ECLI:NL:RBOBR:2024:4238

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
C/01/399198 / FA RK 23-4961 en C/01/402914 / FA RK 24-1201
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met partneralimentatie en verdeling, bruidsgave (islamitisch huwelijk) als nevenvoorziening afgewezen vanwege onbepaaldheid

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 8 maart 2021 in de gemeente [plaats] zijn getrouwd. De man, met zowel de Nederlandse als Iraanse nationaliteit, en de vrouw, die alleen de Iraanse nationaliteit heeft, hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen. De man verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en diverse nevenvoorzieningen te treffen, waaronder de verdeling van de echtelijke woning en de toedeling van een auto. De vrouw deed ook verzoeken, waaronder een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de afgifte van een bruidsgave, die zij als nevenvoorziening aanvoerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft om te oordelen over de echtscheiding en de nevenverzoeken, en dat het Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, omdat partijen hebben aangegeven dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een bruidsgave afgewezen, omdat deze te onbepaald waren. De man is veroordeeld tot het betalen van € 970,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw, en de rechtbank heeft de wijze van verdeling van de echtelijke woning en de inboedel vastgesteld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de Toyota Yaris, die in de gemeenschap valt, aan hem wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de helft van de waarde aan de vrouw betaalt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve de beslissing over de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaakgegevens: C/01/399198 / FA RK 23-4961 (echtscheiding)
C/01/402914 / FA RK 24-1201 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 3 september 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri,
e n
[de vrouw,
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Bakker.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 5, binnengekomen op 21 november 2023;
het bericht namens de man van 20 december 2023 met ongenummerde bijlage;
het verweerschrift van de vrouw met daarin een aantal zelfstandige verzoeken en met bijlagen 1 tot en met 10, binnengekomen op 8 februari 2024;
het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, met bijlagen 6 tot en met 12, binnengekomen op 13 maart 2024;
het bericht van 12 juli 2024 namens de vrouw met wijziging verzoek en bijlagen 11 tot en met 19;
de e-mail namens de man van 6 augustus 2024 met ongenummerde bijlage;
de e-mail namens de vrouw van 14 augustus 2024 met bijlage ‘pleitaantekeningen’, en;
de e-mail namens de man van 14 augustus 2024 met ongenummerde bijlagen.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
14 augustus 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.
Waar gaat het over?
wat staat vast?
2.1.
Partijen zijn op 8 maart 2021 in de gemeente [plaats] met elkaar getrouwd.
2.2.
De man heeft de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit en de vrouw heeft alleen de Iraanse nationaliteit.
2.3.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
wat ligt voor?
2.4.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
te bepalen dat de man een periode van 6 maanden zal krijgen, na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening en aan de vrouw te overdragen haar deel van de netto overwaarde van de echtelijke woning gelegen aan [adres echtelijke woning];
te bepalen dat partijen de notariële kosten in gelijke helften zullen dragen;
te bepalen dat de auto met het kenteken [kenteken] aan de man wordt toebedeeld en toekomt;
te verklaren voor recht dat partijen in het kader van het huwelijk niets meer van elkaar te vorderen hebben, en;
kosten rechtens.
2.5.
