ECLI:NL:RBOBR:2024:4412

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
01/201012-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van een handelhoeveelheid XTC-tabletten

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een handelhoeveelheid XTC-tabletten, met een bruto gewicht van ongeveer 914 gram. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De zaak kwam aan het licht na een verkeerscontrole op 19 juni 2024, waarbij de verdachte en een medeverdachte in een huurauto werden gecontroleerd. Tijdens deze controle werd een tas met XTC-pillen aangetroffen, die volgens de medeverdachte van de verdachte was. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die strekten tot bewijsuitsluiting en vrijspraak, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de pillen had vervoerd, ondanks zijn ontkenning van wetenschap van de drugs in de auto. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat het belang van de strafvordering zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de verdachte. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.201012.24
Datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
volgens de BRP wonende te [adres] ),
thans gedetineerd te: P.I. Nieuwegein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te Best
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2000 pillen
(kvi 2024131548-11 met goednummers:
- 2217751 beige met farao logo [monster SIN AARS0653NL] en
- 2217752 opdruk rode stier en de indruk Red Bull [monster SIN AARS0652NL]),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (p. 35 procesdossier),
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft met betrekking tot de doorzoeking van de auto waarin verdachte en de medeverdachte reden, een verweer gevoerd dat strekt tot bewijsuitsluiting in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de verdediging is bij de verkeerscontrole oneigenlijk gebruik gemaakt van de controlebevoegdheid die aan artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kan worden ontleend. Het doel van de controlerende verbalisanten was immers het opsporen van strafbare feiten en niet controle op grond van de WVW 1994. Voorts was er onvoldoende grond voor een verdenking op basis waarvan de auto kon worden doorzocht.
Overigens heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de drugs in de auto en derhalve die drugs niet opzettelijk heeft vervoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die deel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat de door of namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de in de bewijsbijlage gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van die verweren in het bijzonder het volgende.

Onrechtmatig bewijs
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten de huurauto, waarin de verdachten reden, hebben gecontroleerd. De medeverdachte is, als bestuurder van die auto, gevraagd om inzage in het rij- en kentekenbewijs. Het uitoefenen van controlebevoegdheden als bedoeld in artikel 160 van de WVW 1994 moet volgens jurisprudentie van de Hoge Raad verband houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften. Nu inzage is gevorderd in het rijbewijs en de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden van artikel 160 WVW 1994 zijn uitgeoefend ter controle van die naleving. Van enige onrechtmatigheid is derhalve niet gebleken.
Vervolgens wordt gedurende de controle een hennepgeur waargenomen die uit het voertuig kwam. Door de verbalisanten werd daarnaast onder meer waargenomen dat de inzittenden van het voertuig zich zenuwachtig gedroegen, dat er grote dozen op de achterbank stonden met de opdruk van een chipsmerk dat zij niet herkenden en dat de verdachte antecedenten had aangaande de Opiumwet. Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank een verdenking ter zake overtreding van de Opiumwet dragen. Op grond daarvan mocht de auto worden doorzocht. Dat uiteindelijk geen hennep in de auto is aangetroffen, doet aan de initiële verdenking niets af. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de medeverdachte bij zijn politieverhoor heeft verklaard dat verdachte geblowd had, hetgeen de waargenomen hennepgeur zou kunnen verklaren.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.

Opzettelijk vervoeren
Op 19 juni 2024 is de huurauto waarin de medeverdachte als bestuurder en de verdachte als bijrijder reden, door de politie gecontroleerd. In een gesloten tas die op de grond voor de bijrijdersstoel lag, werden twee zaken met XTC-pillen aangetroffen. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de auto had gehuurd omdat hij samen met verdachte naar Brussel zou gaan voor een dagje uit. De tas waarin de pillen zijn aangetroffen was van verdachte verklaarde de medeverdachte. Verdachte zou deze tas ook al bij zich hebben gehad toen ze naar Brussel reden. De medeverdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij wetenschap had van de zich in de tas bevindende pillen en zich verontwaardigd getoond toen hem werd verteld wat in de tas was aangetroffen.
Dat de tas - en daarmee de inhoud daarvan - daadwerkelijk van verdachte is, zoals door de medeverdachte is beweerd, vindt steun in de plek waar die tas is aangetroffen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de eigenaar van een tas, waarvan de inhoud een substantiële waarde bevat, die tas in zijn nabijheid wenst te houden. Bovendien heeft verdachte bij diens aanhouding getracht een telefoon weg te maken door deze in de berm te gooien. Deze omstandigheden zijn op zichzelf en in samenhang beschouwd met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Verdachte heeft hiervoor echter geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Verdachte heeft, anders dan de medeverdachte, immers niets willen verklaren over die omstandigheden dan wel zich op zijn zwijgrecht beroepen. Volgens de raadsman heeft verdachte voor deze proceshouding gekozen omdat hij zichzelf niet in gevaar wilde brengen. De rechtbank vermag evenwel niet in te zien – en verdere uitleg hieromtrent is ook uitgebleven – waarom verdachte zichzelf in gevaar zou brengen als hij op zijn minst had ontkend dat de tas van hem was.
Uit het voorgaande in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat buiten redelijke twijfel is dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
hij opof omstreeks19 juni 2024 te Best
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeftgeteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2000 pillen
(kvi 2024131548-11 met goednummers:
- 2217751 beige met farao logo [monster SIN AARS0653NL] en
- 2217752 opdruk rode stier en de indruk Red Bull [monster SIN AARS0652NL]),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA(p. 35 procesdossier),
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat de kans bestaat dat verdachte door langdurigere detentie de plek waar hij woont, een community in Portugal, kan verliezen. Voorts is verzocht rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten die uitgaan van een lagere straf dan de OM-richtlijnen waarvan de officier van justitie is uitgegaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een handelhoeveelsheid XTC-tabletten (ongeveer 914 gram bruto). Uitgaande van een pil van 0,5 gram zijn dat ruim 1800 XTC-pillen geweest. XTC kan schadelijk zijn voor en gevaar opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere (gewelds)criminaliteit tot gevolg. Als vervoerder van deze drugs is verdachte medeverantwoordelijk voor deze gevolgen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, voor zover deze zien op het vervoeren van harddrugs. Bij het vervoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 500-1000 gram wordt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden genoemd. Dit oriëntatiepunt neemt de rechtbank als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze straf. Dat brengt mee dat de rechtbank een lichtere straf zal opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank uitgaat van een ander vertrekpunt dan de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van vier maanden de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is aldus van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en de ernst van het feit, de persoonlijke belangen van verdachte ten spijt, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Schorsingsverzoek.

De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen omdat zij van oordeel is dat het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis moeten prevaleren boven het belang dat verdachte heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarbij is ook betrokken dat de door de verdediging gestelde persoonlijke belangen onvoldoende zijn onderbouwd.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een blauwkleurige Samsung telefoon, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47 van het Wetboek van Strafrecht
2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op de volgende straf:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf;
- wijst af het schorsingsverzoek van de raadsman.
Beslag
Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen goed te weten: 1 STK Telefoontoestel ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Jansen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 24 september 2024.