ECLI:NL:RBOBR:2024:4237

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
82/299341-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen

Op 12 september 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. De zaak betreft valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen, waarbij verdachte en medeverdachte valse documenten hebben overgelegd ter verkrijging van een hypothecaire lening van € 3,1 miljoen voor de bouw van een restaurant. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en medeverdachte opzettelijk gebruik hebben gemaakt van valse geschriften, waaronder een finale verkoopovereenkomst, jaarrekeningen, aangiften dividendbelasting en facturen. Ondanks de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend achtte, is er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uiteindelijk is er een taakstraf van 480 uur opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar, en een beroepsverbod voor vijf jaar. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 82.299341.22 en 82.200815.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
postadres: [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2023 en 19 en 20 augustus 2024 en 5 september 2024.
Op de zitting van 19 augustus 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 31 augustus 2023.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.299341.22.22 ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in
of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met de maand oktober 2015
in de gemeente(n) Duiven en/of Rotterdam en/of Utrecht en/of Arnhem en/of.
Zevenaar en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse of vervalste "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de
activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15
september 2011, (DOC-005) en/of
= twee, althans een valse of vervalste jaarrekening(en) van [bedrijf 3]
over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en/of over het jaar 2013,
gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en/of
= een valse of vervalste Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar
(augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013,
(DOC-010) en/of
= een valse of vervalste (print voor eigen administratie van de) Aangifte
inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] , gedateerd 5 oktober 2015,
(DOC-023) en/of
= negenentwintig, althans een of meer valse of vervalste factu(u)r(en) met
bijlage(n), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 4]
, (telkens) gericht aan de B.V. t.a.v. de heer [medeverdachte] (DOC-013) en/of
= twaalf; althans een of meer valse of vervalste rekeningafschrift(en) van de
[bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) en/of
= een vals of vervalst bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V.
ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en/of
= een valse of vervalste overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en
[bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062)
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs
van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en
onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken (telkens) -zakelijk weergegeven- hierin
dat de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
die/dat voornoemde valse of vervalste geschrift(en) hebben/heeft verstrekt
en/of overhandigd en/of toegezonden, althans doen of laten verstrekken en/of
overhandigen en/of toezenden aan ((een) medewerker(s) van) de [slachtoffer]
(per 1 september 2015 gefuseerd met [slachtoffer]
en Omstreken), althans aan ((een) medewerker(s) van) de [slachtoffer]
, ter verkrijging door de B.V. van een financiering door de [slachtoffer]
voornoemd en/of ter uitbetaling aan de B.V. van (delen van) de
overeengekomen financiering, totaal groot EUR 3.100.000,- (voor de bouw van
horecapand [bedrijf 5] ),
en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) -zakelijk weergegeven-
hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten
van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september
2011 voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat door
[medeverdachte] aan [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9]
de activiteiten van [bedrijf 2]
worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van
EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks
terwijl [bedrijf 3] ultimo 2012, althans in dat jaar niet beschikte over
een dergelijk bedrag aan liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in
dat jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en/of
uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl
[bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan
liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening
hield bij de [bank 1] en/of terwijl in dat jaar geen dividenduitkering,
althans geen dividenduitkering als voornoemd heeft plaatsgevonden en/of
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is vermeld dat op 20 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan
dividend is beschikbaar gesteld en/of dat sprake is van EUR 555.000 aan
totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid
geen dividend, althans geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 11]
is beschikbaar gesteld en/of geen sprake was van te betalen
dividendbelasting door [bedrijf 3] , althans geen sprake was van te
betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] tegen voornoemd bedrag en/of
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting
2013 ten name van [medeverdachte] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige
bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013
totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een
dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en/of
= in die negenentwintig, althans een of meer factu(u)r(en) met bijlage(n)
voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid (een) bedrag(en)
zijn/is gefactureerd als termijnbetaling(en) voor in verband met het project
'Nieuwbouw [bedrijf 10] te Duiven' aangegane (en in de bijlage(n)
gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen
sprake was van (een) door [bedrijf 4] aan de B.V. en/of aan [medeverdachte]
voornoemd gefactureerd(e) bedrag(en) en/of van (een) tussen de B.V. en
[bedrijf 4] aangegane verplichting(en) in verband met dat project en/of
= in die twaalf, althans een of meer rekeningafschrift(en) van de [bank 1]
ten name van [bedrijf 3] voornoemd (telkens) valselijk en/of in
strijd met de waarheid (een) afschrijving(en) terzake (een) betaling(en) aan .
[bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is
vermeld, zulks terwijl die/dat afschrijving(en) terzake die betaling(en) aan
[bedrijf 4] in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden
en/of
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid een
groot aantal betaling(en) (volgens (een) daarbij vermeld(e) factuurnummer(s))
aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is
opgenomen, terwijl die betaling(en) in werkelijkheid (telkens) niet
hebben/heeft plaatsgevonden en/of
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3]
voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is opgenomen dat door
[bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt groot
EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van de B.V.), zulks terwijl een
lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in werkelijkheid
niet heeft plaatsgevonden,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare
feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden
gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 januari
2014 tot en met de maand oktober 2015 in de gemeente(n) Duiven en/of
Rotterdam en/of Utrecht en/of Arnhem en/of Zevenaar en/of (elders) in
Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse of vervalste "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de
activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15
september 2011, (DOC-005) en/of
= twee, althans een valse of vervalste jaarrekening(en) van [bedrijf 3]
over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en/of over het jaar 2013,
gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en/of
= een valse of vervalste Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar
(augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013
(DOC-010) en/of
= een valse of vervalste (print voor eigen administratie van de) Aangifte
inkomstenbelasting 2013 ten name van hem, verdachte (DOC-023) en/of
= negenentwintig, althans een of meer valse of vervalste factu(u)r(en) niet
bijlage(n), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 4]
, (telkens) gericht aan [bedrijf 1] t.a.v. hem, verdachte (DOC-013)
en/of
= twaalf, althans een of meer valse of vervalste rekeningafschrift(en) van de
[bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) en/of
= een vals of vervalst bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V.
ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en/of
= een valse of vervalste overeenkomst inzake een lening tussen [bedrijf 1]
en [bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062),
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs
van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en
onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken (telkens) -zakelijk weergegeven- hierin dat
zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens)
opzettelijk die/dat voornoemde valse of vervalste geschrift(en) hebben/heeft
verstrekt en/of overhandigd en/of toegezonden, althans doen of laten
verstrekken en/of overhandigen en/of toezenden aan ((een) medewerker(s) van)
de [slachtoffer] (per 1 september 2015 gefuseerd met
[slachtoffer] ), althans aan ((een) medewerker(s) van) de
[slachtoffer] , ter verkrijging door [bedrijf 1] van een
financiering door de [slachtoffer] voornoemd en/of ter uitbetaling aan
de B.V. van (delen van) de overeengekomen financiering, totaal groot EUR
3.100.000,- (voor de bouw van horecapand [bedrijf 5] ),
en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) -zakelijk weergegeven-
hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten
van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september
2011 voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat door
[medeverdachte] aan [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9]
de actiteiten van [bedrijf 2]
worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van
EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks
terwijl Stichting Enahnei ultimo 2012, in dat jaar niet beschikte over een
dergelijk bedrag aan liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat
jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en/of
een uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl
[bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan
liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening
hield bij de [bank 1] en/of terwijl in dat jaar geen dividenduitkering,
althans geen dividenduitkering als voornoemd heeft plaatsgevonden en/of
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is vermeld dat op 20 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan
dividend is beschikbaar gesteld en/of dat sprake is van EUR 555.000 aan
totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid
geen dividend, althans geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 11]
is beschikbaar gesteld en/of geen sprake was van te betalen
dividendbelasting door [bedrijf 3] , althans geen sprake was van te
betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] tegen voornoemd bedrag en/of
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting
2013 ten name van hem, verdachte voornoemd valselijk en/of in strijd met de
waarheid is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige
bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013
totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een
dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en/of
= in die negenentwintig, althans een of meer factu(u)r(en) met bijlage(n)
voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid (een) bedrag(en)
zijn/is gefactureerd als termijnbetaling(en) voor in verband met het project
'Nieuwbouw [bedrijf 10] te Duiven' aangegane (en in de bijlage(n)
gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen
sprake was van (een) door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] en/of aan
hem, verdachte voornoemd gefactureerd(e) bedrag(en) en/of van (een) tussen [bedrijf 1]
en [bedrijf 4] aangegane verplichting(en) in verband met
dat project en/of
= in die twaalf, althans een of meer rekeningafschrift(en) van de [bank 1]
ten name van [bedrijf 3] voornoemd (telkens) valselijk en/of in
strijd met de waarheid (een) afschrijving(en) terzake (een) betaling(en) aan
[bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is
vermeld, zulks terwijl die/dat afschrijving(en) terzake die betaling(en) aan
[bedrijf 4] in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden
en/of
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid een
groot aantal betaling(en) (volgens (een) daarbij vermeld(e) factuurnummer(s))
aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is
opgenomen, terwijl die betaling(en) in werkelijkheid (telkens) niet
hebben/heeft plaatsgevonden en/of
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3]
voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is opgenomen dat door
[bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt groot
EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van [bedrijf 1] ),
zulks terwijl een lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.200815.22 ten laste gelegd dat:
1
Zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een werkgeversverklaring (Bijlage 4- Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4
oktober 2016, met daarop vermeldt de naam van de werkgever ' [bedrijf 11] ' en de
naam van de werknemer ' [verdachte] ' , in de functie van directeur, (DOC-
005) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten
vervalsen,
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring ingevuld
en/of laten invullen, - zakelijk weergegeven -
bij de rubriek 'Inkomen' dat er sprake was van een 'Bruto jaarsalaris' groot EURO
174.996,-- en/of van een 'vakantietoeslag' groot EURO 14.000,--
en/of - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende verklaart
namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld." De naam ' [medeverdachte]
' ingevuld en/of laten invullen - in het vakje bij de handtekening de naam en
handtekening van [medeverdachte] , althans een handtekening die door moest gaan voor
die van [medeverdachte] ingevuld en/of laten invullen,
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] in het jaar 2016 geen salaris
heeft ontvangen van de onderneming [bedrijf 11] ,
immers heeft zij in het jaar 2016 op haar bankrekening geen overboeking(en)