De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoeken – de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van het verzoek van de man om de beëindiging van het huwelijk uit te spreken, tot referte;
ten aanzien van het verzoek van de man een periode van 6 maanden te geven, na datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening en aan de vrouw over te dragen haar deel van de netto overwaarde van de echtelijke woning gelegen aan [adres echtelijke woning] af te wijzen en te bepalen dat;
 de woning binnen 4 maanden nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de man zal worden toegescheiden, waarbij de man de helft van de overwaarde aan de vrouw zal uitkeren volgens de navolgende formule: waarde woning minus hoogte hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht delen door twee, zulks onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening, waarbij voor wat betreft de waarde van de woning wordt aangesloten bij een taxatierapport zoals dat is opgesteld door een door beide partijen aan te zoeken erkende register makelaar;
 mocht de woning niet door de man kunnen worden overgenomen binnen voornoemde termijn, dan zal de woning te koop dienen te worden gezet bij een door partijen aan te zoeken makelaar en zal de overwaarde volgens de navolgende formule dienen te worden verdeeld: opbrengst woning minus hypothecaire geldlening op het moment van overdracht van de woning minus verkoopkosten / 2;
het verzoek van de man dat partijen de notariële kosten in gelijke helften zullen dragen af te wijzen en te bepalen dat de man deze kosten voor zijn rekening en risico zal nemen op het moment dat de woning aan hem wordt overgedragen. Op het moment dat de woning wordt verkocht zullen deze kosten ook voor de kopende partij zijn;
ten aanzien van het verzoek van de man dat de auto met kentekennummer [kenteken] aan de man wordt toegedeeld en toekomt af te wijzen en te bepalen dat de auto aan de man zal worden toegescheiden onder de voorwaarde dat hij de helft van de waarde aan de vrouw zal dienen te voldoen. Mocht de man de auto niet kunnen dan wel willen overnemen dan zal de auto dienen te worden verkocht en dient de opbrengst bij helfte te worden verdeeld, en;
ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat partijen in het kader van het huwelijk niets meer van elkaar te vorderen hebben af te wijzen;
als zelfstandige verzoeken heeft de vrouw gevraagd:
te bepalen dat de vrouw, met uitsluiting van de man, bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan [adres echtelijke woning] gedurende 6 maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;
te bepalen dat de slaapkamermeubels, de wasmachine en het bestek / borden / glazen en alle overige goederen welke goederen opgesomd zijn in de lijst van productie 18 onder het kopje ‘Before Marriage’ en dan onder ‘[de vrouw] Choices’ aan de vrouw worden toegedeeld / toekomen;
de overige inboedel bij helfte te verdelen in die zin dat aan de vrouw worden toegedeeld alle goederen welke goederen opgesomd zijn in de lijst van productie18 onder het kopje ‘after Marriage’ en dan onder [de vrouw] Choices aan de vrouw worden toegedeeld / toekomen dan wel te bepalen
dat partijen telkens om beurten een item mogen uitkiezen wat hem / haar dan zal toekomen maar dan volgens het systeem: eerste keus vrouw, tweede keus man, derde keus vrouw, vierde keus man etc;
i. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen zeven dagen afgeeft na de door de rechtbank te wijzen beschikking de bruidsschat (rb: later als bruidsgave benoemd) bestaande uit:
 een spiegel ruit met twee kandelaars;
 een kandijbar uit Shiraz, en
 77 Bahar Azadi gouden muntstukken, welke gelijkstaan aan 1 miljard 100 miljoen Touman, courante munt eenheid van de islamitische republiek Iran, en te bepalen dat de man, indien de man deze goederen niet afgeeft binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking, de man ter zake wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking tot betaling van € 44.707,- aan de vrouw;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.634,- per maand, dan wel een zodanige bijdrage te bepalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
de beëindiging van het huwelijk uit te spreken;
kosten rechtens.
2.6.
De man verzoekt de rechtbank het zelfstandig door de vrouw verzochte, met uitzondering van het verzoek tot het uitspreken van de beëindiging van het huwelijk.

3.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat partijen een gemeenschappelijke buitenlandse nationaliteit hebben, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te beslissen op de verschillende verzoeken en welk recht zij bij de beoordeling van de verzoeken moet toepassen.
echtscheiding
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. [1] De rechtbank zal op het echtscheidingsverzoek Nederlands recht toepassen. [2]
3.3.
De rechtbank zal op verzoek van partijen de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. Partijen hebben beiden aangegeven dat dit zo is.
partneralimentatie
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de vrouw in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft en zij degene is die aanspraak maakt op partneralimentatie. [3] Omdat de vrouw aanspraak maakt op partneralimentatie en zij in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft, past de rechtbank het Nederlands recht toe. [4]
het geschil
3.5.
De vrouw wil dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van levensonderhoud betaalt. Hoewel zij intussen een nieuwe baan heeft gevonden, heeft zij niet voldoende inkomsten om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man is het daar niet mee eens. Hij stelt dat de vrouw in staat mag worden geacht om (volledig) in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. De verdiencapaciteit van de vrouw is gelet op haar opleiding en ervaring veel hoger dan wat ze op dit moment verdient. De vrouw had een goede baan, maar die heeft zij zelf opgezegd. Zij heeft uiteindelijk met een lager salaris ingestemd, omdat zij geen andere baan kon vinden. Het verlies van inkomen dient redelijkerwijs niet voor zijn rekening te komen.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.6.
