ECLI:NL:RBOBR:2024:4264

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
01/107619-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, bewezenverklaring mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 13 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een ongeboren kind, poging zware mishandeling van de aangeefster, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste twee feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op de dood van het ongeboren kind en zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er te weinig bekend was over de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, waardoor niet kon worden vastgesteld dat hij de aanmerkelijke kans op deze gevolgen had aanvaard.

Echter, de rechtbank achtte de mishandeling (feit 3) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 4) wel bewezen. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar had mishandeld door haar keel en kaak vast te pakken en een deodorantbus tegen haar hoofd te gooien. De rechtbank vond deze verklaringen geloofwaardig, ondersteund door objectieve feiten zoals verwondingen en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 322 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten een grote impact op de benadeelde partij hadden gehad, ondanks dat zij al psychische problemen had voor de incidenten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om zijn leven te stabiliseren, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.107619.22
Datum uitspraak: 13 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2022, 1 november 2022 en 30 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
het ongeboren kind van [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (onverhoeds en met kracht) met haar buik op/tegen de rand en/of punt van een bed heeft geduwd en/of daarbij roepende : "ik hoop dat je een miskraam krijgt", althans woorden van die strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] (zijnde verdachte's levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een miskraam en/of overvloedig vaginaal bloedverlies, met dat opzet die [slachtoffer] (onverhoeds en met kracht) met haar buik op/tegen de rand en/of punt van een bed heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 27 april 2022 tot en met 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck
(telkens) [slachtoffer] (zijnde verdachte's levensgezel) heeft mishandeld door (telkens)
- de keel van die [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of
- de kaak van die [slachtoffer] vast te pakken en/of krachtig op die kaak te

duwen en/of

- een deodorant bus tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien (waardoor

een hoofdwond ontstond);