met als omschrijving salaris van [bedrijf 11] ontvangen, en/of
(immers) deze inkomsten zijn niet bekend bij de Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) de periode van 17 juli 2016 tot en met
24 november 2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in
Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een werkgeversverklaring (Bijlage 4-
Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4 oktober 2016, met daarop vermeldt de
naam van werkgever ' [bedrijf 11] ' en de naam van de werknemer ' [verdachte]
' , in de functie van directeur, (DOC-005)
zijnde die werkgeversverklaring een geschrift bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of verdachtes
mededader bovengenoemd geschrift (langs electronische weg) heeft verzonden
naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] , medewerker [bank 1] ,
althans aan de [bank 1] , met het oog op het verkrijgen van een
hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in
strijd met de waarheid, op die werkgeversverklaring - zakelijk weergegeven -
bij de rubriek 'Inkomen' was ingevuld dat er sprake was van een 'Bruto
jaarsalaris' groot EURO 174.996,-- en/of van een 'vakantietoeslag' groot
EURO 14.000,-- en/of - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende
verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld." de
naam ' [medeverdachte] ' was ingevuld
en/of in het vakje bij de handtekening de naam en handtekening van [medeverdachte] ,
althans een handtekening die door moest gaan voor die van [medeverdachte] , was
ingevuld,
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] in het jaar 2016 geen salaris
heeft ontvangen van de onderneming [bedrijf 11] ,
immers heeft zij, verdachte, in het jaar 2016 op haar bankrekening geen
overboeking(en) met als omschrijving salaris van [bedrijf 11] ontvangen, en/of
zijn deze inkomsten niet bekend bij de Belastingdienst; (proces-verbaa161161A)
2
zij, verdachte, tezamen en in vereniging niet een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
een Fiscaal Overzicht (beweerdelijk) afkomstig van de [bank 2] , gedateerd
31-12-2015, en gericht aan mevrouw [verdachte] , [adres 2]
, met betrekking tot een internet Spaarrekening IBAN
[IBAN] , (DOC-006) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken
en/of vervalst en/of laten vervalsen
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op dat Fiscaal Overzicht - zakelijk
weergegeven - in het vak EINDSALDO voor deze rekening per 31-12-2015 vermeld
EURO 121.014,86 , terwijl in werkelijkheid het saldo op het originele Fiscaal
Overzicht EURO 11.014,86 bedroeg, (DOC-006)
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien liet vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 4 oktober 2016 tot en
met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in
Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een Fiscaal Overzicht (beweerdelijk)
afkomstig van de [bank 2] , gedateerd 31-12-2015, en gericht aan mevrouw [verdachte]
, [adres 2] , met betrekking tot een internet
Spaarrekening IBAN [IBAN] , (DOC-006)
zijnde dat Fiscaal Overzicht een geschrift bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of verdachtes
mededader bovengenoemd geschrift (langs electronische weg) heeft verzonden
naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] , medewerker [bank 1] ,
althans aan de [bank 1] , met het oog op het verkrijgen van een
hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in strijd met de
waarheid -zakelijk weergegeven - in het vak EINDSALDO voor deze rekening per
31-12-2015 was vermeld 121.014,86 EUR , terwijl in werkelijkheid het saldo op het
originele Fiscaal Overzicht 11.014,86 EURO bedroeg, (DOC-006);
3
zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
een Aangifte Inkomstenbelasting 2015, - zakelijk weergegeven - met
persoonlijke en fiscale gegevens van [verdachte] en/of het
burgerservicenummer [nummer] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken
en/of vervalst en/of laten vervalsen
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op die Aangifte Inkomstenbelasting
2015 - zakelijk weergegeven - in de rubriek Inkomsten uit loondienst -
ingevuld/vermeld dat zij, verdachte, EURO 154.600,-- aan (bruto) loon had
ontvangen van werkgever [bedrijf 11] (DOC-007,
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] volgens gegevens van de
Belastingdienst in het jaar 2015 EURO 77.320,-- aan (bruto) loon heeft
ontvangen van [bedrijf 11] , althans een (veel) lager bedrag aan loon heeft
ontvangen van [bedrijf 11] , dan die EURO 154.600,-- (AMB-002),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 17 juli 2016 tot en
met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in
Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een Aangifte Inkomstenbelasting 2015,
(DOC-007) - zakelijk weergegeven - met persoonlijke en fiscale van [verdachte]
, [burgerservicenummer] , zijnde die Aangifte
Inkomstenbelasting 2015 een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te
dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of verdachtes
mededader (een gedeelte van) het bovengenoemd geschrift (langs electronische
weg) heeft verzonden naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] ,
medewerker [bank 1] , althans aan de [bank 1] , met het oog op
het verkrijgen van een hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in strijd met de
waarheid, op die Aangifte Inkomstenbelasting 2015, in de rubriek Inkomsten uit
loondienst, was ingevuld/vermeld - zakelijk weergegeven - dat zij, verdachte,
EURO 154.600,-- aan (bruto) loon heeft ontvangen van werkgever [bedrijf 11]
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] , volgens gegevens van de
Belastingdienst in het jaar 2015 EURO 77.320,-- aan (bruto) loon heeft
ontvangen van [bedrijf 11] , althans een (veel) lager bedrag aan loon heeft
ontvangen van [bedrijf 11] , dan die EURO 154.600,-- (AMB-002);
4
zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 9 juni 2017, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
3, althans een (aantal) factu(u)r(en), (telkens.), volgens factuuropdruk
afkomstig van [bedrijf 12] , gevestigd te Ede en (telkens) gericht aan [verdachte]
te Rotterdam, te weten:
Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten
vervalsen
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op die factu(u)r(en) - zakelijk
weergegeven - vermeld en/of geschreven dat het (telkens) (een) voorschot
termijn(betaling(en)) betrof(fen) voor werkzaamheden (aan een pand)
[adres 3] te Warnsveld
en/of
dat (telkens) het te betalen bedrag Euro 122.634 (incl. BTW 21%) betrof
en/of
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per bank op
28 december 2016
en/of
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 28
december 2016, (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 28 december 2016,
voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van [verdachte] ,
en/of
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 1 januari 2017 voorzien van
een handtekening die door moest gaan voor die van [verdachte] ,
en/of
dat de factuur, gedateerd 30 mei 2017 (DOC-013) was betaald per bank op 2
juni 2017 en/of die factuur voorzien van een paraaf en de handgeschreven
tekst 'Betaald 2 juni 2017',
terwijl in werkelijkheid
(telkens) de factu(u)r(en) (DOC-011) en/of (DOC-013) niet is /zijn opgemaakt
door de onderneming [bedrijf 12] en/of
(telkens) de werkzaamheden omschreven op die factu(u)r(en) ten bedrage van
(circa) Euro 122.634,-- niet is/zijn uitgevoerd door [bedrijf 12] en/of
(telkens) [bedrijf 12] het/de bedrag(en) vermeld op die factu(u)r(en) niet (per
bank) heeft ontvangen,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28
december 2016 tot en met 1 juli 2017, in de gemeente Rotterdam en/of
Eindhoven en/of Deventer, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 3, althans een (aantal) factu(u)r(en),
(telkens), volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf 12] , gevestigd te
Ede en (telkens) gericht aan [verdachte] te Rotterdam, te weten:
Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013)
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te
dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin
dat zij, verdachte en/of verdachtes mededader (telkens) voormelde
factu(u)ren) (DOC-011) en/of factuur (DOC-013) (langs electronische weg)
heeft/hebben verzonden naar en/of heeft/hebben doen toekomen aan de
[bank 1] , met het oog op het verkrijgen van de gelden uit het bouwdepot
van de [bank 1]
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in strijd met de
waarheid, - zakelijk weergegeven - op die factu(u)r(en) was vermeld en/of
geschreven
dat de factu(u)r(en) (telkens) betrekking had(den) op (een) voorschot
termijn(betaling(en)) groot Euro 122.634 (incl. BTW 21%) voor werkzaamheden
(aan een pand) [adres 3] te Warnsveld,
en/of
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per bank op
28 december 2016
en/of
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 28
december 2016, (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 28 december 2016, was
voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van [verdachte] ,
en/of
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 1 januari 2017 was
voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van [verdachte] ,
terwijl in werkelijkheid
(telkens) de factu(u)r(en) (DOC-011) en/of (DOC-013) niet is /zijn opgemaakt
door de onderneming [bedrijf 12] en/of
(telkens) de werkzaamheden omschreven op die factu(u)r(en) ten bedrage van
(circa) Euro 122.634,-- niet is/zijn uitgevoerd door [bedrijf 12] en/of
(telkens) [bedrijf 12] het/de bedrag(en) vermeld op die factu(u)r(en) niet (per
bank) heeft ontvangen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Naar aanleiding van een aangifte van de [slachtoffer] begin 2017 is strafrechtelijk onderzoek Bekerzwam I gestart. De aangifte is gericht tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] en de aan hen gelieerde rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] .
Kort gezegd, komt de aangifte er (onder meer) op neer, dat de [slachtoffer] aangeeft bewogen te zijn tot financiering van € 3,1 miljoen voor een te realiseren restaurant in Duiven, waarvan achteraf is gebleken dat bij de financieringsaanvraag gebruik is gemaakt van valse of vervalste stukken.
Verdachte wordt in de zaak met parketnummer 82.299341.22 primair verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan feitelijk leiddinggeven aan het door [bedrijf 1] , al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Subsidiair wordt verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het, al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225, lid 2 Sr.
In januari 2019 heeft ook de [bank 1] aangifte gedaan tegen (onder andere) verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] . Deze aangifte ziet (onder meer) op het overleggen van valse/vervalste stukken aan de [bank 1] ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres 3] te Warnsveld. Voor dit pand is in 2017 door de [bank 1] een hypothecaire geldlening verstrekt aan verdachte. Dit onderzoek heeft geleid tot het einddossier Bekerzwam II.
Verdachte wordt in deze zaak met parketnummer 82.200815.22 verweten zich ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 schuldig te hebben gemaakt aan het, al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift, primair als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr, subsidiair als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde feiten in de zaak Bekerzwam I (parketnummer 82.299341.22) en de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten in de zaak Bekerzwam II (parketnummer 82.200815.22) wettig en overtuigend bewezen.
Er is, aldus de officier van justitie, ten aanzien van de zaak Bekerzwam I (parketnummer 82.299341.22) opzettelijk gebruik gemaakt van de tenlastegelegde valse geschriften als ware deze echt en onvervalst, zijnde:
- een finale koopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten;
- jaarrekeningen van [bedrijf 3] over het jaar 2012 en het jaar 2013;
- een aangifte dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013;
- een (print voor eigen administratie van de) aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] , gedateerd 5 oktober 2015;
- negentwintig facturen met bijlagen, volgens factuuropdrukken afkomstig van [bedrijf 4] ;
- twaalf rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] ;
- een bestand genaamd Budget, betrekking hebbende op [bedrijf 1] ten aanzien van [bedrijf 5] ;
- een leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] van 3 oktober 2014.
Deze valse geschriften waren bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. De gedragingen kunnen redelijkerwijs aan [bedrijf 1] worden toegerekend. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen en hadden ook het opzet op deze verboden gedragingen.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Een natuurlijk persoon kan immers gelden als pleger, terwijl tegelijkertijd ook de rechtspersoon als pleger kan worden aangemerkt en diezelfde natuurlijke persoon als feitelijk leidinggevende van die rechtspersoon.
Voor zover de rechtbank van mening is dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, kan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst, in ieder geval wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
In de zaak Bekerzwam II (parketnummer 82.200815.22) acht de officier van justitie de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is (telkens) sprake van valse geschriften (feiten 1, 3 en 4) en een vervalst geschrift (feit 2), namelijk:
- een werkgeversverklaring van 4 oktober 2016, met daarop vermeld de naam van de werkgever [bedrijf 11] en de naam van de werknemer [verdachte] ;
- een fiscaal overzicht afkomstig van [bank 2] van 31 december 2015;
- een aangifte inkomstenbelasting 2015 met persoonlijke en fiscale gegevens van [verdachte] ;
- facturen afkomstig van [bedrijf 12] gericht aan [verdachte] .
Het gaat steeds om geschriften met een bewijsbestemming. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben deze geschriften valselijk opgemaakt of vervalst met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken. Mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van het valselijk opmaken en/of vervalsen van de documenten met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken voor de hypotheekaanvraag.
Voor zover de rechtbank van mening is dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, kan het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk gebruik maken van valse geschriften als ware deze echt en onvervalst wettig en overtuigend worden bewezen ten aanzien van verdachte. Ten aanzien van de medeverdachte ziet de officier van justitie dat bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde niet, zodat (zo begrijpt de rechtbank) alsdan geen sprake is van medeplegen door verdachte.
Het standpunt van de verdediging.