Bij de berekening van partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat noemen we de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’. De rechtbank kijkt daarbij niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven.
3.7.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is in de rechtspraak een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Daarbij wordt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen toen zij nog bij elkaar waren als uitgangspunt genomen. Het idee daarachter is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte 60% van het NBGI. De hofnorm gaat uit van dat percentage, omdat mensen na de scheiding meer geld nodig hebben. Dit is erin gelegen dat de kosten van levensonderhoud voor alleenstaanden hoger zijn dan voor gehuwden en dat zij die kosten niet meer kunnen delen.
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het bepalen van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw de inkomensgegevens van partijen van 2022 als uitgangspunt moeten dienen. Partijen zijn het erover eens dat aan de zijde van de vrouw moet worden uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van 1.858,- per maand. Bij het bepalen van het NBI van de man sluit de rechtbank aan bij zijn jaaropgave 2022. Daaruit blijkt een belastbaar inkomen van € 74.811,-. Wanneer met de hiervoor genoemde inkomens wordt gerekend, vloeit daaruit een NBGI voort van 5.894,- per maand. [5] Na toepassing van de hofnorm volgt een behoefte van € 3.536,- netto per maand. Vermeerderd met de indexering bedraagt de behoefte vanaf 1 januari 2024 € 3.883,- netto per maand.
behoeftigheid
3.9.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf in haar behoefte van € 3.883,- netto per maand te voorzien. Als de vrouw daar niet of slechts gedeeltelijk toe in staat is, dan is zij in zoverre ‘behoeftig’.
3.10.
Uit de loonstroken van de vrouw van april en mei 2024 blijkt een inkomen van € 4.400,- bruto per maand. Verder blijkt uit de overgelegde werkgeversverklaring (bijlage 16) dat de vrouw recht heeft op een eindejaarsuitkering van € 1.108,-. Het bruto jaarloon van de vrouw komt daarmee – inclusief vakantiegeld – uit op € 58.132,-. Op dit inkomen strekt in mindering de pensioenpremie van € 248,- per maand. Het belastbaar inkomen van de vrouw komt daarmee uit op € 55.156,-. Daaruit vloeit een NBI voort van € 3.388,- per maand. [6]
3.11.
Als aanvullende behoefte van de vrouw resteert (€ 3.883 - € 3.388 =) € 495,- netto per maand. [7] Wanneer de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet betalen. Daarom bruteert de rechtbank de aanvullende behoefte tot € 970,- per maand.
3.12.
Voor ligt de vraag of aan de vrouw een hogere verdiencapaciteit kan worden toegekend die haar volledige behoefte dekt. Uit de arbeidsovereenkomst van de vrouw (bijlage 14) met haar eerdere werkgever [ex-werkgever 1] blijkt dat zij een bruto maandinkomen had van € 3.704,-. De vrouw is op een zeker moment gestopt bij die werkgever. Uit de als bijlage 13 overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat de vrouw vanaf 1 december 2023 aan de slag is gegaan bij [ex-werkgever 2]. In die overeenkomst is een bruto jaarsalaris genoemd van € 65.000,-. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij haar arbeidsovereenkomst (met [ex-werkgever 2]) heeft moeten opzeggen, omdat die niet garant wilde staan voor haar nationaliteitsaanvraag. Haar huidige werkgever was daar wel toe bereid. Dat is voor de vrouw van belang, omdat zij als gevolg van de door de man opgestarte echtscheidingsprocedure de Nederlandse nationaliteit niet meer kon krijgen. De man heeft ter zitting betwist dat de vrouw een werkgever nodig heeft die garant wil staan voor haar nationaliteitsaanvraag. Hij stelt dat daarvoor payrollconstructies zijn en de hoogte van het inkomen bepalend is om als kennisimmigrant aan de slag te gaan.