4.
hij (op een of meer tijdstippen) in de periode van 28 april 2022 tot en met 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck (in een woning aan de [adres 2] ) opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door ramen en/of deuren van die woning af te sluiten en/of dicht te schroeven en/of door (vervolgens) sleutels en/of een ipad en/of telefoon(s) en/of communicatiemiddelen van die [slachtoffer] af te pakken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt, voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle feiten (feit 1 t/m 4) van de tenlastelegging.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Mocht de rechtbank wel uitgaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster dient volgens de raadsman alsnog vrijspraak te volgen, omdat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het ongeboren kind (feit 1) of een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster (feit 2). De verdediging bepleit verder dat niet is voldaan aan het bewijsminimum voor bewezenverklaring van mishandeling (feit 3) en ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is door verdachte een alternatieve lezing gegeven, die niet kan worden uitgesloten (feit 4). Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 verzocht om een deskundige te benoemen om aanvullende vragen te kunnen stellen over het ontbreken van letsel op de buik van aangeefster, de kans op een vroeggeboorte na een val op de buik en de kans op overlijden van het kind bij deze vroeggeboorte.
Het oordeel van de rechtbank.
Betrouwbaarheid van verklaring aangeefster.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat er zodanige verschillen bestaan tussen de verklaringen van aangeefster zoals afgelegd bij de politie op 29 april 2022, 11 mei 2022, 16 mei 2022 en 10 augustus 2022 en bij de rechter-commissaris op
22 december 2022, dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat aangeefster een motief zou kunnen hebben om vast te houden aan haar eerste verklaring, aangezien zij van de jeugdbescherming te horen zou hebben gekregen dat zij haar kinderen kwijt zou raken als zij zich niet bij haar eerste aangifte zou houden.
De rechtbank constateert dat aangeefster een paar dagen na het doen van aangifte bij de politie heeft verklaard dat zij een valse aangifte had gedaan, omdat zij boos was op verdachte. Enkele maanden later heeft zij verklaard dat haar eerste aangifte wel juist was, maar dat zij haar aangifte heeft willen intrekken, omdat zij bang was voor verdachte en zijn familie. Het feit dat aangeefster haar aangifte tussendoor heeft willen intrekken, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de geloofwaardigheid van die aangifte in beginsel niet af, te meer nu zij hiervoor een verklaring heeft gegeven. De rechtbank constateert dat er weliswaar verschillen bestaan tussen de door aangeefster in eerste instantie afgelegde verklaring op 29 april 2022 en de op 22 december 2022 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring, maar oordeelt dat er op wezenlijke onderdelen duidelijk en consistent is verklaard. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat aangeefster in het ziekenhuis tegenover derden hetzelfde verhaal als in haar eerste aangifte heeft verteld.
De verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte staan lijnrecht tegenover elkaar. Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring kan worden gekeken of hetgeen is verklaard overeenkomt met, of steun vindt in objectieve feitelijke gegevens.
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank onder meer ondersteund door de screenshots van chatgesprekken tussen aangeefster en de telefoon van haar moeder die als bijlagen bij het getuigenverhoor van 22 december 2022 bij de rechter-commissaris zijn gehecht. Door verdachte is eerder bij de politie verklaard dat hij degene is die via de telefoon van de moeder van aangeefster dat chatgesprek heeft gehad met aangeefster. Naast de verklaring van verdachte zelf, zijn er ook foto’s tijdens het chatgesprek gestuurd waarop te zien is dat verdachte bij de moeder van aangeefster op de bank zit. In het chatgesprek wordt besproken wat er zich de dagen ervoor heeft afgespeeld. Zo wordt onder meer door verdachte naar aangeefster gestuurd ‘ik wilde jou gewoon een tijdje isoleren meer niet’. De verklaring van aangeefster wordt ook ondersteund door de waarnemingen van de politie. De verbalisanten treft aangeefster aan in een woning waar zij niet uit kan. Ook verbaliseren zij dat er geen sleutel op de achterdeur van de woning zat. Daarnaast is door de verbalisanten een verkleuring op de kaak en een wond op het voorhoofd van aangeefster gezien. Verder treffen verbalisanten schroeven aan op het bed op de eerste verdieping en ligt er een accuboor in de woonkamer.
De verklaring van verdachte dat er niets gebeurd is, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door objectieve feitelijke gegevens. Bovendien heeft verdachte voor verschillende belastende feiten uit het dossier, zoals het aantreffen van schroeven op het bed in de slaapkamer en het ontbreken van een sleutel op de achterdeur, geen verklaring willen of kunnen geven.