Ten aanzien van Bekerzwam I, 82.299341.22:

De raadsman heeft in het algemeen opgemerkt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de bevindingen uit het digitale onderzoek, de metadata en de getuigenverklaringen, die, aldus de raadsman, behoorlijk gekleurd zijn.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten tijde van de start van de bouw van het restaurant geen feitelijk leidinggever van [bedrijf 1] was. Zij was tot 24 december 2014 geen bestuurder en zij had tot die tijd ook geen rol in [bedrijf 1] Bij de gesprekken in 2013 en 2014 met de [slachtoffer] over de realisatie van de bouw van het restaurant en hoe deze gefinancierd zou moeten worden, is verdachte nauwelijks betrokken geweest.
Anders dan uit de herinnering van getuige [getuige] (destijds accountmanager bij de [slachtoffer] ) blijkt nergens uit dat verdachte vóór november/december 2014 al enige feitelijke invloed op de gedragingen in [bedrijf 1] had. Met betrekking tot de documenten die tot op dat moment verstrekt zijn, kan dan ook niet worden gezegd dat verdachte actief en feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruik maken van die documenten.
De periode na november/december 2014 ligt het feitelijk leidinggeverschap mogelijk anders.
De raadsman heeft verder vrijspraak, ook van het medeplegen, bepleit ten aanzien van de volgende specifieke documenten:
-de jaarrekening 2012 van [bedrijf 3] , want er is onvoldoende bewijs dat verdachte deze aan de [slachtoffer] heeft verstuurd. Het e-mailadres waar vandaan dit document naar [slachtoffer] is verzonden, werd niet door verdachte gebruikt;
- de verkoopovereenkomst inzake [bedrijf 2] , want verdachte is niet betrokken geweest bij de verkoop van [bedrijf 2] , noch bij het opmaken danwel het verstrekken van dit document;
- de jaarrekening 2013 van [bedrijf 3] , want niet is vast te stellen of dit document door verdachte aan de [slachtoffer] is verzonden. De belastende verklaring van getuige [getuige] is hiervoor onvoldoende;
-de aangifte dividendbelasting, want deze is niet door verdachte opgesteld en ook niet door haar ingediend bij de [slachtoffer] ;.
- de aangifte inkomstenbelasting (oktober 2015), want deze is vanaf het e-mailadres van medeverdachte [medeverdachte] aan de [slachtoffer] verzonden. Verdachte was op dat moment weliswaar bestuurder van [bedrijf 1] , maar [medeverdachte] had zelf een aansturende rol in de onderneming. Verdachte had niet de verantwoordelijkheid het handelen van [medeverdachte] te controleren.
Ten aanzien van de [bedrijf 4] facturen, de bijbehorende rekeningafschriften en het budgetbestand en ten aanzien van de leningsovereenkomst heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.

Ten aanzien van Bekerzwam II, 82.200815.22:

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de volgende specifieke documenten:
- de werkgeversverklaring, nu er onvoldoende bewijs is dat het bedrag op de werkgeversverklaring niet het bedrag zou zijn waar verdachte als medewerker recht op had, zodat geen sprake is van een vals stuk;
-de aangifte inkomstenbelasting (oktober 2015), want dit betrof een concept en verdachte wist niet hoe het loon daarin op te nemen. Er is dan ook geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het opmaken danwel gebruik maken van een vals document;
- de facturen van [bedrijf 12] , nu er allereerst onvoldoende bewijs is dat de handtekening op de facturen die door moest gaan voor die van verdachte van verdachte is. Verder is de veronderstelling onjuist dat de te betalen bedragen in werkelijkheid niet verschuldigd zouden zijn.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het fiscaal jaaroverzicht van de [bank 2] en de vermelding ‘betaald per bank’ op de facturen van [bedrijf 12] .
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen

In de zaak met parketnummer 82.299341.22 (Bekerzwam I)

Inleiding

Uit het dossier is de rechtbank het volgende gebleken. Verdachte [medeverdachte] had de wens om samen met een aantal anderen een groot restaurant te openen. Voor de financiering van dit plan heeft [medeverdachte] aan diverse betrokkenen, waaronder de [slachtoffer] , medegedeeld over € 9 miljoen aan eigen geld te beschikken als gevolg van de verkoop van [bedrijf 2] te Voorschoten. Dat geld bezat hij in werkelijkheid niet. [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hadden in die tijd een relatie. [verdachte] is in de loop der tijd in toenemende mate betrokken geraakt. Ter onderbouwing van het gestelde eigen vermogen zijn vervolgens door [verdachte] en [medeverdachte] de ten laste gelegde valse stukken opgemaakt en verstrekt aan de [slachtoffer] .
De belastende verklaringen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) en de bevindingen uit het digitale onderzoek en de metadata.
[getuige] was als accountmanager bij de [slachtoffer] werkzaam en heeft in die hoedanigheid de totstandkoming van de financieringsovereenkomst van de [slachtoffer] met [bedrijf 1] begeleid. Ook was hij betrokken bij de uitbetaling van gelden op basis van die overeenkomst.
[getuige] is meerdere keren gehoord als getuige door de FIOD en door de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat [getuige] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de gang van zaken rondom de aanvraag van de financiering voor het restaurant, over de stukken die ter verkrijging daarvan door de [slachtoffer] zijn opgevraagd en aan haar zijn overgelegd en over de betrokkenheid van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] daarbij.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, te meer nu deze verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat geldt meer in het bijzonder ook voor zijn verklaring betreffende de betrokkenheid van [verdachte] bij de financieringsaanvraag en de aanvang daarvan.
Ook gaat de rechtbank, anders dan door de verdediging bepleit, uit van de juistheid van de bevindingen uit het digitale onderzoek en de metadata betreffende de documenten, zoals aangetroffen op de door [medeverdachte] en [verdachte] gebruikte gegevensdragers. In zijn algemeenheid is de rechtbank met de verdediging eens dat metadata en e-mailadressen aangepast dan wel valselijk gebruikt kunnen worden. Het dossier bevat echter in het geheel geen aanwijzingen voor enig gebruik van de e-mailadressen of gegevensdragers van [medeverdachte] en [verdachte] door derden, noch van enig belang van derden bij (oneigenlijk) gebruik daarvan.
De getuigenverklaringen en de in het dossier aanwezige digitale gegevens en/of door de [slachtoffer] ontvangen e-mailberichten moeten in onderling verband en samenhang worden bezien.
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 20 januari 2014 is [bedrijf 1] opgericht. Vanaf de oprichting zijn de aandeelhouders van [bedrijf 1] geweest: [bedrijf 3] , [naam 2] , [getuige 3] en [getuige 2] , ieder voor 25%. Vanaf 8 oktober 2014 is [bedrijf 3] enig aandeelhouder van [bedrijf 1] geworden. De bestuurders van [bedrijf 1] zijn bij de oprichting geweest: [naam 2] , [getuige 3] , [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte] . Op 24 december 2014 zijn zij uitgeschreven als bestuurder en is verdachte [verdachte] enig bestuurder van [bedrijf 1] geworden. Voor [bedrijf 3] geldt dat verdachte [verdachte] vanaf de datum van oprichting op 16 oktober 2012 enig bestuurder is. Volgens een bij de bank overgelegd UBO-formulier zijn de rechthebbenden van [bedrijf 3] [verdachte] en [medeverdachte] .
Nadat op 29 augustus 2023 op het kantoor van de [slachtoffer] in Zevenaar een eerste ontmoeting met [medeverdachte] heeft plaatsgevonden en de [slachtoffer] daarna diverse contactmomenten met [medeverdachte] en/of [verdachte] heeft gehad, is begin oktober 2014 het financieringsvoorstel van de [slachtoffer] aan [bedrijf 1] met betrekking tot de financiering van € 3,1 miljoen ondertekend door (onder andere) [medeverdachte] en de overige toenmalige aandeelhouders.
De totale investering voor de verwezenlijking van het restaurant was begroot op € 8 miljoen. [bedrijf 1] zou (beweerdelijk) middels eigen vermogen en een (achtergestelde) lening van [bedrijf 3] een bedrag van € 4,9 miljoen aan eigen middelen inbrengen.
De bank was onder die voorwaarde bereid om voor [bedrijf 1] in totaal € 3,1 miljoen euro te financieren. Met betrekking tot de herkomst van het vermogen van [bedrijf 3] dienden, ter verkrijging van de financiering en voor het feitelijk verstrekken van de lening, stukken te worden overgelegd door [bedrijf 1] Zonder dit (bewijs van) eigen vermogen zou de financiering niet zijn verstrekt door de [slachtoffer] .
In de periode vanaf 20 januari 2014 tot en met oktober 2015 zijn diverse stukken overgelegd door [verdachte] en/of [medeverdachte] , waaruit het vermogen van [bedrijf 3] en de door haar aan [bedrijf 1] verstrekte geldlening zou moeten blijken.
Op 25 november 2014 heeft [verdachte] , als bestuurder van [bedrijf 3] , een brief naar de [slachtoffer] gestuurd met het verzoek de uitboeking van de gelden van de financiering mogelijk te maken, zodat de grond juridisch kon worden aangekocht en de verplichtingen, die door [bedrijf 1] waren aangegaan, konden worden nagekomen. Zij heeft daarbij gemeld dat er van de totale begroting inmiddels € 4,9 miljoen was uitgegeven en dat de eigen middelen van [bedrijf 3] daarvoor waren aangewend.
Ter verificatie van die eigen inbreng heeft de [slachtoffer] [bedrijf 3] verzocht bouwfacturen en de bijbehorende betalingsbewijzen in de vorm van bankafschriften te overleggen, hetgeen [verdachte] heeft gedaan.
Op 18 december 2014 heeft door de [slachtoffer] een eerste uitbetaling van € 850.000 plaatsgevonden via de notaris voor de aankoop van de grond door [bedrijf 1]
Het resterende bedrag, € 2.250.000 (€ 3.100.000 minus € 850.000), is door de [slachtoffer] rechtstreeks overgemaakt aan diverse ondernemers, waaronder [bedrijf 13] . De betaling van de facturen werd klaargezet door [verdachte] , waarna ze door de [slachtoffer] werden gecontroleerd en vrijgegeven, waarmee de betaling plaatsvond aan de desbetreffende ondernemers.

