ECLI:NL:RBOBR:2024:4236

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
82/200589-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake valsheid in geschrift en hypotheekfraude

Op 12 september 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte ] voor valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse documenten ter verkrijging van een hypothecaire lening. De verdachte heeft samen met medeverdachte valse geschriften overgelegd aan de bank om een hypotheek van €3,1 miljoen te verkrijgen voor de bouw van een restaurant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte opzettelijk gebruik hebben gemaakt van valse documenten, waaronder jaarrekeningen, een werkgeversverklaring en facturen, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte voor vijf jaar ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van (register)accountant en van het recht tot uitoefening van formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor zijn kinderen. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 82.200589.22 en 82.201095.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak (art. 279 Sv) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2023 en 19 en 20 augustus 2024 en 5 september 2024.
Op de zitting van 19 augustus 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 31 augustus 2023.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.200589.22 ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1] . , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in
of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met de maand oktober 2015
in de gemeente(n) Duiven en/of Rotterdam en/of Utrecht en/of Arnhem en/of
Zevenaar enlof (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse of vervalste "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de
activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15
september 2011, (DOC-005) en/of
= twee, althans een valse of vervalste jaarrekening(en) van [bedrijf 3]
over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en/of over het jaar 2013,
gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en/of
= een valse of vervalste Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar
(augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013,
(DOC-010) en/of
= een valse of vervalste (print voor eigen administratie van de) Aangifte
inkomstenbelasting 2013 ten name van [verdachte] , gedateerd 5 oktober 2015,
(DOC-023) en/of
= negenentwintig, althans een of meer valse of vervalste factu(u)r(en) met
bijlage(n), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 4]
, (telkens) gericht aan de B.V. t.a.v. de heer [verdachte] (DOC-013) en/of
= twaalf, althans een of meer valse of vervalste rekeningafschrift(en) van de
[bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) en/of
= een vals of vervalst bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V.
ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en/of
= een valse of vervalste overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en
[bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062)
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs
van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en
onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken (telkens) -zakelijk weergegeven- hierin
dat de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
die/dat voornoemde valse of vervalste geschrift(en) hebben/heeft verstrekt
en/of overhandigd en/of toegezonden, althans doen of laten verstrekken en/of
overhandigen en/of toezenden aan ((een) medewerker(s) van) de [bedrijf 6]
(per 1 september 2015 gefuseerd met [bedrijf 6]
), althans aan ((een) medewerker(s) van) de [bedrijf 6]
, ter verkrijging door de B.V. van een financiering door de [bedrijf 6]
voornoemd en/of ter uitbetaling aan de B.V. van (delen van) de
overeengekomen financiering, totaal groot EUR 3.100.000,- (voor de bouw van
horecapand [bedrijf 5] ),
en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) -zakelijk weergegeven-
hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten
van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september
2011 voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat door
[verdachte] aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10]
de actiteiten van [bedrijf 2]
worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van
EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks
terwijl [bedrijf 3] ultimo 2012, althans in dat jaar niet beschikte over
een dergelijk bedrag aan liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in
dat jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en/of
uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl
[bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan
liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening
hield bij de [bank 1] en/of terwijl in dat jaar geen dividenduitkering,
althans geen dividenduitkering als voornoemd heeft plaatsgevonden en/of
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is vermeld dat op 20 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan
dividend is beschikbaar gesteld en/of dat sprake is van EUR 555.000 aan
totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid
geen dividend, althans geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 3]
is beschikbaar gesteld en/of geen sprake was van te betalen
dividendbelasting door [bedrijf 3] , althans geen sprake was van te
betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] tegen voornoemd bedrag en/of
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting
2013 ten name van [verdachte] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige
bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013
totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een
dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en/of
= in die negenentwintig, althans een of meer factu(u)r(en) met bijlage(n)
voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid (een) bedrag(en)
zijn/is gefactureerd als termijnbetaling(en) voor in verband met het project
'Nieuwbouw [bedrijf 11] te Duiven' aangegane (en in de bijlage(n)
gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen
sprake was van (een) door [bedrijf 4] aan de B.V. en/of aan [verdachte]
voornoemd gefactureerd(e) bedrag(en) en/of van (een) tussen de B.V. en
[bedrijf 4] aangegane verplichting(en) in verband met dat project en/of
= in die twaalf, althans een of meer rekeningafschrift(en) van de [bank 1]
ten name van [bedrijf 3] voornoemd (telkens) valselijk en/of in
strijd met de waarheid (een) afschrijving(en) terzake (een) betaling(en) aan
[bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is
vermeld, zulks terwijl die/dat afschrijving(en) terzake die betaling(en) aan
[bedrijf 4] in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden
en/of
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid een
groot aantal betaling(en) (volgens (een) daarbij vermeld(e) factuurnummer(s))
aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is
opgenomen, terwijl die betaling(en) in werkelijkheid (telkens) niet
hebben/heeft plaatsgevonden en/of
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3]
voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is opgenomen dat door
[bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt groot
EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van de B.V.), zulks terwijl een
lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in werkelijkheid
niet heeft plaatsgevonden,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare
feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden
gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 januari
2014 tot en met de maand oktober 2015 in de gemeente(n) Duiven en/of
Rotterdam en/of Utrecht enlof Arnhem en/of Zevenaar en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse of vervalste "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de
activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15
september 2011, (DOC-005) en/of
= twee, althans een valse of vervalste jaarrekening(en) van [bedrijf 3]
over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en/of over het jaar 2013,
gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en/of
= een valse of vervalste Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar
(augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013
(DOC-010) en/of
= een valse of vervalste (print voor eigen administratie van de) Aangifte
inkomstenbelasting 2013 ten name van hem, verdachte (DOC-023) en/of
= negenentwintig, althans een of meer valse of vervalste factu(u)r(en) met
bijlage(n), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 4]
, (telkens) gericht aan [bedrijf 1] . t.a.v. hem, verdachte (DOC-013)
en/of
= twaalf, althans een of meer valse of vervalste rekeningafschrift(en) van de
[bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) enlof
= een vals of vervalst bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V.
ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en/of
= een valse of vervalste overeenkomst inzake een lening tussen [bedrijf 1] .
