ECLI:NL:RBOBR:2024:4270
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.M. Blanken
- A.H.J.J. van de Wetering
- S.H. van Dalen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende mensensmokkel en illegale tewerkstelling
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensensmokkel en illegale tewerkstelling, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 september 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat een werknemer, afkomstig uit Azerbeidzjan, wederrechtelijk in Nederland verbleef. De tenlastelegging omvatte twee feiten: feit 1 betrof het helpen van de werknemer bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, en feit 2 betrof het laten verrichten van arbeid door deze werknemer, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de werknemer in de ten laste gelegde periode onrechtmatig in Nederland verbleef, aangezien hij in afwachting was van een beslissing op zijn asielaanvraag. Op basis van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een asielzoeker rechtmatig verblijf in Nederland totdat op de aanvraag is beslist. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij het wederrechtelijk verblijf van de werknemer. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. G.M. Blanken als voorzitter.