3.13.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de vrouw op dit moment een maandinkomen heeft van € 4.400,- bruto per maand. Dat is gebaseerd op een 38-urige werkweek. Haar huidige inkomen is substantieel hoger dan het bruto maandinkomen dat de vrouw bij [ex-werkgever 1] had. Verder blijkt uit het hiervoor overwogene dat de vrouw met haar huidige baan een bruto jaarinkomen heeft van € 58.321,-. Hoewel dat lager is dan het jaarinkomen dat de vrouw – indien zij haar arbeidsovereenkomst had voortgezet – bij [ex-werkgever 2] zou hebben gehad, zal de rechtbank daar geen gevolgen aan verbinden. Hierbij weegt zij mee dat uit het als bijlage 7 overgelegde verzekeringsbericht van het UWV blijkt dat de vrouw nog tamelijk kort actief is op de Nederlandse arbeidsmarkt. In dat licht acht de rechtbank het enkele gegeven dat de vrouw bij haar eerdere werkgever (voor een korte periode) een hoger maandinkomen had niet representatief voor haar verdiencapaciteit. Daarbij komt dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft ingespannen om een baan op niveau te vinden. De rechtbank ziet daarom geen reden om haar een verdiencapaciteit – ter hoogte van haar inkomen bij [ex-werkgever 2] – toe te kennen.
draagkracht man
3.14.
Vervolgens moet de rechtbank onderzoeken in hoeverre de man de verzochte bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.15.
De rechtbank rekent om praktische redenen met de jaaropgave 2023. Daaruit blijkt een belastbaar inkomen van € 83.721,-. Uit de aangehechte berekening blijkt dat daaruit een NBI voortvloeit van € 4.536,- per maand. [8]
3.16.
Bij de bepaling van de draagkracht van de man maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het NBI (€ 4.536,- per maand) is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI, zijnde € 1.361,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’.
3.17.
Uit de aangehechte berekening blijkt dat de man een draagkracht heeft van € 1.143,- netto per maand. Omdat de alimentatie die de man betaalt als persoonsgebonden aftrek fiscaal aftrekbaar is, betaalt hij minder inkomstenbelasting. Dat belastingvoordeel telt de rechtbank op bij de netto draagkracht. Daarmee komt de bruto draagkracht van de man op € 1.813,- per maand. Hiervoor is evenwel berekent dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 970,- per maand. Omdat dat bedrag de bovengrens vormt, zal de rechtbank bepalen dat de man vanaf de inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 970,- bruto per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw moet betalen.
de vermogensrechtelijke afwikkeling
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.18.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om over de echtscheiding te beslissen. Om die reden komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe om te beslissen op het nevenverzoek tot verdeling. [9] Aangezien partijen op 8 maart 2021 zijn getrouwd, moet de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen worden beantwoord aan de hand van de regels van de Huwelijksvermogensverordening.
3.19.
Partijen hebben geen (geldige) rechtskeuze gedaan voor of tijdens het huwelijk. Het recht van het land waar partijen kort na het huwelijk hun gewone verblijfplaats hebben gevestigd, is dan van toepassing op het huwelijksvermogensregime. [10] Dat is hier Nederland. Daarom past de rechtbank het Nederlands recht toe.
3.20.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
3.21.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 21 november 2023 ontbonden. [11] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [12] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [13]
3.22.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.23.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de woning aan [adres echtelijke woning];
de hypothecaire geldlening bij [naam hypotheekverstrekker];
de inboedel van de hiervoor genoemde woning, en;
e saldi van de niet nader genoemde bankrekeningen van partijen.
3.24.
Tussen partijen is in geschil of de auto van het merk Toyota Yaris met kenteken [kenteken]
tot de gemeenschap behoort.
de woning en de hypothecaire geldlening
3.25.
De man heeft aangegeven te willen onderzoeken of hij de woning kan overnemen. De vrouw heeft daar geen bezwaar tegen. Partijen zijn het alleen niet eens over de waarde van de woning. Daarom moet er een taxatie plaatsvinden. Daar komt bij dat het (nog) niet duidelijk of de man de woning tegen de taxatiewaarde zal kunnen overnemen. De rechtbank zal daarom de (wijze van) verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
3.26.