en [bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062),
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs
van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en
onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken (telkens) -zakelijk weergegeven- hierin
dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
opzettelijk die/dat voornoemde valse of vervalste geschrift(en) hebben/heeft
verstrekt en/of overhandigd en/of toegezonden, althans doen of laten
verstrekken en/of overhandigen en/of toezenden aan ((een) medewerker(s) van)
de [bedrijf 6] (per 1 september 2015 gefuseerd met
[bedrijf 6]), althans aan ((een) medewerker(s) van) de
[bedrijf 6] , ter verkrijging door [bedrijf 1] . van een
financiering door de [bedrijf 6] voornoemd en/of ter uitbetaling aan
de B.V. van (delen van) de overeengekomen financiering, totaal groot EUR
3.100.000,- (voor de bouw van horecapand [bedrijf 5] ),
en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) -zakelijk weergegeven-
hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten
van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september
2011 voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat door
[verdachte] aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10]
de actiteïten van [bedrijf 2]
worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van
EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks
terwijl [bedrijf 3] ultimo 2012, in dat jaar niet beschikte over een
dergelijk bedrag aan liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat
jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en/of
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en/of
een uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl
[bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan
liquide middelen en/of terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening
hield bij de [bank 1] en/of terwijl in dat jaar geen dividenduitkering,
althans geen dividenduitkering als voornoemd heeft plaatsgevonden en/of
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid
is vermeld dat op 20 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan
dividend is beschikbaar gesteld en/of dat sprake is van EUR 555.000 aan
totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid
geen dividend, althans geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 3]
is beschikbaar gesteld en/of geen sprake was van te betalen
dividendbelasting door [bedrijf 3] , althans geen sprake was van te
betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] tegen voornoemd bedrag en/of
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting
2013 ten name van hem, verdachte voornoemd valselijk en/of in strijd met de
waarheid is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige
bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013
totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een
dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en/of
= in die negenentwintig, althans een of meer factu(u)r(en) met bijlage(n)
voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid (een) bedrag(en)
zijn/is gefactureerd als termijnbetaling(en) voor in verband met het project
'[bedrijf 11]' aangegane (en in de bijlage(n)
gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen
sprake was van (een) door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] . en/of aan
hem, verdachte voornoemd gefactureerd(e) bedrag(en) en/of van (een) tussen [bedrijf 1]
en [bedrijf 4] aangegane verplichting(en) in verband met
dat project en/of
= in die twaalf, althans een of meer rekeningafschrift(en) van de [bank 1]
ten name van [bedrijf 3] voornoemd (telkens) valselijk en/of in
strijd niet de waarheid (een) afschrijving(en) terzake (een) betaling(en) aan
[bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is
vermeld, zulks terwijl die/dat afschrijving(en) terzake die betaling(en) aan
[bedrijf 4] in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden
en/of
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid een
groot aantal betaling(en) (volgens (een) daarbij vermeld(e) factuurnummer(s))
aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is
opgenomen, terwijl die betaling(en) in werkelijkheid (telkens) niet
hebben/heeft plaatsgevonden en/of
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3]
voornoemd valselijk en/of in strijd met de waarheid is opgenomen dat door
[bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt gróot
EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van [bedrijf 1] . ),
zulks terwïjl een lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.201095.22 ten laste gelegd dat:
1
hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een werkgeversverklaring (Bijlage 4- Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4
oktober 2016, met daarop vermeldt de naam van werkgever ' [bedrijf 12] ' en
de naam van de werknemer ' [medeverdachte ] ' , in de functie van directeur,
(DOC-005) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of vervalst en/of
laten vervalsen,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring ingevuld
en/of laten invullen, - zakelijk weergegeven - bij de rubriek 'lnkomen' dat er
sprake was van een 'Bruto jaarsalaris' groot Euro 174.996,-- en/of van een
'vakantietoeslag' groot Euro 14.000,--
en/of - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende verklaart
namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld." De naam ' [verdachte]
' ingevuld en/of laten invullen en/of in het vakje bij de handtekening de
naam en handtekening van [verdachte] , althans een handtekening die door moest
gaan voor die van [verdachte] ingevuld en/of laten invullen,
terwijl in werkelijkheid verdachtes mededader [medeverdachte ] in het jaar 2016 geen
salaris heeft ontvangen van de onderneming [bedrijf 12] , immers heeft die
[medeverdachte ] in het jaar 2016 op haar bankrekening geen
overboeking(en) met als omschrijving salaris van [bedrijf 12] ontvangen, en/of
(immers) zijn deze inkomsten niet bekend bij de Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niét tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 17 juli 2016 tot en met 24
november 2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in
Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een werkgeversverklaring
(Bijlage 4- Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4 oktober 2016, met daarop
vermeldt de naam van werkgever ' [bedrijf 12] ' en de
naam van de werknemer ' [medeverdachte ] ' , in de functie van directeur,
(DOC-005) zijnde die werkgeversverklaring een geschrift bestemd om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of verdachtes
mededader [medeverdachte ] bovengenoemd geschrift (langs electronische weg) heeft
verzonden naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] , medewerker
[bank 1] , althans aan de [bank 1] , met het oog op het verkrijgen
van een hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in
strijd met de waarheid, op die werkgeversverklaring - zakelijk weergegeven -
bij de rubriek 'Inkomen' was ingevuld dat er sprake was van een 'Bruto
jaarsalaris' groot EURO 174.996,-- en/of van een 'vakantietoeslag' groot EURO
14.000,-- en/of - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende
verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld." de
naam ' [verdachte] ' was ingevuld en/of
in het vakje bij de handtekening de naam en handtekening van [verdachte] ,
althans een handtekening die door moest gaan voor die van [verdachte] , was
ingevuld,
terwijl in werkelijkheid verdachtes mededader [medeverdachte ] in het jaar 2016 geen
salaris heeft ontvangen van de onderneming [bedrijf 12] , immers heeft die
[medeverdachte ] in het jaar 2016 op haar bankrekening geen
overboeking(en) met als omschrijving salaris van [bedrijf 12] ontvangen, en/of
(immers) deze inkomsten niet bekend zijn bij de Belastingdienst;
(proces-verbaa161161A)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot ent met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
een Fiscaal Overzicht (beweerdelijk) afkomstig van de [bank 3] , gedateerd
31-12-2015, en gericht aan mevrouw [medeverdachte ] , [adres 2]
, met betrekking tot een internet Spaarrekening IBAN
[IBAN] , (DOC-006)
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten
vervalsen,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en/of in strijd met de waarheid op dat Fiscaal Overzicht - zakelijk
weergegeven - in het vak EINDSALDO voor deze rekening per 31-12-2015 vermeld
EURO 121.014,86 , terwijl in werkelijkheid het saldo op het originele Fiscaal
Overzicht EURO 11.014,86 bedroeg, (DOC-006)
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 4 oktober 2016 tot en
met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in
Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een Fiscaal Overzicht (beweerdelijk)
afkomstig van de [bank 3] , gedateerd 31-12-2015, en gericht aan mevrouw [medeverdachte ]
, [adres 2] , met betrekking tot een internet
Spaarrekening IBAN [IBAN] , (DOC-006)
zijnde dat Fiscaal Overzicht een geschrift bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of verdachtes
mededader [medeverdachte ] bovengenoemd geschrift (langs electronische weg) heeft
verzonden naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] , medewerker [bank 1]
, althans aan de [bank 1] , met het oog op het verkrijgen van
een hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in strijd met de
waarheid -zakelijk weergegeven - in het vak EINDSALDO voor deze rekening per
31,-12-2015 was vermeld EURO 121.014,86 EURO terwijl in
werkelijkheid het saldo op het originele Fiscaal Overzicht EURO 11.014,86
bedroeg, (DOC-006);
3
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
een Aangifte Inkomstenbelasting 2015, - zakelijk weergegeven - met
persoonlijke en fiscale gegevens van [medeverdachte ] en/of het
[BSN-nummer 1], - zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten
opmaken en/of vervalst en/of laten vervalsen
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader [medeverdachte ] , toen aldaar
opzettelijk valselijk en/of in strijd mét de waarheid op die Aangifte
Inkomstenbelasting 2015 - zakelijk weergegeven - in de rubriek Inkomsten uit
loondienst - ingevuld/vermeld dat verdachtes mededader [medeverdachte ] , EURO
154.600,-- aan (bruto) loon had ontvangen van werkgever [bedrijf 12] (DOC-007,
terwijl in werkelijkheid die [medeverdachte ] volgens gegevens van de
Belastingdienst in het jaar 2015 EURO 77.320,-- aan (bruto) loon heeft
ontvangen van [bedrijf 12] , althans een (veel) lager bedrag aan loon heeft
ontvangen van [bedrijf 12] , dan die EURO 154.600,-- (AMB-002),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 17 juli 2016 tot en met 24 november
2016, in de gemeente Rotterdam en/of Eindhoven, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een Aangifte Inkomstenbelasting 2015,
(DOC-007) - zakelijk weergegeven —met persoonlijke en fiscale gegevens van [medeverdachte ]
en/of het [BSN-nummer 2],
zijnde die Aangifte Inkomstenbelasting 2015 een geschrift bestemd om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of verdachtes mededader
[medeverdachte ] (een gedeelte van) het bovengenoemd geschrift (langs electronische
weg) heeft verzonden naar en/of heeft doen toekomen aan [naam 1] ,
medewerker [bank 1] , althans aan de [bank 1] , met het oog op
