht zakken met wijnsteenzuur voorhanden heeft gehad.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Juridisch kader.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de jerrycans en zakken die hij vervoerde, stoffen bevatten die gebruikt zouden worden voor de productie van MDMA en/of metamfetamine. Verder is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het voorbereiden of bevorderen van de productie van harddrugs. Voorwaardelijk opzet is in dat kader voldoende, waarvan sprake is indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is niet vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden zijnde) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt.
Aard aangetroffen stoffen en voorwerpen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de stoffen die verdachte voorhanden had en vervoerde, worden gebruikt bij de productie van verdovende middelen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs. Meer in het bijzonder gaat het om de productie van MDMA en metamfetamine.
Wetenschap bij verdachte en opzet.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist wat hij vervoerde. Hij dacht dat het misschien water was. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte gelet op de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken, om meerdere redenen ongeloofwaardig. De rechtbank licht dit hieronder toe.
Dat verdachte wist wat hij vervoerde en waarvoor dit bestemd was, leidt de rechtbank af uit de wijze waarop verdachte voor dit vervoer benaderd zegt te zijn. Verdachte zegt dat hij in een café werd benaderd door een man genaamd [naam 1] , wiens achternaam verdachte niet weet. [naam 1] heeft aan verdachte gevraagd of hij spullen voor hem wilde vervoeren. Verdachte heeft wisselend verklaard over de vraag of hij hiervoor betaald zou krijgen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij geen geld heeft gekregen, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij € 200,- zou krijgen.
Verder moet verdachte in ieder geval tijdens het inladen van de jerrycans en zakken in de bestelauto hebben gezien wat hij zou gaan vervoeren en dat dit geen water betrof. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij op 2 juni 2023 samen met [naam 1] de jerrycans en zakken in de bestelauto heeft geladen en uit het dossier blijkt dat op de jerrycans en zakken stond vermeld welke stoffen hierin zaten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat hij grondstoffen vervoerde.
Verdachte verklaart wisselend over de locatie waar hij de stoffen heeft opgehaald en wat de eindbestemming was. Bij de douane heeft verdachte verklaard dat hij niet wist waar hij naartoe ging en dat hij tijdens de rit nog gebeld zou worden voor de locatie. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij nu niet meer weet waar hij naartoe ging, maar dat hij dit vast wel geweten moet hebben toen hij door de douane ondervraagd werd.
Tot slot is opvallend dat verdachte heeft verklaard dat hij de spullen voor [naam 1] zou vervoeren, terwijl op de telefoon van verdachte berichten zijn aangetroffen tussen hem en [naam 2] waarin op 1 juni 2023 werd gesproken over ‘morgenochtend’ en ‘rijden’ en op 2 juni 2023 over ‘ [verhuurbedrijf] ’. Dit is opvallend nu verdachte juist op 2 juni 2023 in de ochtend werd aangetroffen door de politie, terwijl hij spullen aan het vervoeren was in een bestelauto die hij gehuurd had bij [verhuurbedrijf] . [naam 2] is daarnaast bij de politie bekend in verband met drugs gerelateerde zaken. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor deze berichten.
Conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande, in combinatie met de wisselende verklaringen van verdachte die afbreuk doen aan diens geloofwaardigheid, dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte wist dat de stoffen die hij voorhanden had bedoeld waren om te worden gebruikt bij de productie van harddrugs, zoals metamfetamine en/of MDMA, en dat hij opzet had op de voorbereiding of bevordering hiervan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van metamfetamine en/of MDMA.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 2 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonckom een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en
- het opzettelijk vervaardigen
van metamfetamine en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij deOpiumwet behorende lijst I
stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door in een bestelbus te vervoeren en voorhanden te hebben:- 24 jerrycans bevattende aceton, en- 21 jerrycans bevattende ethanol, en- 20 jerrycans bevattende methanol (mengsel methanol/methylamine), en- 8 zakken bevattende wijnsteenzuur (tartaricacid).

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte te veroordelen tot vergoeding van de kosten gemaakt voor de vernietiging van de grondstoffen op grond van artikel 13d van de Opiumwet.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rol van verdachte en dat hij bij een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn baan zal mislopen. Verder verzoekt de raadsman om de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 13d van de Opiumwet af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. Hij heeft een grote hoeveelheid aceton, ethanol, methanol en wijnsteenzuur voorhanden gehad. Deze grondstoffen worden gebruikt bij en zijn noodzakelijk voor de productie van metamfetamine en MDMA. Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en zorgt, ook door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft met het vervoeren van de grondstoffen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van, de handel in en het gebruik van metamfetamine en MDMA. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor (de kwalijkheid van) zijn handelen.
Strafblad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijken geen recente veroordelingen voor opiumdelicten.
De op te leggen straf.
Er zijn geen oriëntatiepunten met betrekking tot de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen. De politie heeft berekend dat met de 400 liter methylamine/methanol ongeveer 330 liter PMK omgezet kan worden in 396 kilogram MDMA. Het vertrekpunt voor het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid harddrugs is een forse gevangenisstraf. Weliswaar is bij dit feit ‘slechts’ sprake van voorbereidingshandelingen, maar dat neemt niet weg dat ook in zoverre een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als stok achter de deur om verdachte te weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend is.
Maatregel kostenverhaal.
De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. In de bestelauto waren namelijk stoffen aanwezig die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en de Staat heeft kosten gemaakt voor de vernietiging hiervan. De rechtbank is van oordeel dat de kosten die zijn opgenomen in de factuur van [bedrijf] voldoende zijn onderbouwd en zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d van de Opiumwet.
De rechtbank zal, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie, aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:14 Sv, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en
10a en 13d van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
om een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op de volgende straf en maatregel:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
4 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- de maatregel kostenverhaal voor een bedrag van € 8.224,30.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
164 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 24 september 2024.