Alles overwegend acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar, omdat deze verklaring, in tegenstelling tot de verklaring van verdachte, voldoende wordt ondersteund door objectieve feitelijke gegevens.
Ten aanzien van feit 1.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag op een ongeboren kind, is ten minste vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het ongeboren kind van aangeefster. Verdachte moet door zijn handelen de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het ongeboren kind zou komen te overlijden.
Gelet op het voorgaande over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte aangeefster een duw heeft gegeven, waardoor zij met haar buik op het bed in de slaapkamer is gevallen. Echter is naar het oordeel van de rechtbank te weinig bekend over hoe er geduwd is, hoe hard er geduwd is, hoe verdachte en aangeefster voor het bed stonden en hoe het bed er uit zag. Er is onvoldoende duidelijk om te kunnen bewijzen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het ongeboren kind van aangeefster zou komen te overlijden.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging doodslag op het ongeboren kind.
Ten aanzien van feit 2.
Voor een bewezenverklaring van de poging zware mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 2, is ten minste vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Verdachte moet door zijn handelen de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ook ten aanzien van dit feit gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangeefster, maar is er naar het oordeel van de rechtbank te weinig bekend over het handelen van verdachte om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet. Het is onder meer onduidelijk hoe hard geduwd is.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de poging zware mishandeling van aangeefster.
Ten aanzien van feit 3.
Ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling overweegt de rechtbank als volgt. Door de raadsman van verdachte is bepleit dat ten aanzien van het bij de keel en kaak grijpen van aangeefster niet is voldaan aan het bewijsminimum en dat ten aanzien van het gooien van de deodorant bus tegen het hoofd van aangeefster twee scenario’s bestaan die beide even waarschijnlijk zijn waardoor eveneens vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank gaat ook ten aanzien van dit feit uit van de verklaring van aangeefster. Deze verklaring wordt ondersteund door de waargenomen hoofdwond door verbalisanten en de beginnende verkleuring onder de kaak van aangeefster. Ook getuige [getuige] verklaart over ‘een gat in de kop’ en de blauwe kaak van aangeefster. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hiermee het bewijsminimum wel degelijk is gehaald. Dat aangeefster een andere verklaring voor de hoofdwond heeft genoemd op het moment dat zij haar aangifte wilde intrekken, doet hieraan niet af.
De rechtbank acht op basis van genoemd bewijs alle gedachtestreepjes van de in feit 3 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster in de periode van 28 april 2022 tot en met 29 april 2022 overweegt de rechtbank als volgt.
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt. De vrijheidsberoving moet opzettelijk geschieden en zonder toestemming van het slachtoffer.
Aangeefster heeft verklaard dat zij de woning in de ten laste gelegde periode niet kon verlaten, omdat verdachte alle deuren had afgesloten, ramen had dichtgeschroefd en de sleutels had meegenomen. Verdachte heeft een alternatieve lezing van de gebeurtenissen gegeven. Volgens verdachte zat er nog een sleutel op de achterdeur waardoor aangeefster de woning kon verlaten en waren de ramen al jaren dichtgeschroefd in verband met derden waarvoor verdachte vrees had.
De alternatieve lezing van verdachte wordt, anders dan de verklaring van aangeefster, niet ondersteund door bewijsmiddelen. Verbalisanten hebben bij het betreden van de woning gezien dat er geen sleutel in de achterdeur zat. Ook hebben verbalisanten op het bed in de slaapkamer schroeven aangetroffen, wat aannemelijk maakt dat de ramen zeer recent zijn dichtgeschroefd. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Bovendien hecht de rechtbank er waarde aan dat aangeefster ook op het moment dat ze haar aangifte wilde intrekken, vasthield aan de verklaring dat zij zat opgesloten in de woning en dat ze manieren probeerde te bedenken om weg te komen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte gedurende de periode van wederrechtelijke vrijheidsberoving de iPad heeft afgepakt. Aangeefster heeft immers middels een iPad contact opgenomen met getuige [getuige] op 29 april 2022, verklaart zowel aangeefster als getuige [getuige] . Wat betreft de telefoon overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van zowel aangeefster als verdachte naar voren komt dat verdachte deze telefoon vaker mee nam omdat dit de enige telefoon met een abonnement betrof. Ook op dat punt zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(3.)
op tijdstippen in de periode van 27 april 2022 tot en met 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck telkens [slachtoffer] (zijnde verdachte’s levensgezel) heeft mishandeld door telkens
- de keel van die [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en
- de kaak van die [slachtoffer] vast te pakken en/of krachtig op die kaak te