het verkrijgen van een hypotheek,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valseljk en/of in strijd met de
waarheid, op die Aangifte Inkomstenbelasting 2015, in de rubriek Inkomsteni uit
loondienst, was ingevuld/vermeld - zakelijk weergegeven - dat verdachtes
mededader [medeverdachte ] , EURO 154.600,-- aan (bruto) loon heeft ontvangen van
werkgever [bedrijf 12] ,
terwijl in werkelijkheid die [medeverdachte ] , volgens gegevens van de Belastingdienst in
het jaar 2015 EURO 77.320,-- aan (bruto)- loon heeft ontvangen van [bedrijf 12] ,
althans een (veel) lager bedrag aan loon heeft ontvangen van [bedrijf 12] , dan die
EURO 154.600,-- (AMB-002),
4
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 17 juli
2016 tot en met 9 juni 2017, in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,3, althans een (aantal) factu(u)r(en), (telkens), volgens factuuropdruk
afkomstig van [bedrijf 13] , gevestigd te Ede en (telkens) gericht aan [medeverdachte ]
te Rotterdam, te weten:
Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013)
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten
vervalsen
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader [medeverdachte ] , toen aldaar
opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid op die factu(u)r(en) -
zakelijk weergegeven - vermeld en/of geschreven
dat het (telkens) (een) voorschot termijn(betaling(en)) betrof(fen) voor
werkzaamheden (aan een pand) [adres 3] te Warnsveld
en/of
dat (telkens) het te betalen bedrag Euro 122.634 (incl. BTW 21%) betrof
en/of
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per baiik op
28 december 2016
en/of
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 28
december 2016, (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 28 december 2016,
voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van [medeverdachte ] ,
en/of
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 1 januari 2017 voorzien van
een handtekening die door moest gaan voor die van [medeverdachte ] ,
en/of
dat de factuur, gedateerd 30 mei 2017 (DOC-013) was betaald per bank op 2 juni
2017 en/of die factuur voorzien van een paraaf en de handgeschreven tekst
'Betaald 2 juni 2017',
terwijl in werkelijkheid (telkens) de factu(u)r(en) (DOC-011) en/of (DOC-013) niet
is /zijn opgemaakt door de onderneming [bedrijf 13] en/of
(telkens) de werkzaamheden omschreven op die factu(u)r(en) ten bedrage van
(circa) Euro 122.634,-- niet is/zijn uitgevoerd door [bedrijf 13] en/of
(telkens) [bedrijf 13] het/de bedrag(en) vermeld op die factu(u)r(en) niet (per
bank) heeft ontvangen,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28
december 2016 tot en met 1 juli 2017, in de gemeente Rotterdam en/of
Eindhoven en/of Deventer, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 3, althans een (aantal) factu(u)r(en),
(telkens), volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf 13] , gevestigd te
Ede en (telkens) gericht aan [medeverdachte ] te Rotterdam, te weten:
Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en/of
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013)
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te
dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of verdachtes mededader
[medeverdachte ] (telkens) voormelde
factu(u)ren) (DOC-011) en/of factuur (DOC-013) (langs electronische weg)
heeft/hebben verzonden naar en/of heeft/hebben doen toekomen aan de
[bank 1] , met het oog op het verkrijgen van de gelden uit het bouwdepot
van de [bank 1]
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat valselijk en/of in strijd met de
waarheid, - zakelijk weergegeven - op die factu(u)r(en) was vermeld en/of
geschreven
dat de factu(u)r(en) (telkens) betrekking had(den) op (een) voorschot
termijn(betaling(en)) groot Euro 122.634 (incl. BTW 21%) voor werkzaamheden
(aan een pand) [adres 3] te Warnsveld,
en/of
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per bank op
28 december 2016
en/of
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 28
december 2016, (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 28 december 2016, was
voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van [medeverdachte ] ,
en/of
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011), althans de factuur, gedateerd 1 januari 2017 voorzien van
een handtekening die door moest gaan voor die van [medeverdachte ] ,
en/of
dat de factuur, gedateerd 30 mei 2017 (DOC-013) was betaald per bank op 2 juni
2017 en/of die factuur voorzien van een paraaf en de handgeschreven tekst
'Betaald 2 juni 2017',
terwijl in werkelijkheid
(telkens) de factu(u)r(en) (DOC-011) en/of (DOC-013) niet is /zijn opgemaakt
door de onderneming [bedrijf 13] en/of
(telkens) de werkzaamheden omschreven op die factu(u)r(en) ten bedrage van
(circa) Euro 122.634,-- niet is/zijn uitgevoerd door [bedrijf 13] en/of
(telkens) [bedrijf 13] het/de bedrag(en) vermeld op die factu(u)r(en) niet (per
bank) heeft ontvangen;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Naar aanleiding van een aangifte van de [bedrijf 6] begin 2017 is strafrechtelijk onderzoek Bekerzwam I gestart. De aangifte is gericht tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte ] en de aan hen gelieerde rechtspersonen [bedrijf 1] . en [bedrijf 3] .
Kort gezegd komt de aangifte er (onder meer) op neer, dat de [bedrijf 6] aangeeft bewogen te zijn tot financiering van € 3,1 miljoen voor een te realiseren restaurant in Duiven, waarvan achteraf is gebleken dat bij de financieringsaanvraag gebruik is gemaakt van valse of vervalste stukken.
Verdachte wordt in de zaak met parketnummer 82.200589.22 primair verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan feitelijk leiddinggeven aan het door [bedrijf 1] . , al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Subsidiair wordt verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het, al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225, lid 2 Sr.
In januari 2019 heeft ook de [bank 1] aangifte gedaan tegen (onder andere) verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte ] . Deze aangifte ziet (onder meer) op het overleggen van valse/vervalste stukken aan de [bank 1] ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres 3] te Warnsveld. Voor dit pand is in 2017 door de [bank 1] een hypothecaire geldlening verstrekt aan medeverdachte.
Dit onderzoek heeft geleid tot het einddossier Bekerzwam II.
Verdachte wordt in deze zaak met parketnummer 82.200815.22 verweten zich ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 schuldig te hebben gemaakt aan het, al dan niet in vereniging, plegen van valsheid in geschrift, primair als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr, als subsidiair als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde feiten in de zaak Bekerzwam I (parketnummer 82.200589.22) en de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten in de zaak Bekerzwam II (parketnummer 82.201095.22) wettig en overtuigend bewezen.
Er is, aldus de officier van justitie, ten aanzien van de zaak Bekerzwam I (parketnummer 82.299341.22) opzettelijk gebruik gemaakt van de tenlastegelegde valse geschriften als ware deze echt en onvervalst, zijnde:
- een finale koopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten;
- jaarrekeningen van [bedrijf 3] over het jaar 2012 en het jaar 2013;
- een aangifte dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013;
- een (print voor eigen administratie van de) aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [verdachte] , gedateerd 5 oktober 2015;
- negentwintig facturen met bijlagen, volgens factuuropdrukken afkomstig van [bedrijf 4] ;
- twaalf rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] ;
- een bestand genaamd Budget, betrekking hebbende op [bedrijf 1] . ten aanzien van [bedrijf 5] ;
- een leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] . en [bedrijf 3] van 3 oktober 2014.
Deze valse geschriften waren bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. De gedragingen kunnen redelijkerwijs aan [bedrijf 1] . worden toegerekend. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] hebben feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen en hadden ook het opzet op deze verboden gedragingen.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] . de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Een natuurlijk persoon kan immers gelden als pleger, terwijl tegelijkertijd ook de rechtspersoon als pleger kan worden aangemerkt en diezelfde natuurlijke persoon als feitelijk leidinggevende van die rechtspersoon.
Voor zover de rechtbank van mening is dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, kan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst, in ieder geval wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
In de zaak Bekerzwam II (parketnummer 82.201095.22) acht de officier van justitie de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is (telkens) sprake van valse geschriften (feiten 1, 3 en 4) en een vervalst geschrift (feit 2), namelijk:
- een werkgeversverklaring van 4 oktober 2016, met daarop vermeld de naam van de werkgever [bedrijf 12] . en de naam van de werknemer [medeverdachte ] ;
- een fiscaal overzicht afkomstig van [bank 3] van 31 december 2015;
- een aangifte inkomstenbelasting 2015 met persoonlijke en fiscale gegevens van [medeverdachte ] ;
- facturen afkomstig van [bedrijf 13] gericht aan [medeverdachte ] .
Het gaat steeds om geschriften met een bewijsbestemming. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] hebben deze geschriften valselijk opgemaakt of vervalst met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken. Mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van het valselijk opmaken en/of vervalsen van de documenten met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken voor de hypotheekaanvraag.
Voor zover de rechtbank van mening is dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, kan het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk gebruik maken van valse geschriften als ware deze echt en onvervalst, slechts ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte ] wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van verdachte [verdachte] ziet de officier van justitie dat bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde niet.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van Bekerzwam I, 82.200589.22:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opzettelijk gebruik maken niet ten aanzien van alle stukken kan worden bewezen.
Geen van de stukken kunnen zijn gebruikt ter uitbetaling van de overeengekomen financiering aan [bedrijf 1] . , die immers nooit zelf over de financiering heeft beschikt.
De crediteuren van [bedrijf 1] . zijn voor in totaal € 3,1 miljoen uitbetaald door de [bedrijf 6] , maar niet via de rekening van [bedrijf 1] .
De verfeitelijking van het bestanddeel ‘gebruikmaken als ware het echt en onvervalst’, inhoudende dat stukken zijn verstrekt, overhandigd of toegezonden ter uitbetaling aan [bedrijf 1] . van (delen van) de overeengekomen financiering kan niet worden bewezen. De raadsvrouw verzoekt vrijspraak voor dit deel van de tenlastelegging.
Van ieder stuk moet komen vast te staan dat dit is gebezigd ter misleiding, ter verkrijging van een financiering van € 3,1 miljoen, en dat het stuk voor dat specifieke ‘gebruik’ is verstrekt, overhandigd of toegezonden.