Overgelegde valse geschriften.

De finale verkoopovereenkomst.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de ten laste gelegde periode een finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] is overgelegd door [medeverdachte] , teneinde de herkomst van het eigen vermogen van [bedrijf 3] aan te tonen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een dergelijke verkoop nooit heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat deze finale verkoopovereenkomst vals is.
De jaarrekeningen van 2012 en 2013 van [bedrijf 3] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [getuige] bij e-mailbericht van 16 januari 2014 de jaarrekeningen van [bedrijf 3] (abusievelijk genoemd [bedrijf 11] ) van 2012 en 2013 aan [verdachte] heeft gevraagd, naar aanleiding van een gesprek dat [getuige] met [verdachte] heeft gehad.
[getuige] heeft kort na verzending van deze mail de twee jaarrekeningen van 2012 en 2013 ontvangen betreffende [bedrijf 3] .
De jaarrekening van 2012 is afkomstig van [e-mailadres] en ondertekend met [verdachte] .
[verdachte] heeft de jaarrekening van 2013 per e-mail naar [medeverdachte] gestuurd, waarop hij deze heeft doorgestuurd naar de [slachtoffer] .
Tijdens afspraken van [getuige] met [verdachte] heeft [verdachte] aangegeven dat zij de jaarrekeningen van de Stichting maakte en dat ze bij vragen over de jaarrekening(en) bij haar moesten zijn.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de jaarrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte] afkomstig zijn.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat deze jaarrekeningen vals zijn. In de jaarrekening van 2012 is vermeld dat er ultimo 2012 een totaal bedrag van € 9.000.000 aan liquide middelen bij de [bank 1] aanwezig is, terwijl [bedrijf 3] niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen en zij op dat moment ook geen bankrekening had bij de [bank 1] .
In de jaarrekening van 2013 is in strijd met de waarheid vermeld dat er ultimo 2013 bij de [bank 1] liquide middelen waren ten bedrage van € 5.428.883 en dat er een dividenduitkering was geweest van € 3.700.000, terwijl de Stichting ook in dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen, noch over een bankrekening bij de [bank 1] . Bovendien had er geen dividenduitkering plaatsgevonden. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de jaarrekeningen vals zijn.
De aangifte dividendbelasting.
Naar aanleiding van de beweerdelijke dividenduitkering heeft [getuige] per e-mail bij [verdachte] een aangifte dividendbelasting van [bedrijf 3] opgevraagd.
Daarop heeft [getuige] een aangifte dividendbelasting ontvangen.
Het document is getekend met de naam [verdachte] en de handtekening op dit document is gelijkend aan die van [verdachte] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt, zoals hiervoor al aangegeven, dat er in 2013 geen dividend is uitgekeerd door [bedrijf 3] .
Daarmee is de aangifte dividendbelasting vals.
De aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] .
Door de [slachtoffer] is op haar verzoek ook een aangifte inkomstenbelasting ten name van [medeverdachte] (print voor eigen administratie) ontvangen op 5 oktober 2015 via het e-mail adres van [medeverdachte] .
In deze aangifte is vermeld ‘Overige bezittingen. Waarde op 1 januari 2013’, vorderingen contant geld € 3.699.488. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] geen vordering of contant geld had ter hoogte van dit bedrag en dat dit bedrag ook niet op zijn bij de Belastingdienst ontvangen aangifte inkomstenbelasting is opgenomen.
Daarmee is dit geschrift ook vals.
De [bedrijf 4] -facturen en rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] .
Op 18 november 2014 zijn er 29 facturen van [bedrijf 4] en op 20 november 2014 zijn er 12 bijbehorende bankafschriften van de [bank 1] bij de [slachtoffer] ontvangen via het e-mailadres van [verdachte] . Deze facturen leken verband te houden met de bouw van het pand van [bedrijf 1] en de bankafschriften leken te zien op de betalingen van die facturen.
Uit de bewijsmiddelen is echter gebleken dat [bedrijf 4] geen bouwwerkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht en dat de facturen niet van [bedrijf 4] afkomstig zijn. Deze zijn derhalve valselijk opgemaakt. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de afschrijvingen, zoals weergegeven op de bankafschriften, ter betaling van die facturen nooit hebben plaatsgevonden. Ook de bijbehorende rekeningafschriften zijn dus vals.
[verdachte] heeft bij de FIOD verklaard deze facturen door te hebben gestuurd naar de [slachtoffer] . Deze facturen waren, aldus [verdachte] , afkomstig van [getuige 2] .
Na het doorsturen heeft zij geconstateerd dat deze stukken vals waren. Zij heeft, aldus [verdachte] , meteen daarna aan [getuige] doorgegeven dat de facturen vals waren. Deze verklaring vindt echter geen steun in de rest van het dossier.
[getuige 2] heeft bij de FIOD verklaard dat hij deze facturen en/of rekeningafschriften niet kent en ook niet naar [verdachte] heeft gestuurd. Op de in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] aangetroffen gegevensdragers zijn verschillende versies gevonden van berichten die afkomstig zouden zijn van [getuige 2] , waarbij in de ene versie niet en in de andere versie wel melding wordt gemaakt van de kwestie betreffende de [bedrijf 4] -facturen. [getuige 2] heeft verklaard dat die berichten vervalst zijn.
[getuige] heeft naar aanleiding van voornoemde verklaring van [verdachte] bij de FIOD verklaard dat [verdachte] nooit tegen hem heeft verteld dat de [bedrijf 4] -facturen of de rekeningafschriften vals waren. De verklaring van [getuige] wordt op dat punt ondersteund door het hierna te bespreken feit dat [verdachte] de [bedrijf 4] -facturen en betalingen heeft opgenomen in het Budget bestand dat ze heeft toegestuurd aan de [slachtoffer] . .
In de woning van verdachte in Rotterdam, waar zowel verdachte [verdachte] als medeverdachte [medeverdachte] wel eens verbleven, zijn blanco facturen op naam van [bedrijf 4] aangetroffen gelijkend aan de facturen die zijn toegezonden aan de [slachtoffer] .
Tevens zijn op een gegevensdrager facturen van [bedrijf 4] aangetroffen, met onder meer de vermelding van [verdachte] als ‘Author’.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , anders dan zij heeft verklaard, betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van deze facturen en wetenschap had van de valsheid van de naar de [slachtoffer] verzonden valse facturen en bijbehorende valse rekeningafschriften.
Het Budgetbestand betrekking hebbend op de B.V.
Op 18 november 2014 is via het mailadres van [verdachte] , ondertekend met ‘ [verdachte] ’ naar de [slachtoffer] onder meer gemaild: ‘Bijgaand het budgetbestand’ ‘ik heb tevens voor je de facturen van [bedrijf 4] ingescand’.
Onder ‘Budget bouwkosten’ zijn in dit Budgetbestand de [bedrijf 4] -facturen opgenomen, waarvan is gebleken dat deze vals zijn.
Daarmee is het bestand genaamd Budget vals en in strijd met de waarheid.
Ten aanzien van het Budgetbestand heeft [verdachte] bij de FIOD verklaard dat zij het Budgetbestand weliswaar heeft verstuurd naar de bank, maar dat dit door [naam 4] van de [slachtoffer] is opgesteld en dat ze het niet zelf heeft ingevuld.
[getuige] en [naam 4] van de [slachtoffer] zijn daarover gehoord door de FIOD.
Zij hebben beiden verklaard dat deze verklaring van [verdachte] onjuist is.
[verdachte] heeft het Budgetbestand opgesteld en zij heeft ook zelf de updates en aanpassingen verzorgd, waarna zij het bijgewerkte bestand naar de [slachtoffer] stuurde. [naam 4] heeft verklaard dat hij slechts een controle uitvoerde op het bestand, maar geen toevoegingen, wijzigingen of aanpassingen aan dit Budgetbestand heeft gemaakt, ook niet ten aanzien van de facturen van [bedrijf 4] .
Op grond van deze verklaringen van [getuige] en [naam 4] en het feit dat dit bestand als bijlage bij een e-mailbericht van [verdachte] is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat dit bestand niet door een medewerker van de [slachtoffer] is opgesteld, maar bij de [slachtoffer] bekend is geworden doordat [verdachte] het heeft toegezonden. .
De overeenkomst inzake een lening tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] .
In de financieringsofferte van 3 oktober 2014 van de [slachtoffer] is als voorwaarde opgenomen dat de bank een afschrift van de (ondertekende) schuldbekentenis van de door [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] verstrekte/te verstrekken geldlening van € 2,3 miljoen ontvangt.
[getuige] heeft verklaard dat de [slachtoffer] op 5 november 2014 een leningsovereenkomst d.d. 3 oktober 2014 heeft ontvangen, betreffende een lening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] ten bedrage van € 2,3 miljoen, getekend namens [bedrijf 1] door [medeverdachte] en namens [bedrijf 3] door [verdachte] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat de handtekening op dit document op zijn handtekening lijkt.
[verdachte] heeft bij de FIOD en ter terechtzitting verklaard dat de handtekening op dit document van haar is.
Op meerdere gegevensdragers in de woningen van [verdachte] en [medeverdachte] in Rotterdam en Warnsveld zijn documenten aangetroffen, gelijkend aan het aan de [slachtoffer] verstrekte document.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in werkelijkheid geen lening conform dat document is afgesloten. [bedrijf 3] heeft nimmer over een dergelijk groot geldbedrag beschikt en heeft dat ook niet uitgeleend aan [bedrijf 1]
Daarmee is de overeenkomst inzake de lening vals.