Indien mocht blijken dat de man de woning kan overnemen, dan moet hij de helft van de zogenoemde ‘overwaarde’ aan de vrouw vergoeden. Dat is het verschil tussen de waarde van de woning en het restant van de hypothecaire geldlening. De rechtbank acht in dat geval redelijk dat de kosten voor de notariële overdracht voor rekening van de man komen. Zou de woning worden verkocht aan de derde, dan zouden die kosten als ‘koper’ voor rekening van die derde zijn gekomen. De man kan in dat licht feitelijk ook als koper worden aangemerkt.
3.27.
Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat voor de uiteindelijke overdracht nog een levering moet plaatsvinden van de woning aan de man via de notaris. [14]
de inboedel van de woning
3.28.
Partijen zijn het niet (geheel) eens over de verdeling van de inboedel.
3.29.
De vrouw stelt dat zij al vóór het huwelijk inboedel heeft gekocht. Het gaat om de slaapkamermeubels, de wasmachine, het bestek, de borden, de glazen en de kleine koelkast. Deze goederen vallen volgens de vrouw buiten de te verdelen inboedel en komen daarom aan haar toe.
3.30.
De man betwist de stelling van de vrouw. Hij stelt dat hij al vóór het huwelijk een woning had die van een volwaardige inboedel was voorzien. De vrouw daarentegen had – als student die op kamers woonde – geen noemenswaardige inboedel en ook niet voldoende vermogen voor de aankoop daarvan. Daarbij komt dat uit de facturen die door de vrouw zijn overgelegd blijkt dat de goederen naar zijn adres zijn verstuurd.
3.31.
De rechtbank overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften en facturen (bijlage 1 en 18) blijkt dat de gestelde aankopen eind 2020/begin 2021 zijn gedaan met daarbij de vermelding van de naam van de man als koper en als afleveradres zijn (voormalige) adres. De rechtbank acht het, gelet op de aard van de goederen, aannemelijk dat deze met het oog op de gezamenlijke huishouding van partijen zijn aangeschaft. Strikt genomen zou zelfs sprake kunnen zijn van eigendomsoverdracht aan de man, nu hij als koper op de facturen wordt vermeld en de levering op zijn adres heeft plaatsgevonden. Daarvoor is immers niet bepalend dat de vrouw de gestelde inboedelgoederen vanuit haar privévermogen heeft betaald. De gestelde privé eigendom van de vrouw kan niet vastgesteld worden en daarom kunnen deze goederen niet als vallend buiten de verdeling worden aangemerkt. Deze zullen als onderdeel van de gemeenschappelijke boedel verdeeld dienen te worden.
3.32.
Gelet op het voorgaande dienen partijen de inboedel van de echtelijke woning te verdelen. Partijen zijn het er over eens dat de tot de gemeenschap behorende inboedel kan worden verdeeld volgens het principe dat ieder van hen om de beurt kiest. De rechtbank acht het redelijk dat de man als eerste mag kiezen. Hij heeft namelijk ter zitting (onbetwist) verklaard dat de vrouw op het moment dat hij niet thuis was zich toegang heeft verschaft tot de echtelijke woning en wat goederen heeft meegenomen.
de saldi op de bankrekeningen
3.33.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekening behoudt, zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden. Nu hierover overeenstemming is, zal de rechtbank daar geen beslissing over opnemen in het dictum. In dat geval is er immers geen taak weggelegd voor de rechter. [15]
de auto van het merk Toyota Yaris
3.34.
De man verzoekt de Toyota Yaris aan hem toe te delen zonder dat nadere verrekening hoeft plaats te vinden. Hij stelt dat hij vóór het huwelijk een auto van het merk Toyota Aygo heeft gekocht die hij op 4 september 2022 heeft ingeruild tegen de Toyota Yaris. Hij heeft daarvoor een bedrag van € 11.600,- moeten bijbetalen. Dit is gedaan met zijn vóórhuwelijkse vermogen. Dit kan volgens hem ook worden afgeleid uit het gegeven dat op 26 februari 2021 – dus voor het huwelijk – een bedrag van € 80.597,63 op zijn bankrekening stond.
3.35.