In het financieringsvoorstel is expliciet vermeld welke stukken of geschriften voor het verkrijgen van de financiering nodig zijn. Andere stukken of geschriften zijn kennelijk voor het verkrijgen van de financiering niet relevant.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het opzettelijk gebruik maken van de finale verkoopovereenkomst, de jaarrekeningen, de aangifte dividendbelasting, de aangifte inkomstenbelasting, de [bedrijf 4] facturen en de betaalbewijzen.
Het overleggen van deze stukken is geen voorwaarde ter verkrijging van de financiering, zoals bedoeld in het financieringsvoorstel.
Ten aanzien van de aangifte dividendbelasting kan verder niet worden vastgesteld wanneer en via welk e-mailadres dit stuk met de [bedrijf 6] is gedeeld; voorafgaand aan de eerste financieringsaanvraag of in het kader van de ten laste gelegde financiering of zelfs daarna.
De jaarrekening van 2013 betreft een concept.
De aangifte inkomstenbelasting is pas op 5 oktober 2015 verstrekt. Op dat moment was de financiering al verkregen.
Alleen het budgetbestand en de leningsovereenkomst vallen onder het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van 82.201095.22:
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de vier primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de werkgeversverklaring bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte opzet had op het valselijk opmaken van deze werkgeversverklaring.
Ook blijkt niet dat verdachte het stuk heeft ondertekend in de wetenschap dat het gebruikt zou worden bij de bank ter verkrijging van een hypotheek.
Voor het valselijk opmaken van het bankafschrift van de [bank 3] bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte dit geschrift heeft opgemaakt en dat verdachte pleger of medepleger is.
Ook voor het vervalsen of gebruik maken van de valse aangifte inkomstenbelasting blijkt onvoldoende uit het dossier.
Zelfs al komt de rechtbank tot bewezenverklaring van betrokkenheid van verdachte bij de werkgeversverklaring, dan betekent dat nog niet dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met betrekking tot de overige ten laste gelegde documenten.
Voor de echtheid van de facturen is niet relevant door wie zij (in concept) specifiek zijn opgemaakt. De werkzaamheden voor de bedragen op de facturen zijn wel degelijk uitgevoerd en aan [naam 7] uitbetaald; deels per bank en deels contant.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 82.201095.22 feiten 2 en 3 telkens primair en subsidiair.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met medeverdachte bij het opmaken en/of indienen bij de [bank 1] van het Fiscaal overzicht afkomstig van de [bank 3] en gericht aan medeverdachte (feit 2) en van de aangifte inkomstenbelasting 2015 ten name van medeverdachte (feit 3).
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer 82.201095.22 onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
In de zaak met parketnummer 82.200589.22 (Bekerzwam I)
Inleiding
Uit het dossier is de rechtbank het volgende gebleken. Verdachte [verdachte] had de wens om samen met een aantal anderen een groot restaurant te openen. Voor de financiering van dit plan heeft [verdachte] aan diverse betrokkenen, waaronder de [bedrijf 6] , medegedeeld over € 9 miljoen aan eigen geld te beschikken als gevolg van de verkoop van [bedrijf 2] te Voorschoten. Dat geld bezat hij in werkelijkheid niet. [medeverdachte ] en medeverdachte [verdachte] hadden in die tijd een relatie. [medeverdachte ] is in de loop der tijd in toenemende mate betrokken geraakt. Ter onderbouwing van het gestelde eigen vermogen zijn vervolgens door [medeverdachte ] en [verdachte] de ten laste gelegde valse stukken opgemaakt en verstrekt aan de [bedrijf 6] .
De belastende verklaringen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) en de bevindingen uit het digitale onderzoek en de metadata.
[getuige] was als accountmanager bij de [bedrijf 6] werkzaam en heeft in die hoedanigheid de totstandkoming van de financieringsovereenkomst van de [bedrijf 6] met [bedrijf 1] . begeleid. Ook was hij betrokken bij de uitbetaling van gelden op basis van die overeenkomst.
[getuige] is meerdere keren gehoord als getuige door de FIOD en door de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat [getuige] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de gang van zaken rondom de aanvraag van de financiering voor het restaurant, over de stukken die ter verkrijging daarvan door [bedrijf 6] zijn opgevraagd en aan haar zijn overgelegd en over de betrokkenheid van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte ] daarbij.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, te meer nu deze verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat geldt meer in het bijzonder ook voor zijn verklaring betreffende de betrokkenheid van [medeverdachte ] bij de financieringsaanvraag en de aanvang daarvan.
Ook gaat de rechtbank uit van de juistheid van de bevindingen uit het digitale onderzoek en de metadata betreffende de documenten, zoals aangetroffen op de door [verdachte] en [medeverdachte ] gebruikte gegevensdragers.
De getuigenverklaringen en de in het dossier aanwezige digitale gegevens en/of door de [bedrijf 6] ontvangen e-mailberichten moeten in onderling verband en samenhang worden bezien.
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 20 januari 2014 is [bedrijf 1] . opgericht. Vanaf de oprichting zijn de aandeelhouders van [bedrijf 1] . geweest: [bedrijf 3] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , ieder voor 25%. Vanaf 8 oktober 2014 is [bedrijf 3] enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . geworden. De bestuurders van [bedrijf 1] . zijn bij de oprichting geweest: [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en verdachte [verdachte] . Op 24 december 2014 zijn zij uitgeschreven als bestuurder en is medeverdachte [medeverdachte ] enig bestuurder van [bedrijf 1] . geworden. Voor [bedrijf 3] geldt dat medeverdachte [medeverdachte ] vanaf de datum van oprichting op 16 oktober 2012 enig bestuurder is. Volgens een bij de bank overgelegd UBO-formulier zijn de rechthebbenden van [bedrijf 3] [medeverdachte ] en [verdachte] .
Nadat op 29 augustus 2023 op het kantoor van de [bedrijf 6] in Zevenaar een eerste ontmoeting met [verdachte] heeft plaatsgevonden en de [bedrijf 6] daarna diverse contactmomenten met [verdachte] en/of [medeverdachte ] heeft gehad, is begin oktober 2014 het financieringsvoorstel van de [bedrijf 6] aan [bedrijf 1] . met betrekking tot de financiering van € 3,1 miljoen ondertekend door (onder andere) [verdachte] en de overige toenmalige aandeelhouders.
De totale investering voor de verwezenlijking van het restaurant was begroot op € 8 miljoen. [bedrijf 1] . zou (beweerdelijk) middels eigen vermogen en een (achtergestelde) lening van [bedrijf 3] een bedrag van € 4,9 miljoen aan eigen middelen inbrengen.
De bank was onder die voorwaarde bereid om voor [bedrijf 1] . in totaal € 3,1 miljoen euro te financieren. Met betrekking tot de herkomst van het vermogen van [bedrijf 3] dienden, ter verkrijging van de financiering en voor het feitelijk verstrekken van de lening, stukken te worden overgelegd door [bedrijf 1] . Zonder dit (bewijs van) eigen vermogen zou de financiering niet zijn verstrekt door de [bedrijf 6] .
In de periode vanaf 20 januari 2014 tot en met oktober 2015 zijn diverse stukken overgelegd door [medeverdachte ] en/of [verdachte] , waaruit het vermogen van [bedrijf 3] en de door haar aan [bedrijf 1] . verstrekte geldlening zou moeten blijken.
Op 25 november 2014 heeft [medeverdachte ] , als bestuurder van [bedrijf 3] , een brief naar de [bedrijf 6] gestuurd met het verzoek de uitboeking van de gelden van de financiering mogelijk te maken, zodat de grond juridisch kon worden aangekocht en de verplichtingen, die door [bedrijf 1] . waren aangegaan, konden worden nagekomen. Zij heeft daarbij gemeld dat er van de totale begroting inmiddels € 4,9 miljoen was uitgegeven en dat de eigen middelen van [bedrijf 3] daarvoor waren aangewend.
Ter verificatie van die eigen inbreng heeft de [bedrijf 6] [bedrijf 3] verzocht bouwfacturen en de bijbehorende betalingsbewijzen in de vorm van bankafschriften te overleggen, hetgeen [medeverdachte ] heeft gedaan.
Op 18 december 2014 heeft door de [bedrijf 6] een eerste uitbetaling van € 850.000 plaatsgevonden via de notaris voor de aankoop van de grond door [bedrijf 1] .
Het resterende bedrag, € 2.250.000 (€ 3.100.000 minus € 850.000), is door de [bedrijf 6] rechtstreeks overgemaakt aan diverse ondernemers, waaronder bouwonderneming Haas. De betaling van de facturen werden klaargezet door [medeverdachte ] , waarna ze door de [bedrijf 6] werden gecontroleerd en vrijgegeven, waarmee de betaling plaatsvond aan de desbetreffende ondernemers.