Opzettelijk gebruik om tot bewijs van enig feit te dienen.

Op basis van de aangifte van [naam 3] , de verklaringen van [getuige] en de verklaringen van [naam 4] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat voornoemde stukken door [verdachte] en [medeverdachte] zijn gebruikt om tot bewijs van enig feit te dienen. Deze stukken zijn immers overgelegd ter verkrijging door [bedrijf 1] van een financiering van in totaal € 3,1 miljoen bij de [slachtoffer] en de uitbetaling daarvan aan de B.V. door de [slachtoffer] , een en ander voor de bouw van een horecapand aan de [bedrijf 5] .
Een voorwaarde voor de financiering was namelijk onder meer dat [bedrijf 3] , als enig aandeelhouder van [bedrijf 1] , een bedrag van € 3,9 miljoen aan eigen middelen kon en zou inbrengen. Daarvoor zijn bewijzen gevraagd door de [slachtoffer] . Teneinde de aanwezigheid van voldoende vermogen van [bedrijf 3] en de herkomst daarvan te bewijzen, zijn door verdachte en medeverdachte de hiervoor besproken valse stukken, te weten de finale verkoopovereenkomst, de jaarrekeningen van [bedrijf 3] , de aangifte dividendbelasting, de aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] en de leenovereenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3] overgelegd.
De facturen van [bedrijf 4] , de bijbehorende rekeningafschriften en het Budgetbestand zijn aangeleverd, teneinde de eigen inbreng door [bedrijf 3] in [bedrijf 1] aan te tonen, zodat de [slachtoffer] ook daadwerkelijk tot betaling van de bedragen ten laste van de financiering zou overgaan.
[verdachte] en [medeverdachte] wisten dat [bedrijf 3] niet over zoveel geld beschikte als in de overgelegde stukken is vermeld, dat zij geen geldlening aan [bedrijf 1] had verstrekt en dat er geen betalingen voor [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] ten laste van haar vermogen waren gedaan. Zij kenden immers de financiële positie en de rechtsverhoudingen van zowel [bedrijf 3] als [bedrijf 1] Zo wisten zij dat [bedrijf 3] geen € 9 miljoen had verworven uit de verkoop van aandelen, niet over een [bank 1] rekening beschikte, geen dividend aan [medeverdachte] had uitgekeerd en geen geldlening aan [bedrijf 1] had verstrekt. Ook was bij hen bekend dat [bedrijf 4] geen bouwwerkzaamheden had verricht voor [bedrijf 1] en geen betalingen had ontvangen.
Vanaf de aanvang van de gesprekken in het kader van de financiering tot de uiteindelijke uitbetaling van het financieringsbedrag nadat de overeenkomst gesloten is, hebben verdachte en medeverdachte opzettelijk valse stukken overgelegd, die op verkrijging van de financiering voor [bedrijf 1] gericht waren. Anders dan de raadsvrouw van [medeverdachte] meent, betekent de omstandigheid dat een deel van de overgelegde stukken niet met zo veel woorden in het financieringsvoorstel wordt genoemd nog niet dat deze stukken niet ter verkrijging van de financiering zijn overgelegd. Immers kan de bank ter aanvulling van de stukken genoemd in het financiersvoorstel, altijd aanleiding zien ter verduidelijking, nadere stukken op te vragen, ter verkrijging van de financiering. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, doet aan dat opzet niet af dat gedurende het financieringsproces mogelijk sprake is geweest van verschillende scenario’s en meerdere aanvragen. Ook de stukken die in eerste instantie zijn overgelegd vóór de aanvankelijke afwijzing van de [slachtoffer] , zijn immers gebruikt voor de uiteindelijke financieringsaanvraag en om het doel van het verkrijgen van de financiering en de betaling te realiseren.

Daderschap rechtspersoon.

Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of de verboden gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [bedrijf 1] De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Volgens vaste jurisprudentie kan een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon worden toegerekend indien de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de volgende omstandigheden hebben voorgedaan:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een
dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
en/of;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen in deze hebben plaatsgevonden of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon [bedrijf 1] Voornoemde valselijk opgemaakte stukken zijn immers door de bij [bedrijf 1] betrokken [verdachte] en [medeverdachte] verstrekt aan de [slachtoffer] ter verkrijging van de financiering door en de uitbetaling daarvan aan de rechtspersoon [bedrijf 1] [medeverdachte] en [verdachte] hadden gedurende in elk geval een deel van de tenlastegelegde periode formele rollen. [medeverdachte] was vanaf 20 januari 2014 tot 24 december 2014 formeel bestuurder van [bedrijf 1] en [verdachte] vanaf 24 december 2014.Verder was [verdachte] sinds de oprichting, middels de door haar bestuurde [bedrijf 3] , 25% aandeelhouder van [bedrijf 1] [medeverdachte] en [verdachte] traden telkens namens de B.V. op in de richting van de [slachtoffer] .
Het verkrijgen van een financiering voor de bouw van een restaurant en het ontplooien van de beoogde horeca-activiteiten en het laten uitbetalen daarvan, is onderdeel van de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en zij heeft daarvan geprofiteerd. De rechtspersoon verkreeg een financiering en (gedeeltelijke) uitbetaling daarvan om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen ontplooien.

Feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen.

De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verweten gedragingen van [bedrijf 1] De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Op 20 januari 2014 is [bedrijf 1] opgericht. Vanaf de oprichting is [verdachte] bij de vennootschap betrokken geweest als bestuurder van [bedrijf 3] , zijnde aanvankelijk 25% aandeelhouder en vanaf 8 oktober 2014 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] Vervolgens is [verdachte] op 24 december 2014 ook als enig bestuurder bij [bedrijf 1] betrokken geraakt, nu zij de bij de oprichting benoemde bestuurders, [naam 2] , [getuige 3] , [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte] , is opgevolgd.
Haar partner [medeverdachte] is feitelijk steeds de drijvende kracht geweest achter [bedrijf 1] , ook na beëindiging van zijn bestuurder schap binnen [bedrijf 1] per 24 december 2014. [medeverdachte] is de initiatiefnemer voor het restaurant in Duiven geweest en heeft daar steeds nauwe betrokkenheid bij gehad.
De feitelijke betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij [bedrijf 1] blijkt uit de bewijsmiddelen.
Zo heeft [getuige] verklaard dat het eerste contact met betrekking tot de financieringsaanvraag van [bedrijf 1] met [medeverdachte] is geweest. Zij hebben elkaar ontmoet op 29 augustus 2013 op het kantoor van de [slachtoffer] in Zevenaar. [getuige] heeft veel afspraken met [medeverdachte] gehad. [medeverdachte] was de contactpersoon voor [getuige] . Op 21 november 2013 heeft hij een e-mail van verdachte [verdachte] gehad om een afspraak te maken. Op 2 december 2013 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden met [verdachte] in het bijzijn van [medeverdachte] . Tijdens deze afspraak is de structuur en de financieringsinrichting besproken en wat verder nodig was aan formaliteiten. [getuige] heeft verklaard dat [verdachte] vanaf eind 2013 betrokken was bij de financieringsaanvraag. Zij was immers bestuurder van de [bedrijf 3] , waarin (beweerdelijk) het eigen geld zat, dat voor de financiering van de geplande horecaonderneming nodig was.
[getuige] heeft verklaard dat [verdachte] bij de formele handelingen met betrekking tot de financiering betrokken is geweest. Het feit dat zij registeraccountant was, gaf de bank vertrouwen. [verdachte] gaf zich, aldus [getuige] , uit als een soort van waakhond, die de hele procedure scherp in de gaten hield.
Getuige [getuige 2] , voormalig aandeelhouder van [bedrijf 1] , heeft verklaard dat [medeverdachte] het idee voor het restaurant opperde, de feitelijke leiding had en alle beslissingen nam namens [bedrijf 1] [medeverdachte] onderhield het contact met de [slachtoffer] namens [bedrijf 1] [getuige 2] kwam er achter dat [verdachte] hen als aandeelhouder had uitgeschreven zonder hun toestemming. [getuige 2] heeft van [medeverdachte] begrepen dat [verdachte] van alles op de hoogte was en dat zij bij de gesprekken over de financiering bij de [slachtoffer] betrokken was.
Ook getuige [getuige 3] , een andere voormalig aandeelhouder, heeft verklaard dat [medeverdachte] de contactpersoon was voor de bank en dat hij alles regelde voor de financieringsaanvraag. [medeverdachte] heeft hem verteld dat ook [verdachte] gedurende de gehele financiersaanvraag bij de [slachtoffer] betrokken was en dat [verdachte] het ondernemingsplan heeft geschreven ten behoeve van de financieringsaanvraag.
[verdachte] heeft daarnaast, zoals hiervoor reeds is aangehaald, een actieve rol gehad bij de strafbare gedragingen. Mailberichten met valse documenten zijn vanaf haar e-mailadres verzonden, vervalste jaarrekeningen zijn afkomstig van [bedrijf 3] waarvan zij bestuurder was en haar handtekening stond onder de aangifte dividend-belastig.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] vanaf 29 augustus 2013 en dat [verdachte] vanaf 2 december 2013 direct en actief betrokken zijn geweest als feitelijk leidinggevers van [bedrijf 1] bij de verkrijgen van de financiering en de uitbetaling daarvan ten behoeve van [bedrijf 1]
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte] over en weer wetenschap hebben gehad van de door elk van hen ingeleverde valse stukken.
Voor [verdachte] geldt dat zij vanaf 2 december 2013 bij de gesprekken met de bank en de totstandkoming van de financiering betrokken is geweest en, zoals [getuige] heeft verklaard, als een soort waakhond fungeerde, die de hele procedure scherp in de gaten hield. Zij is vanaf dat moment dus ook op de hoogte geweest van de verzonnen financiële situatie van [bedrijf 3] , waar de overgelegde valse stukken vervolgens allemaal betrekking op hadden. Dit terwijl zij wist dat de Stichting anders dan aan de [slachtoffer] voorgeschoteld geen [bank 1] -bankrekening had en nagenoeg geen eigen vermogen. Voor [medeverdachte] geldt dat het zijn verzinsel en project was en dat hij degene is geweest die [verdachte] hierbij heeft betrokken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte door hun handelen feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedragingen en dat zij daar opzet op hebben gehad.
Is er sprake van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen plegen van de feiten door [bedrijf 1] ?
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat de gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend (zie onder het kopje feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen) maakt die natuurlijk persoon niet tot medepleger van het door de rechtspersoon begane strafbare feit. Buiten de als feitelijk leidinggevende betrokkene personen [verdachte] en [medeverdachte] ziet de rechtbank geen nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 1] en hen in een andere hoedanigheid of met anderen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] de bewezen verklaarde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het feitelijk leidinggeven aan dit deel van de tenlastelegging.