De vrouw betwist dat de man de Toyota Yaris volledig heeft betaald met privégelden. Partijen hebben de Toyota Yaris op 9 april 2022 gekocht en dat valt in de huwelijkse periode. De auto kostte uiteindelijk € 16.940,-. Daarvan is het deel van € 5.340,- met de inruil van de Toyota Aygo voldaan. Het resterende deel van € 11.600,- is betaald vanuit de belastingteruggaven die partijen in 2022 hebben ontvangen. Dat maakt dat de Toyota Yaris een gemeenschapsgoed is. Indien de man deze auto wenst over te nemen, dan moet hij de helft van de waarde daarvan aan haar betalen.
3.36.
De rechtbank constateert allereerst dat de man vraagt om de Toyota Yaris aan hem toe te delen. Van toedeling kan echter alleen sprake zijn als een vermogensbestanddeel in de huwelijksgemeenschap valt. Nu de man heeft gesteld dat de Toyota Yaris volledig met zijn vóórhuwelijkse vermogen is betaald, begrijpt de rechtbank het verzoek van de man zo dat hij wil dat voor recht wordt verklaard dat deze auto tot zijn privévermogen behoort.
3.37.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] heeft ingeruild tegen een waarde van € 5.340,- voor de aanschaf van de Toyota Yaris. De Toyota Yaris is – in elk geval – voor dat deel met het privévermogen van de man gefinancierd. De discussie tussen partijen spitst zich dan ook toe op de vraag met welk vermogen het resterende aankoopbedrag van € 11.600,- is betaald.
3.38.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de vrouw de stelling van de man dat de Toyota Yaris volledig uit zijn privévermogen heeft voldaan gemotiveerd heeft betwist. Het lag daarom op de weg van de man om zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan door te wijzen naar de stand van zijn privérekening voorafgaand aan het huwelijk.
3.39.
De vrouw heeft bovendien nog aangevoerd dat er gemeenschappelijk vermogen was, van waaruit de betaling gedaan is. Uit het door de vrouw als bijlage 3 overgelegde bankafschrift blijkt dat zij op 1 april 2022 een bedrag van € 379,- heeft ontvangen van de Belastingdienst. Dit bedrag blijkt ook uit de aangifte inkomstenbelasting 2021 van partijen. Uit die aangifte blijkt ook dat de man een bedrag van € 9.735,- heeft ontvangen in het kader van een voorlopige aanslag. Uit de aangifte blijkt dat partijen de studiekosten van de vrouw van € 18.550,- als aftrekpost hebben opgenomen. Nu partijen ten tijde van de teruggaven al een geruime tijd met elkaar getrouwd waren en het door de man vanaf de datum van het huwelijk ontvangen inkomen in de huwelijksgemeenschap valt, is het aan de man om aan te tonen dat het aankoopbedrag van € 11.600,- vanuit privévermogen is gefinancierd en dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank houdt het er daarom voor dat dat bedrag vanuit gemeenschapsvermogen is betaald. Omdat daarmee de Toyota Yaris voor meer dan de helft van het aankoopbedrag van € 16.490,- uit gemeenschapsgeld is betaald, valt dit vermogensbestanddeel in de gemeenschap. Dit maakt dat de auto in de verdeling moet worden betrokken.
3.40.
Partijen zijn het erover eens zijn dat de Toyota Yaris – als deze in de gemeenschap valt – aan de man kan worden toegedeeld. De man moet daarbij wegens overbedeling de helft van de waarde aan de vrouw voldoen. Partijen hebben echter geen stelling ingenomen over de actuele waarde en de kilometerstand van de Toyota Yaris. De rechtbank zal daarom de (wijze van) verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
3.41.
Hiervoor is overwogen dat de man bij de aanschaf van de Toyota Yaris een bedrag van € 5.340,- heeft ingebracht vanuit zijn privévermogen. Dit betekent dat hij in beginsel een (nominaal) vergoedingsrecht heeft ten laste van de gemeenschap. [16] De rechtbank zal daarom bepalen dat de man een vordering op de gemeenschap heeft van € 5.340,-.
voortgezet gebruik
3.42.
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de woning ingetrokken, omdat zij onlangs een eigen woonruimte heeft gevonden. De rechtbank hoeft daarom daar geen beslissing meer over te nemen.
bruidsgave
3.43.