Overgelegde valse geschriften.
De finale verkoopovereenkomst.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de ten laste gelegde periode een finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] is overgelegd door [verdachte] , teneinde de herkomst van het eigen vermogen van [bedrijf 3] aan te tonen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een dergelijke verkoop nooit heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat deze finale verkoopovereenkomst vals is.
De jaarrekeningen van 2012 en 2013 van [bedrijf 3] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [getuige] bij e-mailbericht van 16 januari 2014 de jaarrekeningen van [bedrijf 3] (abusievelijk genoemd [bedrijf 12] ) van 2012 en 2013 aan [medeverdachte ] heeft gevraagd, naar aanleiding van een gesprek dat [getuige] met [medeverdachte ] heeft gehad.
[getuige] heeft kort na verzending van deze mail de twee jaarrekeningen van 2012 en 2013 ontvangen betreffende [bedrijf 3] .
De jaarrekening van 2012 is afkomstig van [e-mailadres] en ondertekend met [medeverdachte ] .
[medeverdachte ] heeft de jaarrekening van 2013 naar [verdachte] gestuurd, waarop hij deze heeft doorgestuurd naar de [bedrijf 6] .
Tijdens afspraken van [getuige] met [medeverdachte ] heeft [medeverdachte ] aangegeven dat zij de jaarrekeningen van de Stichting maakte en dat ze bij vragen over de jaarrekening(en) bij haar moesten zijn.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de jaarrekeningen van [medeverdachte ] en [verdachte] afkomstig zijn.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat deze jaarrekeningen vals zijn. In de jaarrekening van 2012 is vermeld dat er ultimo 2012 een totaal bedrag van € 9.000.000 aan liquide middelen bij de [bank 1] is , terwijl [bedrijf 3] niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen en zij op dat moment ook geen bankrekening had bij de [bank 1] .
In de jaarrekening van 2013 is in strijd met de waarheid vermeld dat er ultimo 2013 bij de [bank 1] liquide middelen waren ten bedrage van € 5.428.883 en dat er een dividenduitkering was geweest van € 3.700.000, terwijl de Stichting ook in dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan liquide middelen, noch over een bankrekening bij de [bank 1] . Bovendien had er geen dividenduitkering plaatsgevonden. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de jaarrekeningen vals zijn.
De aangifte dividendbelasting.
Naar aanleiding van de beweerdelijke dividenduitkering heeft [getuige] per e-mail bij [medeverdachte ] een aangifte dividendbelasting van [bedrijf 3] opgevraagd.
Daarop heeft [getuige] een aangifte dividendbelasting ontvangen.
Het document is getekend met de naam [medeverdachte ] en de handtekening op dit document is gelijkend aan die van [medeverdachte ] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt, zoals hiervoor al aangegeven, dat er in 2013 geen dividend is uitgekeerd door [bedrijf 3] .
Daarmee is de aangifte dividendbelasting vals.
De aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [verdachte] .
Door de [bedrijf 6] is op haar verzoek ook een aangifte inkomstenbelasting ten name van [verdachte] (print voor eigen administratie) ontvangen op 5 oktober 2015 via het e-mail adres van [verdachte] .
In deze aangifte is vermeld ‘Overige bezittingen. Waarde op 1 januari 2013’, vorderingen contant geld € 3.699.488. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] geen vordering of contant geld had ter hoogte van dit bedrag en dat dit bedrag ook niet op zijn bij de Belastingdienst ontvangen aangifte inkomstenbelasting is opgenomen.
Daarmee is dit geschrift ook vals.
De [bedrijf 4]-facturen en rekeningafschriften van de ABN-AMRO ten name van [bedrijf 3] .
Op 18 november 2014 zijn er 29 facturen van [bedrijf 4] en op 20 november 2014 zijn er 12 bijbehorende bankafschriften van de [bank 1] bij de [bedrijf 6] ontvangen via het e-mailadres van [medeverdachte ] . Deze facturen leken verband te houden met de bouw van het pand van [bedrijf 1] en de bankafschriften leken te zien op de betalingen van die facturen.
Uit de bewijsmiddelen is echter gebleken dat [bedrijf 4] geen bouwwerkzaamheden voor [bedrijf 1] . heeft verricht en dat de facturen niet van [bedrijf 4] afkomstig zijn. Deze zijn derhalve valselijk opgemaakt. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de afschrijvingen, zoals weergegeven op de bankafschriften, ter betaling van die facturen nooit hebben plaatsgevonden. Ook de bijbehorende rekeningafschriften zijn dus vals.
[medeverdachte ] heeft bij de FIOD verklaard deze facturen door te hebben gestuurd naar de [bedrijf 6] . Deze facturen waren, aldus [medeverdachte ] , afkomstig van [naam 4] .
Na het doorsturen heeft zij geconstateerd dat deze stukken vals waren. Zij heeft, aldus [medeverdachte ] , meteen daarna aan [getuige] doorgegeven dat de facturen vals waren. Deze verklaring vindt echter geen steun in de rest van het dossier.
[naam 4] heeft bij de FIOD verklaard dat hij deze facturen en/of rekeningafschriften niet kent en ook niet naar [medeverdachte ] heeft gestuurd. Op de in de woning van [medeverdachte ] en [verdachte] aangetroffen gegevensdragers zijn verschillende versies gevonden van berichten die afkomstig zouden zijn van [naam 4] , waarbij in de ene versie niet en in de andere versie wel melding wordt gemaakt van de kwestie betreffende de [bedrijf 4]-facturen. [naam 4] heeft verklaard dat die berichten vervalst zijn.
[getuige] heeft naar aanleiding van voornoemde verklaring van [medeverdachte ] bij de FIOD verklaard dat [medeverdachte ] nooit tegen hem heeft verteld dat de [bedrijf 4]-facturen of de rekeningafschriften vals waren. De verklaring van [getuige] wordt op dat punt ondersteund door het hierna te bespreken feit dat [medeverdachte ] de [bedrijf 4]-facturen en betalingen heeft opgenomen in het Budget bestand dat ze heeft toegestuurd aan de [bedrijf 6] .
In de woning in Rotterdam, waar zowel verdachte [medeverdachte ] als medeverdachte [verdachte] wel eens verbleven, zijn blanco facturen op naam van [bedrijf 4] aangetroffen gelijkend aan de facturen die zijn toegezonden aan de [bedrijf 6] .
Tevens zijn op een gegevensdrager facturen van [bedrijf 4] aangetroffen, met onder meer de vermelding van [medeverdachte ] als ‘Author’.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte ] , anders dan zij heeft verklaard, betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van deze facturen en wetenschap had van de valsheid van de naar de [bedrijf 6] verzonden valse facturen en bijbehorende valse rekeningafschriften.
Het Budgetbestand betrekking hebbend op de B.V.
Op 18 november 2014 is via het mailadres van [medeverdachte ] , ondertekend met ‘ [medeverdachte ] ’ naar de [bedrijf 6] onder meer gemaild: ‘Bijgaand het budgetbestand’ ‘ik heb tevens voor je de facturen van [bedrijf 4] ingescand’.
Onder ‘Budget bouwkosten’ zijn in dit Budgetbestand de [bedrijf 4]-facturen opgenomen, waarvan is gebleken dat deze vals zijn.
Daarmee is het bestand genaamd Budget vals en in strijd met de waarheid.
Ten aanzien van het Budgetbestand heeft [medeverdachte ] bij de FIOD verklaard dat zij het Budgetbestand weliswaar heeft verstuurd naar de bank, maar dat dit door [naam 6] van de [bedrijf 6] is opgesteld en dat ze het niet zelf heeft ingevuld.
[getuige] en [naam 6] van de [bedrijf 6] zijn daarover gehoord door de FIOD.
Zij hebben beiden verklaard dat deze verklaring van [medeverdachte ] onjuist is.
[medeverdachte ] heeft het Budgetbestand opgesteld en zij heeft ook zelf de updates en aanpassingen verzorgd, waarna zij het bijgewerkte bestand naar de [bedrijf 6] stuurde. [naam 6] heeft verklaard dat hij slechts een controle uitvoerde op het bestand, maar geen toevoegingen, wijzigingen of aanpassingen aan dit Budgetbestand heeft gemaakt, ook niet ten aanzien van de facturen van [bedrijf 4] .
Op grond van deze verklaringen van [getuige] en [naam 6] en het feit dat dit bestand als bijlage bij een e-mailbericht van [medeverdachte ] is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat dit bestand niet door een medewerker van de [bedrijf 6] is opgesteld, maar bij de [bedrijf 6] bekend is geworden doordat [medeverdachte ] het heeft toegezonden.