Conclusie

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

In de zaak met parketnummer 82.200815.22 (Bekerzwam II)

Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte [verdachte] heeft op 2 november 2016 een aanvraag gedaan bij de [bank 1] (hierna: de bank) voor een hypothecaire geldlening van € 907.800 voor de aankoop van het pand [adres 3] te Warnsveld, zijnde een te verbouwen woning die zij met [medeverdachte] wilde gaan bewonen.
Ter verkrijging van deze hypotheek heeft de [bank 1] [verdachte] gevraagd een aantal stukken te overleggen met betrekking tot haar inkomsten en vermogenspositie. Op basis van deze stukken wordt beoordeeld of de hypotheek al dan niet wordt verstrekt.
Op verzoek van de bank heeft [verdachte] (onder meer) een werkgeversverklaring, een fiscaal overzicht afkomstig van de [bank 2] en een aangifte Inkomstenbelasting 2015 ten name van [verdachte] overgelegd. De [bank 1] heeft [verdachte] een hypothecaire geldlening verstrekt.
Aan die hypothecaire geldlening was een bouwdepot gekoppeld. De [bank 1] eist facturen, indien er uitbetalingen uit het bouwdepot worden verzocht.
In verband met uitbetalingen uit het bouwdepot heeft [verdachte] drie facturen, respectievelijk d.d. 28 december 2016, 1 januari 2017 en 30 mei 2017, overgelegd, op naam van [bedrijf 12] .

Ten aanzien van feit 1:

De werkgeversverklaring.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte deze werkgeversverklaring ter verkrijging van de hypotheek aan de bank heeft overgelegd, teneinde haar inkomenspositie aan te tonen. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat in deze werkgeversverklaring is vermeld dat [verdachte] van haar werkgever [bedrijf 11] een bruto jaarsalaris geniet van € 174.996 en een vakantietoeslag van € 14.000.
De werkgeversverklaring is namens de werkgever ondertekend met de naam ‘ [medeverdachte] .’
Uit interbancair onderzoek is gebleken dat op de bankrekening van [verdachte] , genoemd op de aangeleverde salarisstroken, in de periode van 1 januari tot en met 9 september 2016 nooit een salaris afkomstig van [bedrijf 11] B.V is gestort.
Op 28 september 2017 heeft een medewerker van de bank contact opgenomen met de ondertekenaar van de werkgeversverklaring, [medeverdachte] . Hij heeft tijdens dat gesprek het dienstverband en inkomen van [verdachte] bevestigd.
Verdachte heeft bij de FIOD en ter terechtzitting verklaard dat zij het in de werkgeversverklaring vermelde salaris niet van [bedrijf 11] betaald heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de door [verdachte] overgelegde werkgeversverklaring vals is, nu gebleken is dat verdachte in de betreffende periode geen salaris heeft ontvangen van [bedrijf 11]
Verdachte heeft aangevoerd dat zij vanuit [bedrijf 11] wel werkzaamheden heeft verricht op detacheringsbasis en recht had op het in de werkgeversverklaring genoemde bedrag, maar dat het daarmee door haar in [bedrijf 11] verdiende geld aan [bedrijf 1] is betaald en onder meer is opgegaan aan de personeelskosten van het restaurant.
Uit het dossier en de door [verdachte] overgelegde detacheringsovereenkomst blijkt niet dat de inkomsten van [bedrijf 11] uit die detacheringswerkzaamheden voldoende waren om het in de werkgeversverklaring opgenomen bedrag te kunnen betalen. Evenmin is gebleken dat gelden van [bedrijf 11] naar [bedrijf 1] zijn gegaan. Ook al zou dit zo zijn, dan nog zijn deze bedragen niet als salaris van [verdachte] aan te merken. Het in de werkgeversverklaring opgenomen salaris en vakantiegeldis in strijd met de waarheid.
Ten aanzien van [medeverdachte] overweegt de rechtbank dat de rechtbank bewezen acht dat [medeverdachte] in strijd met de waarheid de werkgeversverklaring met het dienstverband en inkomen van [verdachte] heeft getekend.
De rechtbank acht bewezen dat door [verdachte] aan de bank een valse werkgeversverklaring is overgelegd, ter verkrijging van de financiering, welke is ondertekend door [medeverdachte] . Verdachte en medeverdachte hebben daarbij opzet op de valsheid gehad, nu zij wisten dat zij daarmee informatie gaven die in strijd was met de waarheid.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Ten aanzien van feit 2:

Fiscaal overzicht van de [bank 2].
Verdachte heeft bekend dit fiscaal overzicht van de [bank 2] te hebben vervalst en dit ter verkrijging van de hypotheek te hebben overgelegd aan de [bank 1] .
Verder heeft zij verklaard dat zij dit fiscaal overzicht zelf heeft vervalst.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met medeverdachte [medeverdachte] bij het opmaken en/of indienen bij de bank van het desbetreffende overzicht. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen.

Ten aanzien van feit 3:

Aangifte inkomstenbelasting 2015.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat zij denkt dat zij de aangifte inkomstenbelasting 2015 zelf heeft opgemaakt. Vast staat dat zij die aangifte heeft verstrekt aan de bank in verband met de hypotheekaanvraag, teneinde haar inkomens- en vermogenspositie aan te tonen.
In deze aangifte is vermeld dat verdachte € 154.600 aan bruto loon heeft ontvangen van werkgever [bedrijf 11]
Volgens de belastingsystemen heeft verdachte in het belastingjaar 2015 echter € 77.320 bruto loon genoten en niet het bedrag vermeld in de aangifte inkomstenbelasting 2015 zoals [verdachte] dat heeft overgelegd aan de bank.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het inkomen genoemd in de aangifte niet daadwerkelijk heeft genoten. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat de overgelegde aangifte in inkomstenbelasting 2015 in strijd is met de waarheid en valselijk is opgemaakt.
Op een Macbook Air, aangetroffen in de woning van verdachte in Warnsveld, is een jaaropgave op haar naam aangetroffen, die overeenkomt met de verstrekte aangifte Inkomstenbelasting 2015.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde feiten op deze tenlastelegging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de ingeleverde aangifte inkomstenbelasting 2015. Of sprake is geweest van een concept-aangifte, zoals verdachte heeft aangevoerd, is daarvoor niet relevant nu zij deze niet als zodanig bij de [bank 1] -Bank heeft aangeduid.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen het onder 3 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met medeverdachte [medeverdachte] bij het opmaken en/of indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2015. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde medeplegen.

Ten aanzien van feit 4:

De facturen van [bedrijf 12].
Vaststaat dat [verdachte] drie facturen aan de bank heeft overgelegd, voor uitbetaling van gelden uit het bouwdepot. Deze facturen met als opschrift ‘ [bedrijf 12] ’ hebben als data 28 december 2016, 1 januari 2017 en 30 mei 2017, en bevatten telkens een te betalen bedrag van € 122.634 (incl. BTW 21%) aan voorschottermijnen. De drie facturen bevatten de naam en handtekening, respectievelijk de paraaf, van [verdachte] . De jongste en oudste facturen bevatten de vermelding ‘betaald per bank’ met een betaaldatum.
Voor de beoordeling of de drie facturen van [bedrijf 12] vals of vervalst zijn, gaat de rechtbank (onder meer) uit van de twee in eerste instantie bij de FIOD afgelegde verklaringen van [naam 5] (hierna: [naam 5] ), eigenaar van voornoemd klusbedrijf.
Op 15 januari 2020 heeft [naam 5] bij de FIOD onder meer verklaard dat hij geen computer gebruikte voor zijn administratie, maar wel af en toe gegevens mailde met de computer naar de administrateur [medeverdachte] . De drie in de tenlastelegging genoemde facturen zijn aan [naam 5] getoond. [naam 5] heeft daarop verklaard dat hij die facturen niet heeft opgemaakt, dat hij de facturen niet kent en dat hij de bedragen op de facturen ook niet heeft ontvangen; niet op zijn drie bankrekeningen en niet contant. Verder heeft hij verklaard dat de lay-out van de facturen anders is dan zijn eigen facturen. Ook staat op de facturen het nummer van zijn privé-rekening en niet van zijn zakelijke rekening. Tot slot is het BTW-nummer op de facturen niet correct.
In de woning in Warnsveld heeft hij kleine werkzaamheden verricht en kleine bouwzaken gedaan. [verdachte] betaalde [naam 5] contant voor de uren die hij had gewerkt. Hij kreeg opdrachten van [verdachte] en soms van [medeverdachte] .
De administratie van zijn klusbedrijf lag bij zijn administrateur [medeverdachte] .
[medeverdachte] hield de administratie van het klusbedrijf bij.
Voorts heeft [naam 5] verklaard dat het in principe niet kan dat er een factuur is uitgeschreven, terwijl het bedrijf nog niet was opgericht. Hij is op 1 januari 2017 met het klusbedrijf begonnen.
Op 23 januari 2020 heeft [naam 5] bij de FIOD twee ordners met administratie afgegeven.
Hij heeft toen verklaard dat [medeverdachte] naar hem was gekomen en dat ze de gegevens in de klappers samen hebben geordend en aangevuld. [medeverdachte] had aanvullende stukken bij zich, onder meer de desbetreffende facturen, en heeft tegen [naam 5] gezegd dat de stukken in de ordner moesten anders was er volgens hem een gat in de administratie. [medeverdachte] heeft deze stukken in de map gedaan. [naam 5] heeft voorts verklaard dat die stukken eerder niet in zijn administratie zaten. [naam 5] heeft nog aan [medeverdachte] gezegd dat hij die stukken nooit gemaakt heeft, waarop [medeverdachte] zei dat die stukken er nu eenmaal zijn en dat ze in de administratie moeten.
Ook tijdens dit verhoor heeft [naam 5] verklaard dat hij de facturen nooit betaald heeft gekregen; niet per bank en niet contant. Hij heeft verklaard, dat hij wel betalingen heeft gekregen, maar niet zo’n groot bedrag als op de facturen staat. [medeverdachte] is, aldus [naam 5] , de enige die hem met zijn administratie heeft geholpen.
De rechtbank constateert dat [naam 5] in deze twee verklaringen authentiek, consistent en gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze twee verklaringen van [naam 5] .
De rechtbank laat de andersluidende, veel later afgelegde, verklaring van [naam 5] bij de rechter-commissaris buiten beschouwing. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerkingen dat de discrepanties voornamelijk zien op de vraag naar de (mate van) betaling van de werkzaamheden van [naam 5] , hetgeen voor de beoordeling – zo wordt hierna overwogen – niet van belang is.
De rechtbank acht bewezen dat niet [naam 5] , maar [medeverdachte] , de facturen heeft opgemaakt en dat deze vals zijn. Naast dat in de facturen onjuiste (bedrijfs)gegevens staan, is de 1e factuur gedateerd van vóór de oprichting van [bedrijf 12] . Uit het dossier en hetgeen [naam 5] heeft verklaard, blijkt dat niet was overeengekomen dat [bedrijf 12] voorschotten in rekening zou brengen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gefactureerde bedragen niet conform de vermelding op twee van die facturen op de desbetreffende data per bank zijn betaald aan [bedrijf 12] . Daarom kan in het midden blijven of [naam 5] werkzaamheden heeft verricht, waarvoor [verdachte] later al dan niet contant bedragen heeft betaald, zoals is aangevoerd. Zulks doet immers niet af aan de hiervoor geconstateerde valsheid van de facturen.
Uit de bewijsmiddelen, onder meer uit de verklaringen van [naam 5] , leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] de valse facturen heeft opgemaakt en aangeleverd. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de handtekeningen en paraaf op de facturen van haar zijn. Zij heeft de facturen aan de bank verstrekt, zodat de bank over zou gaan tot uitbetalingen uit het bouwdepot.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, in vereniging gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:

In de zaak met parketnummer 82.299341.22.22 (Bekerzwam I):

[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met de maand oktober 2015 in Nederland,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september 2011, (DOC-005) en
= twee valse jaarrekeningen van [bedrijf 3] over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en over het jaar 2013,gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en
= een valse Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013, (DOC-010) en
= een valse (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] , gedateerd 5 oktober 2015, (DOC-023) en
= negenentwintig, valse facturen met bijlage(n), volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 4] , telkens gericht aan de B.V. t.a.v. de heer [medeverdachte] (DOC-013) en
= twaalf valse rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) en
= een vals bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en
= een valse overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062),
-zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken telkens -zakelijk weergegeven- hierin
dat de B.V. telkens opzettelijk die voornoemde valse geschriften heeft verstrekt
en/of overhandigd en/of toegezonden aan ((een) medewerker(s) van) de [slachtoffer]
(per 1 september 2015 gefuseerd met [slachtoffer]
en Omstreken), ter verkrijging door de B.V. van een financiering door de [slachtoffer] voornoemd en ter uitbetaling aan de B.V. van (delen van) de
overeengekomen financiering, totaal groot EUR 3.100.000,- voor de bouw van
horecapand [bedrijf 5] ,
en bestaande die valsheid telkens -zakelijk weergegeven- hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september 2011 voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat door [medeverdachte] aan [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] de activiteiten van [bedrijf 2] worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks terwijl [bedrijf 3] ultimo 2012 niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen en terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl [bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen en terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en terwijl in dat jaar geen dividenduitkering heeft plaatsgevonden en
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat op 30 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan dividend is beschikbaar gesteld en dat sprake is van EUR 555.000 aan totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 3] is beschikbaar gesteld en geen sprake was van te betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] , en
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [medeverdachte] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013 totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en
= in die negenentwintig, facturen met bijlagen voornoemd telkens valselijk en in strijd met de waarheid een bedrag is gefactureerd als termijnbetaling voor in verband met het project
'Nieuwbouw [bedrijf 10] te Duiven' aangegane (en in de bijlage(n) gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid telkens geen sprake was van een door [bedrijf 4] aan de B.V. en/of aan [medeverdachte] voornoemd gefactureerde bedragen en van tussen de B.V. en [bedrijf 4] aangegane verplichtingen in verband met dat project en
= in die twaalf, rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] voornoemd telkens valselijk en in strijd met de waarheid een afschrijving terzake een betaling aan [bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is vermeld, zulks terwijl die afschrijving terzake die betaling aan [bedrijf 4] in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden en
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid een groot aantal betalingen volgens daarbij vermelde factuurnummers aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is opgenomen, terwijl die betalingen in werkelijkheid telkens niet hebben plaatsgevonden en
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat door [bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt groot EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van de B.V.), zulks terwijl een lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden,
hebbende zij, verdachte, telkens feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.

In de zaak met parketnummer 82.200815.22 (Bekerzwam II):

1
zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
een werkgeversverklaring (Bijlage 4- Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4
oktober 2016, met daarop vermeld de naam van de werkgever ' [bedrijf 11] ' en de
naam van de werknemer ' [verdachte] ' , in de functie van directeur, (DOC-
005) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring ingevuld, - zakelijk weergegeven - bij de rubriek 'Inkomen' dat er sprake was van een 'Bruto jaarsalaris' groot
EURO 174.996,-- en van een 'vakantietoeslag' groot EURO 14.000,--
en - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende verklaart
namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld." De naam
' [medeverdachte] ' ingevuld en - in het vakje bij de handtekening de naam en
handtekening van [medeverdachte] ingevuld,
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] in het jaar 2016 geen salaris
heeft ontvangen van de onderneming [bedrijf 11] , immers heeft zij in het jaar 2016 op haar bankrekening geen overboekingen met als omschrijving salaris van [bedrijf 11] ontvangen, en immers zijn deze inkomsten niet bekend bij de Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
2
zij, verdachte, in de periode van 17 juli 2016 tot met 24 november 2016, in
Nederland, een Fiscaal Overzicht afkomstig van de [bank 2] , gedateerd
31-12-2015, en gericht aan mevrouw [verdachte] , Boezemkade 391 3031 BB
Rotterdam, met betrekking tot een internet Spaarrekening IBAN
[IBAN] , (DOC-006) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen – heeft vervalst,
immers heeft zij toen aldaar opzettelijk
valselijk en in strijd met de waarheid op dat Fiscaal Overzicht - zakelijk
weergegeven - in het vak EINDSALDO voor deze rekening per 31-12-2015 vermeld
EURO 121.014,86, terwijl in werkelijkheid het saldo op het originele Fiscaal
Overzicht EURO 11.014,86 bedroeg, (DOC-006)
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
3
zij, verdachte, in de periode van 17 juli 2016 tot en met 24 november 2016, in Nederland, een Aangifte Inkomstenbelasting 2015, - zakelijk weergegeven - met
persoonlijke en fiscale gegevens van [verdachte] en het
burgerservicenummer [nummer] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die Aangifte Inkomstenbelasting 2015 - zakelijk weergegeven - in de rubriek Inkomsten uit loondienst – ingevuld dat zij, verdachte, EURO 154.640,-- aan (bruto) loon had
ontvangen van werkgever [bedrijf 11] (DOC-007),
terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] volgens gegevens van de
Belastingdienst in het jaar 2015 EURO 77.320,-- aan (bruto) loon heeft
ontvangen van [bedrijf 11] ),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
4
zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 17 juli
2016 tot en met 9 juni 2017, in Nederland,

3 facturen, telkens volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf 12] , gevestigd te Ede, en telkens gericht aan [verdachte] te Rotterdam, te weten:

Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013)
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, toen aldaar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen - zakelijk weergegeven - vermeld
dat het telkens een voorschot termijnbetaling betrof voor werkzaamheden aan een pand [adres 3] te Warnsveld
en
dat telkens het te betalen bedrag Euro 122.634 (incl. BTW 21%) betrof
en
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per bank op 28 december 2016
en
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011,
en
de naam en/of handtekening van [verdachte] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011),
en
dat de factuur, gedateerd 30 mei 2017 (DOC-013) was betaald per bank op 2
juni 2017 en die factuur voorzien van een paraaf en de handgeschreven
tekst 'Betaald 2 juni 2017',
terwijl in werkelijkheid
telkens de facturen (DOC-011) en (DOC-013) niet zijn opgemaakt door de onderneming [bedrijf 12] en telkens de werkzaamheden omschreven op die facturen ten bedrage van
(circa) Euro 122.634,-- niet zijn uitgevoerd door [bedrijf 12] en telkens [bedrijf 12] de bedragen vermeld op die facturen niet per bank heeft ontvangen,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken.
De officier van justitie heeft op de zitting aangegeven dat in de tenlastelegging een aantal omissies/schrijffouten staan.
Ten aanzien van het onder 1 primair (en subsidiair) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 82.299341.22 dient ten aanzien van de Aangifte Dividendbelasting te worden gelezen 30 augustus 2013 in plaats van 20 augustus 2013
.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 82.200815.22 dient ten aanzien van feit 3 primair (en subsidiair) EURO 154.640 te worden gelezen in plaats van EURO 154.600.
Ten aanzien van feit 4 dient te worden gelezen dat de facturen zijn gericht aan [verdachte] te Rotterdam en/of Warnsveld.
De verdediging heeft tegen deze aanpassingen van de officier van justitie geen bezwaar gemaakt.
De rechtbank herstelt deze omissies/schrijffouten in de bewezenverklaring, voor zover hiervoor is bewezen verklaard. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging voor het overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, gevorderd. Daarbij houdt de officier van justitie rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van de strafzaak.
De officier van justitie heeft verder een beroepsverbod geëist voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat verdachte gedurende deze periode:
o niet werkzaam mag zijn als (register)accountant en
o niet werkzaam mag zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie het volgende gevorderd:
  • ten aanzien van voorwerpen 4, 8 en 9 op de beslaglijst: teruggave aan de beslagene;
  • ten aanzien van de voorwerpen 5, 6 en 7 op de beslaglijst: onttrekking aan het verkeer, nu het gaat om valse en/of vervalste stukken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft tevens kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken ten aanzien van verdachte [verdachte] in de zaak Bekerzwam 2, parketnummer 82.200815.22. De officier van justitie heeft daaraan nog toegevoegd dat de vraag of de vordering daadwerkelijk aanhangig wordt gemaakt, mede afhangt van de vraag of de vordering benadeelde partij van de [bank 1] wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn, af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en te volstaan met de oplegging van een werkstraf van aanzienlijke duur, waarbij gedacht kan worden aan meer dan 240 uren, en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft geen enkel voordeel genoten en uiteindelijk vooral nadeel ondervonden van de ten laste gelegde feiten.
Al ruim 7 jaar wordt er civiel geprocedeerd. Alleen al de toegewezen vordering van de curator betekent dat verdachte waarschijnlijk haar leven lang geconfronteerd zal worden met die schuld.
Verdachte voert die strijd tegen de achtergrond van een moeilijk gezinssituatie. Beide kinderen hebben ontwikkelings- en gezondheidsproblemen
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met deze moeilijke gezinssituatie en de belangen van de kinderen en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De raadsman heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opleggen van een beroepsverbod.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door opzettelijk gebruik te maken van valse geschriften ter verkrijging van een financiering bij de [slachtoffer] van € 3,1 miljoen en ter uitbetaling daarvan voor de bouw van een restaurant voor [bedrijf 1] Het gefinancierde en uitbetaalde bedrag betreft een aanzienlijk bedrag. Verdachte heeft daarbij samen met de medeverdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen. Daarvoor hebben zij niet éénmaal, maar tijdens een lange periode op meerdere momenten, zowel in persoon als bij e-mailberichten, valse documenten bij de bank overgelegd die ter controle door de bank waren opgevraagd.
Terwijl er problemen waren met het inmiddels opgestarte restaurant en werd afgestevend op het faillissement van [bedrijf 1] dat op 16 december 2016 volgde, heeft verdachte bij een andere bank, de [bank 1] , privé een hypothecaire lening aangevraagd van € 907.800,-- voor een woning voor haar en haar partner, waarbij zij een onjuist beeld heeft geschetst van haar financiële situatie. Zij heeft, deels tezamen en in vereniging met de medeverdachte, wederom een vervalst en valse documenten overgelegd aan de bank ter verkrijging van de financiering en ter verkrijging van uitbetalingen uit een bouwdepot.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur eigen belang en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de geldverstrekkers en overige belanghebbenden. Sterker nog, ondanks de financiële problemen als gevolg van de eerste fraude, heeft verdachte nogmaals met vervalste/valse stukken een hypotheek aangevraagd.
Door dergelijk strafbaar handelen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. (Hypothecaire) Geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken. De verdachte en de medeverdachte hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming en ook van het vertrouwen van de leningverstrekkers, die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt.
Het is de rechtbank gebleken dat door het handelen van verdachte voor zowel de [slachtoffer] , als de [bank 1] , als voor overige belanghebbenden fors financieel nadeel is ontstaan.
Bovendien weegt de rechtbank strafverzwarend mee de voorbeeldfunctie en specifieke financiële kennis die verdachte heeft vanuit haar hoedanigheid van registeraccountant.
Persoonlijke omstandigheden
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder specifiek de zorg voor de kinderen. Uit de door de verdediging overgelegde stukken, waaronder een brief van de maatschappelijk werker G. Carron, blijkt dat beide kinderen van verdachte ontwikkelings- en gezondheidsproblemen hebben en onder begeleiding van diverse hulpverleners staan. De kinderen van verdachte zijn dan ook in bijzondere mate gebaat bij de structuur en geborgenheid die zij van hun ouders (en school) krijgen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de feiten voor verdachte grote financiële gevolgen hebben gehad en nog steeds hebben en dat haar financiële toekomst zeer onzeker is.
Redelijke termijn
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn in onderzoek Bekerzwam I op 20 september 2017, datum eerste verhoor van verdachte. In Bekerzwam II is de redelijke termijn gaan lopen op 19 november 2020, datum eerste verhoor van verdachte. Hoewel er bijzondere omstandigheden zijn die enige vertraging in de afdoening rechtvaardigen zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en andere maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 12 september 2024 de redelijke termijn in Bekerzwam I is overschreden met bijna vijf jaren en in Bekerzwam II met bijna één jaar en tien maanden. De rechtbank zal gelet hierop de aan de verdachte op te leggen straf matigen.
Concluderend
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten met betrekking tot fraude dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarbij gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van totaal € 4 miljoen, bestaande uit het hypotheekbedrag van € 3,1 miljoen (Bekerzam I) en een hypotheekbedrag van ongeveer € 900.000 (Bekerzam II).
Zonder schending van de redelijke termijn zou naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden onvoorwaardelijk zeker passend zijn geweest.
De rechtbank benadrukt dat het zeer ernstige feiten betreft, waarmee verdachte veel nadeel heeft toegebracht aan diverse betrokkenen en die zonder meer het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigen. Nu de redelijke termijn fors is overschreden en rekening gehouden wordt met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de moeilijke gezinsomstandigheden en buitengewone zorg voor de kinderen, zal echter worden volstaan met het opleggen van een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en het ontzeggen van bepaalde rechten, zoals hierna is vermeld. Daarmee beoogt de rechtbank verdachte een uitzonderlijke (eenmalige) kans te geven haar leven op de rit te krijgen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat zij zich tot het uiterste zal inspannen om de taakstraf tijdig en juist te verrichten en dat zij zich aan alle voorwaarden zal houden.
De rechtbank overweegt dat nu sprake is van meerdaadse samenloop de cumulatie van taakstraffen niet is begrensd tot 240 uren. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van in totaal 480 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Daarnaast vindt de rechtbank een gevangenisstraf van één jaar passend en geboden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de (aard van de) bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden, waaronder deze gepleegd zijn, wil de rechtbank voorts verzekeren dat verdachte niet meer werkzaam zal zijn als (register)accountant of werkzaam zal zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming. Daarom zal zij verdachte als bijkomende straf, gezien de artikelen 28 en 31 van het Wetboek van Strafrecht, het recht ontzeggen het beroep van (register)accountant uit te oefenen en bepalen dat zij niet werkzaam mag zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming, voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde onder de gegeven bijzondere omstandigheden voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij, de [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft in eerste instantie een bedrag van € 1.616.209,12, de openstaande restschuld, aan materiële schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij dit bedrag verlaagd tot € 1.495.669,79. Naast voornoemde materiële schade worden advocaatkosten ter hoogte van € 54.606,22 gevorderd. Tevens wordt wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale hoofdelijke toewijzing van de vordering van de [slachtoffer] gevorderd, zonder het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Allereerst is de raadsman van mening dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zich tegen een behandeling van deze vordering verzetten, omdat door de [slachtoffer] reeds een vordering aanhangig is gemaakt bij de civiele rechter en deze procedure op dit moment nog loopt. Verder is de raadsman van mening dat de vordering onvoldoende is onderbouwd nu niet duidelijk is hoe de [slachtoffer] tot het resterende schuldbedrag is gekomen. Mocht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd vinden, dan levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het geding op, omdat dan nader onderzoek nodig is. Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten merkt de raadsman op dat dit geen rechtstreekse schade is uit het strafbare feit. Bij een eventuele toewijzing van advocaatkosten dient het liquidatietarief te worden toegepast.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde schade geen rechtstreekse schade is. Tot slot is verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. In het verzoek tot schadevergoeding is niet onderbouwd hoe de [slachtoffer] tot dit bedrag is gekomen. Dit terwijl partijen al jaren aan het procederen zijn over de causaliteit en (de hoogte van) de hier opgevoerde schade. Gebleken is dat op dit moment nog een civiele procedure in hoger beroep aanhangig is, waarin nog getuigen moeten worden gehoord. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [bank 1] Hypotheken groep (hierna: [bank 1] )
De benadeelde partij, [bank 1] , heeft een totaal bedrag van € 294.287,25, de restschuld en kosten, aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, gelet op de betwisting van de vordering door de verdediging en het ontbreken van een nadere toelichting van de vordering door de benadeelde partij, ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de vordering betwist en heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De vordering is onvoldoende onderbouwd en er zijn onduidelijkheden over de afwikkeling. Het is onduidelijk voor welk bedrag de woning is verkocht en of dat een redelijke prijs is. Om te bezien in hoeverre de restschuld redelijk is, zou er nader onderzoek moeten worden gedaan. Dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Tot slot is verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Beoordeling.
De benadeelde partij betreft een niet-natuurlijk persoon. De vordering tot schadevergoeding is ingediend door [naam 6] . De rechtbank heeft geen stukken in het dossier aangetroffen, waaruit blijkt dat [naam 6] gemachtigd was [bank 1] te vertegenwoordigen en/of om het verzoek tot schadevergoeding in te dienen. De benadeelde partij kan om deze reden in de vordering niet worden ontvangen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook bij een rechtsgeldige vertegenwoordiging de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek zou moeten worden gedaan naar de omvang van de schade
De benadeelde partij kan deze vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst nrs. 5, 6 en 7) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
met betrekking tot en/of met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid
en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst nrs. 4, 8 en 9) aan beslagene, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 28, 31, 47, 51, 57, 60, 225

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

In de zaak met parketnummer 82.299341.22:

Primair:

Feitelijk leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd

In de zaak met parketnummer 82.200815.22:

Ten aanzien van feit 1 primair:

Medeplegen van valsheid in geschrift

Ten aanzien van feit 2 primair:

Valsheid in geschrift

Ten aanzien van feit 3 primair:

Valsheid in geschrift

Ten aanzien van feit 4 primair:

Medeplegen van valsheid in geschrift

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van parketnummer 82.299341.22 primair en parketnummer 82.200815.22: feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair:
 een taakstraf voor de duur van 480 uur subsidiair 240 dagen hechtenis;
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 Een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van (register)accountant en van het recht tot uitoefening van formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming en/of rechtspersoon voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:
1. document, factuur [bedrijf 12] d.d. 28 december 2016 (DOC-061, nr. 5 beslaglijst)
1. document, factuur [bedrijf 12] d.d. 1 januari 2017 (DOC-062, nr. 6 beslaglijst)
1. document, factuur [bedrijf 12] d.d. 30 mei 2017 (DOC-063, nr. 7 beslaglijst)
 Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. document, overzicht met uitsplitsingen betalingen verdachte (DOC-060, nr. 4 beslaglijst)
1. document, brief van [bedrijf 12] aan verdachte d.d. 8 juni 2017(nr. 8 beslaglijst)
1. document, Aanbiedingsbrief gericht aan verbalisant [verbalisant] (DOC-065, nr. 9 beslaglijst)
aan beslagene.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bank 1] Hypotheken groep:

Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2024.
Mr. Keereweer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.