De vrouw stelt dat partijen op 20 december 2022 een religieus huwelijk hebben gesloten in [plaats in Nederland]. Zij vraagt op basis van het daarin bepaalde om afgifte van de bruidsschat als nader gespecificeerd in het petitum van haar verzoek.
3.44.
De man betwist dat hij een bruidsschat hoeft af te geven aan de vrouw. Hij betwist de vertaling van de huwelijksakte zoals die door de vrouw is overgelegd. Uit de vertaling blijkt een andere datum en plaats van het huwelijk dan volgt uit de gegevens van de Basisregistratie personen. Verder is niet duidelijk waarom het document niet in het Nederlands is opgesteld. Voor zover sprake is van een Iraanse huwelijksakte, moet deze bij notariële akte zijn vastgesteld. Dat is hier niet het geval. Daargelaten dat geen sprake is van een Iraans huwelijk, is een bruidsschat naar Iraans recht alleen opeisbaar als de vrouw niet zelf om een echtscheiding heeft verzocht. Dat heeft de vrouw in dit geval echter wel gedaan.
3.45.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat partijen op 20 december 2020 een religieus huwelijk hebben gesloten. Hoewel partijen kennelijk niet meer de beschikking hebben over de authentieke akte is een kopie beschikbaar en heeft de vrouw een foto van de akte overgelegd die op de tafel thuis is genomen. De man heeft – desgevraagd – ter zitting aangegeven dat hij zijn handtekening herkend en dat het slechts een religieus huwelijk betrof. Hij heeft meegewerkt aan deze plechtigheid om tegemoet te komen aan de wens van de vrouw. De genoemde bruidsgave in het stuk heeft volgens hem slechts een symbolische waarde.
3.46.
De vrouw heeft nog naar voren gebracht dat het religieuze huwelijk niet per sé gerelateerd wordt aan Iran. Ook in andere landen zoals Marokko en Turkije is het de gewoonte om een religieus huwelijk te sluiten. Volgens de vrouw is de bruidsgave een gift die een bruid meekrijgt als zij in het huwelijk treedt. Het is een rechtsfiguur in het islamitisch recht bestaande uit een betaling van de man aan de vrouw ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. Volgens de vrouw is zij rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting en is deze op ieder moment opeisbaar, zowel tijdens als na het huwelijk.
3.47.
De rechtbank dient zich allereerst af te vragen wat de grondslag is van het verzoek van de vrouw om afgifte van de munten genoemd in het door haar getoonde schriftelijke stuk en de Nederlandse vertaling. De vrouw heeft haar gestelde aanspraken gebaseerd op een tussen partijen gesloten overeenkomst in het kader van het tussen hen gesloten religieuze huwelijk.
3.48.
Partijen zijn – zoals hiervoor onder 3.21 nader is besproken – gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen. Nu partijen na het aangaan van het religieus huwelijk hun burgerlijk huwelijk hebben laten voltrekken, valt de gestelde aanspraak van de vrouw op de bruidsgave niet in de beperkte gemeenschap van goederen, zoals de man naar voren heeft gebracht.
3.49.
De vraag is dan of het verzoek van de vrouw als nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 eerste lid onder g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangemerkt kan worden. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij bang is dat de procedure daardoor onnodig vertraagd wordt.
3.50.
De rechtbank is van oordeel dat voor het verzoek van de vrouw wel geldt dat deze als nevenverzoek als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder g Rv heeft te gelden. Het verzoek vertoont namelijk voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en niet is te verwachten dat behandeling daarvan tot onnodige vertraging van de procedure leidt. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de echtscheiding kennis te nemen, heeft de Nederlandse rechter ook rechtsmacht om van dit nevenverzoek kennis te nemen
3.51.