De overeenkomst inzake een lening tussen [bedrijf 1] . en [bedrijf 3] .
In de financieringsofferte van 3 oktober 2014 van de [bedrijf 6] is als voorwaarde opgenomen dat de bank een afschrift van de (ondertekende) schuldbekentenis van de door [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] . verstrekte/te verstrekken geldlening van € 2,3 miljoen ontvangt.
[getuige] heeft verklaard dat de [bedrijf 6] op 5 november 2014 een leningsovereenkomst d.d. 3 oktober 2014 heeft ontvangen, betreffende een lening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] . ten bedrage van € 2,3 miljoen, getekend namens [bedrijf 1] . door [verdachte] en namens [bedrijf 3] door [medeverdachte ] .
[verdachte] heeft verklaard dat de handtekening op dit document op zijn handtekening lijkt.
[medeverdachte ] heeft bij de FIOD verklaard dat de handtekening op dit document van haar is.
Op meerdere gegevensdragers in de woningen van [medeverdachte ] en [verdachte] in Rotterdam en Warnsveld zijn documenten aangetroffen, gelijkend aan het aan de [bedrijf 6] verstrekte document.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in werkelijkheid geen lening conform dat document is afgesloten. [bedrijf 3] heeft nimmer over een dergelijk groot geldbedrag beschikt en heeft dat ook niet uitgeleend aan [bedrijf 1] .
Daarmee is de overeenkomst inzake de lening vals.
Opzettelijk gebruik om tot bewijs van enig feit te dienen.
Op basis van de aangifte van R.G.M. Spierenburg, de verklaringen van [getuige] en de verklaringen van [naam 6] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat voornoemde stukken door [medeverdachte ] en [verdachte] zijn gebruikt om tot bewijs van enig feit te dienen. Deze stukken zijn immers overgelegd ter verkrijging door [bedrijf 1] . van een financiering van in totaal € 3,1 miljoen bij de [bedrijf 6] en de uitbetaling daarvan aan de B.V. door de [bedrijf 6] , een en ander voor de bouw van een horecapand aan de Corridor te Duiven.
Een voorwaarde voor de financiering was namelijk onder meer dat [bedrijf 3] , als enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . , een bedrag van € 3,9 miljoen aan eigen middelen kon en zou inbrengen. Daarvoor zijn bewijzen gevraagd door de [bedrijf 6] . Teneinde de aanwezigheid van voldoende vermogen van [bedrijf 3] en de herkomst daarvan te bewijzen, zijn door verdachte en medeverdachte de hiervoor besproken valse stukken, te weten de finale verkoopovereenkomst, de jaarrekeningen van [bedrijf 3] , de aangifte dividendbelasting, de aangifte inkomstenbelasting 2013 ten name van [verdachte] en de leenovereenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3] overgelegd.
De facturen van [bedrijf 4] , de bijbehorende rekeningafschriften en het Budgetbestand zijn aangeleverd, teneinde de eigen inbreng door [bedrijf 3] in [bedrijf 1] . aan te tonen, zodat de [bedrijf 6] ook daadwerkelijk tot betaling van de bedragen ten laste van de financiering zou overgaan.
[verdachte] en [medeverdachte ] wisten dat [bedrijf 3] niet over zoveel geld beschikte als in de overgelegde stukken is vermeld, dat zij geen geldlening aan [bedrijf 1] . had verstrekt en dat er geen betalingen voor [bedrijf 1] . aan [bedrijf 4] ten laste van haar vermogen waren gedaan. Zij kenden immers de financiële positie en de rechtsverhoudingen van zowel [bedrijf 3] als [bedrijf 1] . Zo wisten zij dat [bedrijf 3] geen € 9 miljoen had verworven uit de verkoop van aandelen, niet over een ABN AMRO rekening beschikte, geen dividend aan [verdachte] had uitgekeerd en geen geldlening aan [bedrijf 1] . had verstrekt. Ook was bij hen bekend dat [bedrijf 4] geen bouwwerkzaamheden had verricht voor [bedrijf 1] . en geen betalingen had ontvangen.
Vanaf de aanvang van de gesprekken in het kader van de financiering tot de uiteindelijke uitbetaling van het financieringsbedrag nadat de overeenkomst gesloten is, hebben verdachte en medeverdachte opzettelijk valse stukken overgelegd, die op verkrijging van de financiering voor [bedrijf 1] . gericht waren. Anders dan de raadsvrouw van verdachte meent, betekent de omstandigheid dat een deel van de overgelegde stukken niet met zo veel woorden in het financieringsvoorstel wordt genoemd nog niet dat deze stukken niet ter verkrijging van de financiering zijn overgelegd. Immers kan de bank ter aanvulling van de stukken genoemd in het financiersvoorstel, altijd aanleiding zien ter verduidelijking, nadere stukken op te vragen, ter verkrijging van de financiering.
Daderschap rechtspersoon.
Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of de verboden gedragingen van [medeverdachte ] en [verdachte] kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [bedrijf 1] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Volgens vaste jurisprudentie kan een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon worden toegerekend indien de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de volgende omstandigheden hebben voorgedaan:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een
dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
en/of;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen in deze hebben plaatsgevonden of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon [bedrijf 1] . Voornoemde valselijk opgemaakte stukken zijn immers door de bij [bedrijf 1] . betrokken [medeverdachte ] en [verdachte] verstrekt aan de [bedrijf 6] ter verkrijging van de financiering door en de uitbetaling daarvan aan de rechtspersoon [bedrijf 1] . [verdachte] en [medeverdachte ] hadden gedurende in elk geval een deel van de tenlastegelegde periode formele rollen. [verdachte] was vanaf 20 januari 2014 tot 24 december 2014 formeel bestuurder van [bedrijf 1] . en [medeverdachte ] vanaf 24 december 2014. Verder was [medeverdachte ] sinds de oprichting, middels de door haar bestuurde [bedrijf 3] , 25% aandeelhouder van [bedrijf 1] . [verdachte] en [medeverdachte ] traden telkens namens de B.V. op in de richting van de [bedrijf 6] .
Het verkrijgen van een financiering voor de bouw van een restaurant en het ontplooien van de beoogde horeca-activiteiten en het laten uitbetalen daarvan, is onderdeel van de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] . en zij heeft daarvan geprofiteerd. De rechtspersoon verkreeg een financiering en (gedeeltelijke) uitbetaling daarvan om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen ontplooien.
Feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verweten gedragingen van [bedrijf 1] . De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
[bedrijf 1] B. is opgericht op 20 januari 2014.
Verdachte is vanaf het begin intensief betrokken geweest bij de oprichting van voornoemde B.V. Hij heeft de personen, die in de beginperiode aandeelhouders zijn geworden, benaderd en bij de plannen tot het oprichten van [bedrijf 1] . betrokken. Het is ook verdachte die de [bedrijf 6] heeft benaderd met een plan voor de financiering en met een verhaal over zijn eigen vermogen. Daarnaast heeft hij als bestuurder van [bedrijf 1] en als UBO van [bedrijf 3] ook steeds een formele rol gehad binnen de organisatie. Hij is steeds de drijvende kracht geweest achter [bedrijf 1] , ook na beëindiging van zijn bestuurderschap binnen [bedrijf 1] . per 24 december 2014. [verdachte] is de initiatiefnemer voor het restaurant in Duiven geweest en heeft daar steeds nauwe betrokkenheid bij gehad.
Zijn partner [medeverdachte ] is vanaf de oprichting van [bedrijf 1] . bij de vennootschap betrokken geweest als bestuurder van [bedrijf 3] , zijnde aanvankelijk 25% aandeelhouder en vanaf 8 oktober 2014 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . Vervolgens is [medeverdachte ] op 24 december 2014 ook als enig bestuurder bij [bedrijf 1] . betrokken geraakt, nu zij de bij de oprichting benoemde bestuurders, [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en medeverdachte [verdachte] , is opgevolgd.
De feitelijke betrokkenheid van [medeverdachte ] en [verdachte] bij [bedrijf 1] . blijkt uit de bewijsmiddelen.
Zo heeft [getuige] verklaard dat het eerste contact met betrekking tot de financieringsaanvraag van [bedrijf 1] . met [verdachte] is geweest. Zij hebben elkaar ontmoet op 29 augustus 2013 op het kantoor van de [bedrijf 6] in Zevenaar. [getuige] heeft veel afspraken met [verdachte] gehad. [verdachte] was de contactpersoon voor [getuige] . Op 21 november 2013 heeft hij een e-mail van [medeverdachte ] gehad om een afspraak te maken. Op 2 december 2013 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden met [medeverdachte ] in het bijzijn van [verdachte] . Tijdens deze afspraak is de structuur en de financieringsinrichting besproken en wat verder nodig was aan formaliteiten. [getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte ] vanaf eind 2013 betrokken was bij de financieringsaanvraag. Zij was immers bestuurder van de [bedrijf 3] , waarin (beweerdelijk) het eigen geld zat, dat voor de financiering van de geplande horecaonderneming nodig was.
[getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte ] bij de formele handelingen met betrekking tot de financiering betrokken is geweest. Het feit dat zij registeraccountant was, gaf de bank vertrouwen. [medeverdachte ] gaf zich, aldus [getuige] , uit voor een soort van waakhond, die de hele procedure scherp in de gaten hield.
Getuige [naam 4] , voormalig aandeelhouder van [bedrijf 1] . , heeft verklaard dat [verdachte] het idee voor het restaurant opperde, de feitelijke leiding had en alle beslissingen nam namens [bedrijf 1] . [verdachte] onderhield het contact met de [bedrijf 6] namens [bedrijf 1] . Peroz kwam er achter dat [medeverdachte ] hen als aandeelhouder had uitgeschreven zonder hun toestemming. Peroz heeft van [verdachte] begrepen dat [medeverdachte ] van alles op de hoogte was en dat zij bij de gesprekken over de financiering bij de [bedrijf 6] betrokken was.
Ook getuige Emal Peroz, een andere voormalig aandeelhouder, heeft verklaard dat [verdachte] de contactpersoon was voor de bank en dat hij alles regelde voor de financieringsaanvraag. [verdachte] heeft hem verteld dat ook [medeverdachte ] gedurende de gehele financiersaanvraag bij de [bedrijf 6] betrokken was en dat [medeverdachte ] het ondernemingsplan heeft geschreven ten behoeve van de financieringsaanvraag.
[medeverdachte ] heeft daarnaast, zoals hiervoor reeds is aangehaald, een actieve rol gehad bij de strafbare gedragingen. Mailberichten met valse documenten zijn vanaf haar e-mailadres verzonden, vervalste jaarrekeningen zijn afkomstig van [bedrijf 3] waarvan zij bestuurder was en haar handtekening stond onder de aangifte dividend-belasting.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] vanaf 29 augustus 2013 en dat [medeverdachte ] vanaf 2 december 2013 direct en actief betrokken zijn geweest als feitelijk leidinggevers van [bedrijf 1] . bij de verkrijgen van de financiering en de uitbetaling daarvan ten behoeve van [bedrijf 1] .
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte ] over en weer wetenschap hebben gehad van de door elk van hen ingeleverde valse stukken.
Voor [verdachte] geldt dat het feitelijk zijn project was. Voor [medeverdachte ] geldt dat zij vanaf 2 december 2013 bij de gesprekken met de bank en de totstandkoming van de financiering betrokken is geweest en, zoals [getuige] heeft verklaard, als een soort waakhond fungeerde, die de hele procedure scherp in de gaten hield. Zij is vanaf dat moment dus ook op de hoogte geweest van de verzonnen financiële situatie van [bedrijf 3] , waar de overgelegde valse stukken vervolgens allemaal betrekking op hadden. Dit terwijl zij wist dat de Stichting anders dan aan de [bedrijf 6] voorgeschoteld geen [bank 1] had en nagenoeg geen eigen vermogen. Voor [verdachte] geldt dat het zijn verzinsel en project was en dat hij degene is geweest die [medeverdachte ] hierbij heeft betrokken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte door hun handelen feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedragingen en dat zij daar opzet op hebben gehad.
Is er sprake van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen plegen van de feiten door [bedrijf 1] . ?
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat de gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend (zie onder het kopje feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen) maakt die natuurlijk persoon niet tot medepleger van het door de rechtspersoon begane strafbare feit. Buiten de als feitelijk leidinggevende betrokkene personen [medeverdachte ] en [verdachte] ziet de rechtbank geen nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 1] . en hen in een andere hoedanigheid of met anderen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] . de bewezen verklaarde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het feitelijk leidinggeven aan dit deel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
In de zaak met parketnummer 82.200815.22 (Bekerzwam II)
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte ] heeft op 2 november 2016 een aanvraag gedaan bij de [bank 1] (hierna: de bank) voor een hypothecaire geldlening van € 907.800 voor de aankoop van het pand [adres 3] te Warnsveld, zijnde een te verbouwen woning die zij met [verdachte] wilde gaan bewonen.
Ter verkrijging van deze hypotheek heeft de [bank 1] [medeverdachte ] gevraagd een aantal stukken te overleggen met betrekking tot haar inkomsten en vermogenspositie. Op basis van deze stukken wordt beoordeeld of de hypotheek al dan niet wordt verstrekt.
Op verzoek van de bank heeft [medeverdachte ] (onder meer) een werkgeversverklaring, een fiscaal overzicht afkomstig van de [bank 3] en een aangifte Inkomstenbelasting 2015 ten name van [medeverdachte ] overgelegd. De [bank 1] heeft [medeverdachte ] een hypothecaire geldlening verstrekt.
Aan die hypothecaire geldlening was een bouwdepot gekoppeld. De [bank 1] eist facturen, indien er uitbetalingen uit het bouwdepot worden verzocht.
In verband met uitbetalingen uit het bouwdepot heeft [medeverdachte ] drie facturen, respectievelijk d.d. 28 december 2016, 1 januari 2017 en 30 mei 2017, overgelegd, op naam van [bedrijf 13] .
Ten aanzien van feit 1:
De werkgeversverklaring.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte ] deze werkgeversverklaring ter verkrijging van de hypotheek aan de bank heeft overgelegd, teneinde haar inkomenspositie aan te tonen. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat in deze werkgeversverklaring is vermeld dat [medeverdachte ] van haar werkgever [bedrijf 12] . een bruto jaarsalaris geniet van € 174.996 en een vakantietoeslag van € 14.000.
De werkgeversverklaring is namens de werkgever ondertekend met de naam ‘ [verdachte] .’
Uit interbancair onderzoek is gebleken dat op de bankrekening van [medeverdachte ] , genoemd op de aangeleverde salarisstroken, in de periode van 1 januari tot en met 9 september 2016 nooit een salaris afkomstig van [bedrijf 12] is gestort.
Op 28 september 2017 heeft een medewerker van de bank contact opgenomen met de ondertekenaar van de werkgeversverklaring, [verdachte] . Hij heeft tijdens dat gesprek het dienstverband en inkomen van [medeverdachte ] bevestigd.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat zij het in de werkgeversverklaring vermelde salaris niet van [bedrijf 12] . betaald heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de door [medeverdachte ] overgelegde werkgeversverklaring vals is, nu gebleken is dat verdachte in de betreffende periode geen salaris heeft ontvangen van [bedrijf 12] .
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank dat de rechtbank bewezen acht dat [verdachte] in strijd met de waarheid de werkgeversverklaring met het dienstverband en inkomen van [medeverdachte ] heeft getekend.
De rechtbank acht bewezen dat door [medeverdachte ] aan de bank een valse werkgeversverklaring is overgelegd, ter verkrijging van de financiering, welke is ondertekend door [verdachte] . Verdachte en medeverdachte hebben daarbij opzet op de valsheid gehad, nu zij wisten dat zij daarmee informatie gaven die in strijd was met de waarheid.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte ] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Ten aanzien van feit 4:

De facturen van [bedrijf 13] .

Vaststaat dat [medeverdachte ] drie facturen aan de bank heeft overgelegd, voor uitbetaling van gelden uit het bouwdepot. Deze facturen met als opschrift ‘ [bedrijf 13] ’ hebben als data 28 december 2016, 1 januari 2017 en 30 mei 2017, en bevatten telkens een te betalen bedrag van € 122.634 (incl. BTW 21%) aan voorschottermijnen. De drie facturen bevatten de naam en handtekening, respectievelijk de paraaf, van [medeverdachte ] . De jongste en oudste facturen bevatten de vermelding ‘betaald per bank’ met een betaaldatum.
Voor de beoordeling of de drie facturen van [bedrijf 13] vals of vervalst zijn, gaat de rechtbank (onder meer) uit van de twee in eerste instantie bij de FIOD afgelegde verklaringen van [naam 7] (hierna: [naam 7] ), eigenaar van voornoemd klusbedrijf.
