ECLI:NL:RBOBR:2024:4407

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/01/404495 / HA ZA 24-318
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar team Familie- en Jeugdrecht inzake levensonderhoud (kinderalimentatie)

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op een vordering tot verwijzing naar het team Familie- en Jeugdrecht. De eiser, [eiser], heeft in de hoofdzaak een vordering ingesteld met betrekking tot levensonderhoud, specifiek kinderalimentatie, op basis van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. De ouders van [eiser] zijn in 2014 gescheiden en er is een ouderschapsplan opgesteld waarin afspraken over de kinderalimentatie zijn vastgelegd. Eiser heeft echter een verklaring ondertekend waarin staat dat zijn vader geen alimentatie meer verschuldigd is vanaf zijn 18e verjaardag. Eiser betwist de geldigheid van deze verklaring en vordert dat de rechtbank deze nietig verklaart of vernietigt, en dat de eerdere beschikking over de kinderalimentatie van kracht blijft.

De vader, gedaagde in de hoofdzaak, heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank de zaak verwijst naar het team Familie- en Jeugdrecht en dat de procedure voortgezet wordt volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. Hij stelt dat de vordering van eiser betrekking heeft op een overeenkomst over levensonderhoud die onder artikel 1:401 BW valt, en dat deze procedure dus met een verzoekschrift ingeleid had moeten worden. Eiser voert als verweer aan dat de verklaring niet onder de reikwijdte van dit artikel valt.

De rechtbank oordeelt dat in zaken over levensonderhoud, zoals kinderalimentatie, het volgen van de verzoekschriftprocedure dwingend voorgeschreven is, ook als er een overeenkomst is gesloten. Aangezien eiser de vorderingen met een dagvaarding heeft ingeleid, heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar het team Familie- en Jeugdrecht en de procedure voort te zetten volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/404495 / HA ZA 24-318
Vonnis in incident van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: vader,
advocaat: mr. J.A.N. Lap.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak gaat kort gezegd om het volgende. De ouders van [eiser] , vader en [moeder] (hierna: moeder), zijn in 2014 gescheiden. Aan de echtscheidingsbeschikking van 4 november 2014 is een ouderschapsplan gehecht. In dit ouderschapsplan zijn onder andere afspraken gemaakt over de te betalen kinderalimentatie. Op een gegeven moment heeft [eiser] een verklaring getekend waarin staat dat vanaf zijn 18e verjaardag vader geen alimentatie meer is verschuldigd aan [eiser] . Volgens [eiser] is de overeenkomst die is ontstaan door ondertekening van de verklaring nietig dan wel vernietigbaar. [eiser] vordert daarom primair dat de rechtbank de overeenkomst nietig verklaard, subsidiair dat de rechtbank de overeenkomst vernietigd en meer subsidiair dat de rechtbank verklaart dat de overeenkomst is vernietigd. Daarnaast vordert hij dat de rechtbank bepaalt dat de beschikking gewezen op 4 november 2014 nog van kracht is en de kinderalimentatie betaald moet blijven worden.
2.2.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van vader dat hij in incident vordert dat de rechtbank bepaalt dat [eiser] het inleidende stuk wijzigt en de zaak verwijst naar het team Familie- en Jeugdrecht van deze rechtbank en bepaalt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Volgens vader wil [eiser] een overeenkomst met betrekking tot levensonderhoud laten intrekken zoals bedoeld in artikel 1:401 BW. Deze procedure had daarom volgens vader met een verzoekschrift ingeleid moeten worden.
2.3.
[eiser] voert als verweer aan dat voornoemde verklaring niet onder de reikwijdte van artikel 1:401 lid 1 BW valt.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In alle zaken met betrekking tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW (waaronder kinderalimentatie), moet het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven worden beschouwd. Dit is ook het geval als tussen partijen een overeenkomst met betrekking tot de alimentatie is gesloten (Hoge Raad 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8125). [eiser] heeft zijn vorderingen ingeleid met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift. De rechtbank zal daarom de zaak verwijzen naar het Team Familie- en Jeugdrecht van deze rechtbank en bevelen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
2.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in het incident tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe op de wijze als hieronder omschreven,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Oost-Brabant, team Familie- en Jeugdrecht, locatie ’s-Hertogenbosch, en beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.