De rechtbank dient dan in te gaan op het verweer van de man dat de verzoeken van de vrouw te onbepaald zijn. Uit de overeenkomst kan niet worden afgeleid om welke munten het gaat. Bahar Azadi munten zijn volgens de man in vele variaties te krijgen qua afmeting, gewicht, opdruk en het gehalte in puur goud. Evenmin is te herleiden welke waarde deze munten vertegenwoordigen. De vrouw heeft een omrekening in euro’s gemaakt die zij niet heeft onderbouwd met enige (ook voor hem kenbare) bron, aldus de man. De rechtbank volgt de man in zijn verweer en is van oordeel dat de verzoeken van de vrouw te onbepaald zijn en daarom dienen te worden afgewezen. Hoewel in de overeenkomst een vergelijking is gemaakt tussen de waarde van de munten en de ‘touman’ – nader gespecificeerd als de courante munteenheid van de Islamitische Republiek Iran – kan daar niet uit worden afgeleid om welke munten het exact gaat en op welke wijze is berekend dat deze gelijk zijn aan één miljard honderd miljoen touman. De door de vrouw gedane omrekening tot € 44.707,- is verder ook niet onderbouwd met een verwijzing naar openbare bronnen of producties, zoals de man terecht naar voren heeft gebracht. Een verwijzing naar ‘de in Iran alom bekende munten’ is onvoldoende. De overige verweren behoeven dan geen nadere bespreking. De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave en vervangende waarde in euro’s afwijzen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.52.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
proceskosten
3.53.
Partijen moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.
4.
De beslissing
De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op 8 maart 2021 in de gemeente [plaats];
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de daarvoor bedoelde registers een bedrag van
€ 970,-per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.3.
beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
gelast de navolgende (wijze van) verdeling van de echtelijke woning aan de [adres] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker]:
 de vrouw dient binnen één week na afgifte van deze beschikking schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de man te noemen, waarvan de man er binnen één week daarna schriftelijk één uitkiest. Deze makelaar wordt belast met de taxatie van de woning. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;
 partijen geven binnen 14 dagen na bovenvermelde keuze aan deze makelaar de opdracht om de woning te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar heeft verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
 ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
 de man krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt en de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, waarbij:
- de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
- de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde minus de hypothecaire schuld(en), op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
 indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van drie maanden na het opmaken van het taxatierapport en de inschrijving van de echtscheiding schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
 de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
 indien binnen of na verloop van deze periode van in totaal vier maanden blijkt dat de man de woning niet kan overnemen dan wel deze niet is geleverd aan de man, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;
 partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de mededeling dat overname niet lukt, dan wel binnen 14 dagen nadat de termijn voor levering is verstreken, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar die de taxatie heeft verricht;
 partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
 indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
 partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
 als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
 na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald. Het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
4.5.
gelast de navolgende (wijze van) verdeling voor de Toyota Yaris met kenteken
[kenteken]:
 deelt de auto toe aan de man en bepaalt dat partijen aan de hand van de ANWB-koerslijst en de hun wel bekende kilometerstand per datum beschikking, de actuele waarde (bij de verkoop aan een particulier) bepalen, waarbij na aftrek van € 5.340,- vanwege het vergoedingsrecht van de man, hij de helft van de resterende waarde aan de vrouw moet betalen wegens overbedeling;
4.6.
gelast ten aanzien van de inboedel de navolgende wijze van verdeling:
 bepaalt dat partijen telkens om de beurt een zaak zullen uitkiezen die aan hem/haar zal toekomen, waarbij de man als eerste mag kiezen;
4.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.8.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en;
4.9.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. G.W. Brands-Bottema, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: berekening behoefte
Bijlage 2: berekening NBI vrouw
Bijlage 3: berekening aanvullende behoefte vrouw
Bijlage 4: berekening draagkracht man

Voetnoten

1.Artikel 3 sub a, onder i, van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (“Brussel II-ter”).
2.Artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 3 sub b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (“Alimentatieverordening”).
4.Artikel 15 van de Alimentatieverordening jo. artikel 3 lid 1 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
5.Zie bijlage 1
6.Zie bijlage 2
7.Zie bijlage 3
8.Zie bijlage 4
9.Artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (“Huwelijksvermogensverordening”).
10.Artikel 26 lid 1 sub a van de Huwelijksvermogensverordening.
11.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
12.Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
13.Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek.
14.Artikel 3:89 van het Burgerlijk Wetboek.
15.Artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek.
16.Artikel 1:87 lid 3 sub b van het Burgerlijk Wetboek