duwen en

- een deodorant bus tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien (waardoor

een hoofdwond ontstond);

(4.)
op tijdstippen in de periode van 28 april 2022 tot en met 29 april 2022 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck in een woning aan de [adres 2] opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door ramen en deuren van die woning af te sluiten en dicht te schroeven en door vervolgens sleutels van die [slachtoffer] af te pakken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier heeft gevorderd om hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering in haar adviesrapport van 8 augustus 2024 zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden Plus, diagnostiek en ambulante behandeling bij Forfact De Omslag, de verplichting om mee te werken aan middelencontrole en een contactverbod met aangeefster.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt, heeft de raadsman bepleit dat hij de eis van de officier van justitie buitensporig vindt en verzocht om verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan voor de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Naast deze gevangenisstraf zou eventueel een onvoorwaardelijke taakstraf kunnen worden opgelegd. De verdediging heeft zich niet verzet tegen het opleggen van de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich tot drie keer toe schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn
(ex-)vriendin en hij heeft haar meerdere dagen van haar vrijheid beroofd. Het slachtoffer was vijf maanden zwanger van hun tweede kind en was door de vrijheidsberoving onder andere niet in de mogelijkheid naar haar verloskundige afspraak te gaan. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Verdachte handelde uit onvrede of wraak, omdat het slachtoffer volgens hem vreemd zou zijn gegaan. De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. Juist binnen de relationele sfeer dienen veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit een groot goed te zijn. Verdachte heeft hier, met zijn handelingen, ernstig inbreuk op gemaakt.
De vrijheidsontneming en het geweld moeten een grote indruk op het slachtoffer hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer voelt zich verdrietig en bang.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbaar handelen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij twee jaar in schorsingstoezicht loopt en er geen nieuwe aangiften of signalen zijn dat verdachte opnieuw in beeld gekomen is.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van
8 augustus 2024. Hieruit blijkt het volgende:
“Betrokkene heeft de afgelopen twee jaar hard gewerkt om meer stabiliteit in zijn leven te krijgen. Met name op praktisch gebied heeft hij hierin grote stappen gemaakt. Hij is een harde werker, heeft een eigen woning en heeft met behulp van bewindvoering zijn schulden teruggebracht van 24000,- euro naar 4000,- euro. Betrokkene zelf heeft een ambivalente houding ten opzichte van het reclasseringstraject en de bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering.
Advies over gevangenisstrafDe reclassering ziet zwaarwegende negatieve consequenties bij het opleggen van een gevangenisstraf. De heer Hoeppe zijn bewindvoeringstraject zal gestopt worden waardoor hetgeen wat hij nu bereikt heeft in het afbetalen van zijn schulden hiervan ten koste zal gaan. Tevens zal betrokkene zijn woning verliezen. Daarnaast is de reclassering van mening dat betrokkene meer gebaat is bij een hulpverleningstraject. Gelet op de reeds ambivalente houding ten aanzien van een hulpverleningstraject zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de motivatie van betrokkene niet te goede komen, hetgeen we risico verhogend achten.
Advies over bijzondere voorwaardenBij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden Plus
  • Diagnostiek en ambulante behandeling bij Forfact De Omslag
  • Meewerken aan middelencontrole
  • Contactverbod”
Overschrijding redelijke termijn.
Wat betreft de berechting van een zaak in eerste aanleg heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting bij een niet gedetineerde verdachte dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Dat alles betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM met vier maanden is overschreden.
De op te leggen straf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 322 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 8 augustus 2024. Het onvoorwaardelijk gedeelte is gelijk aan de duur van het voorarrest. De op te leggen straf wijkt af van de strafeis van de officier van justitie, omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. De rechtbank zal aan verdachte een proeftijd opleggen voor de duur van twee jaren. Op deze manier heeft verdachte voor de duur van twee jaren een stok achter de deur om geen strafbare feiten te plegen en krijgt hij de hulp en begeleiding die hij nodig heeft.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 8.000,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het verzoek tot vergoeding van de schade geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat ten aanzien van alle feiten vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat er geen grondslag voor immateriële schadevergoeding bestaat omdat er geen sprake is van aantasting in persoon op andere wijze. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om het gevorderde bedrag aan immateriële schade fors te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van de vordering en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten nadeel van immateriële aard heeft ondervonden. De bewezenverklaarde feiten zijn heftige feiten, die een grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op de benadeelde partij. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan de door verdachte gepleegde strafbare feiten al psychische problemen had, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet niet af aan het feit dat zij nu ook last heeft van de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd.
Omdat verdachte ten dele wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de psychologische klachten van de benadeelde partij niet geheel zijn toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding ten dele toewijzen. Gelet op alle omstandigheden en de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank toewijzing van een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding passend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en kosten
De immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De immateriële schadevergoeding van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 3:
mishandeling
feit 4:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
* Een
gevangenisstrafvoor de duur van
322 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
waarvan 150 dagen voorwaardelijken een proeftijd van twee jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Leger des Heils op het adres Dr. Cuyperslaan 80, 5623 BB Eindhoven of op telefoonnummer 088-0901140. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden Plus
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Diagnostiek en ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en werkt mee aan daaruit voortvloeiende behandeling door ForFACT De Omslag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op 19 januari 1986, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 1.000,00en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Jansen, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Noord, griffier,
en is uitgesproken op 13 september 2024.