Op 15 januari 2020 heeft [naam 7] bij de FIOD onder meer verklaard dat hij geen computer gebruikte voor zijn administratie, maar wel af en toe gegevens mailde met de computer naar de administrateur [verdachte] . De drie in de tenlastelegging genoemde facturen zijn aan [naam 7] getoond. [naam 7] heeft daarop verklaard dat hij die facturen niet heeft opgemaakt, dat hij de facturen ook niet kent en dat hij de bedragen op de facturen ook niet heeft ontvangen; niet op zijn drie bankrekeningen en niet contant. Verder heeft hij verklaard dat de lay-out van de facturen anders is dan zijn eigen facturen. Ook staat op de facturen het nummer van zijn privé-rekening en niet van zijn zakelijke rekening. Tot slot is het BTW-nummer op de facturen niet correct.
In de woning in Warnsveld heeft hij kleine werkzaamheden verricht en kleine bouwzaken gedaan. [medeverdachte ] betaalde [naam 7] contant voor de uren die hij had gewerkt. Hij kreeg opdrachten van [medeverdachte ] en soms van [verdachte] .
De administratie van zijn klusbedrijf lag bij zijn administrateur [verdachte] .
[verdachte] hield de administratie van het klusbedrijf bij.
Voorts heeft [naam 7] verklaard dat het in principe niet kan dat er een factuur is uitgeschreven, terwijl het bedrijf nog niet was opgericht. Hij is op 1 januari 2017 met het klusbedrijf begonnen.
Op 23 januari 2020 heeft [naam 7] bij de FIOD twee ordners met administratie afgegeven.
Hij heeft toen verklaard dat [verdachte] naar hem was gekomen en dat ze de gegevens in de klappers samen hebben geordend en aangevuld. [verdachte] had aanvullende stukken bij zich, onder meer de desbetreffende facturen, en heeft tegen [naam 7] gezegd dat de stukken in de ordner moesten anders was er volgens hem een gat in de administratie. [verdachte] heeft deze stukken in de map gedaan. [naam 7] heeft voorts verklaard dat die stukken eerder niet in zijn administratie zaten. [naam 7] heeft nog aan [verdachte] gezegd dat hij die stukken nooit gemaakt heeft, waarop [verdachte] zei dat die stukken er nu eenmaal zijn en dat ze in de administratie moeten.
Ook tijdens dit verhoor heeft [naam 7] verklaard dat hij de facturen nooit betaald heeft gekregen; niet per bank en niet contant. Hij heeft verklaard, dat hij wel betalingen heeft gekregen, maar niet zo’n groot bedrag als op de facturen staat. [verdachte] is, aldus [naam 7] , de enige die hem met zijn administratie heeft geholpen.
De rechtbank constateert dat [naam 7] in deze twee verklaringen authentiek, consistent en gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze twee verklaringen van [naam 7] .
De rechtbank laat de op ondergeschikte punten andersluidende, veel later afgelegde, verklaring van [naam 7] bij de rechter-commissaris buiten beschouwing. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerkingen dat de discrepanties voornamelijk zien op de vraag naar de (mate van) betaling van de werkzaamheden van [naam 7] , hetgeen voor de beoordeling – zo wordt hierna overwogen – niet van belang is.
De rechtbank acht bewezen dat niet [naam 7] , maar [verdachte] , de facturen heeft opgemaakt en dat deze vals zijn. Naast dat in de facturen onjuiste (bedrijfs)gegevens staan, is de 1e factuur gedateerd van vóór de oprichting van [bedrijf 13] . Uit het dossier en hetgeen [naam 7] heeft verklaard, blijkt dat niet was overeengekomen dat [bedrijf 13] voorschotten in rekening zou brengen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gefactureerde bedragen niet conform de vermelding op twee van die facturen op de desbetreffende data per bank zijn betaald aan [bedrijf 13] . Daarom kan in het midden blijven of [naam 7] werkzaamheden heeft verricht, waarvoor [medeverdachte ] later al dan niet contant bedragen heeft betaald, zoals is aangevoerd. Zulks doet immers niet af aan de hiervoor geconstateerde valsheid van de facturen.
Uit de bewijsmiddelen, onder meer uit de verklaringen van [naam 7] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] de valse facturen heeft opgemaakt en aangeleverd. [medeverdachte ] heeft ter terechtzitting verklaard dat de handtekeningen en paraaf op de facturen van haar zijn. Zij heeft de facturen aan de bank verstrekt, zodat de bank over zou gaan tot uitbetalingen uit het bouwdepot.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte ] zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, in vereniging gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte ] en [verdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
In de zaak met parketnummer 82.200589.22 (Bekerzwam I):
[bedrijf 1] . , verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met de maand oktober 2015 in Nederland,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september 2011, (DOC-005) en
= twee valse jaarrekeningen van [bedrijf 3] over het jaar 2012, gedateerd 15 februari 2013, en over het jaar 2013, gedateerd 28 februari 2014, (DOC-007 en DOC-009) en
= een valse Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar(augustus) 2013 ten name van [bedrijf 3] , gedateerd 30 september 2013, (DOC-010) en
= een valse (print voor eigen administratie van de) Aangifte
inkomstenbelasting 2013 ten name van [verdachte] , gedateerd 5 oktober 2015, (DOC-023) en
= negenentwintig valse facturen met bijlage(n), volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 4] , telkens gericht aan de B.V. t.a.v. de heer [verdachte] (DOC-013) en
= twaalf valse rekeningafschriften van de [bank 1] ten name van [bedrijf 3] (DOC-014) en
= een vals bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van [bedrijf 5] (DOC-039) en
= een valse overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3] , gedateerd 3 oktober 2014, (DOC-062)
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat opzettelijk gebruikmaken telkens -zakelijk weergegeven- hierin
dat de B.V. telkens opzettelijk die voornoemde valse geschriften heeft verstrekt
en/of overhandigd en/of toegezonden aan ((een) medewerker(s) van) de [bedrijf 6]
(per 1 september 2015 gefuseerd met [bedrijf 6]
), ter verkrijging door de B.V. van een financiering door de [bedrijf 6] voornoemd en ter uitbetaling aan de B.V. van (delen van) de
overeengekomen financiering, totaal groot EUR 3.100.000,- voor de bouw van
horecapand [bedrijf 5] ,
en bestaande die valsheid telkens -zakelijk weergegeven-
hierin, dat
= in die "Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten
van [bedrijf 2] te Voorschoten", gedateerd 15 september
2011 voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat door
[verdachte] aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10]
de activiteiten van [bedrijf 2]
worden verkocht voor EUR 3.000.000,-, alsmede voor een bedrag van
EUR 6.000.000,- aan goodwill, zulks terwijl een dergelijke verkoop in
werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2012 voornoemd
valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2012 groot EUR 9.000.000,-, zulks
terwijl [bedrijf 3] ultimo 2012 niet beschikte over
een dergelijk bedrag aan liquide middelen en terwijl [bedrijf 3] in
dat jaar geen bankrekening hield bij de [bank 1] en
= in die jaarrekening van [bedrijf 3] over het jaar 2013 voornoemd
valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld een totaal bedrag aan
liquide middelen bij de [bank 1] ultimo 2013 groot EUR 5.428.883,- en
uitgekeerde dividend ultimo 2013 groot EUR 3.700.000,-, zulks terwijl
[bedrijf 3] over dat jaar niet beschikte over een dergelijk bedrag aan
liquide middelen en terwijl [bedrijf 3] in dat jaar geen bankrekening
hield bij de [bank 1] en terwijl in dat jaar geen dividenduitkering heeft plaatsgevonden en
= in die Aangifte Dividendbelasting over de maand/het jaar (augustus) 2013 ten
name van [bedrijf 3] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid
is vermeld dat op 30 augustus 2013 een bedrag groot EUR 3.700.000,- aan
dividend is beschikbaar gesteld en dat sprake is van EUR 555.000 aan
totaal te betalen dividendbelasting, zulks terwijl alstoen in werkelijkheid
geen dividend tegen voornoemd bedrag door [bedrijf 3] is beschikbaar gesteld en geen sprake was van te betalen dividendbelasting door [bedrijf 3] , en
= in die (print voor eigen administratie van de) Aangifte inkomstenbelasting
2013 ten name van [verdachte] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid
is opgenomen onder Box 3, Sparen en Beleggen, in de rubriek 'Overige
bezittingen', als waarde aan vorderingen en contant geld op 1 januari 2013
totaal EUR 3.699.488,-, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een
dergelijk bedrag aan overige bezittingen onder Box 3 en
= in die negenentwintig, facturen met bijlagen voornoemd telkens valselijk en in strijd met de waarheid een bedrag is gefactureerd als termijnbetaling voor in verband met het project
'Nieuwbouw [bedrijf 11] te Duiven' aangegane (en in de bijlage(n)
gespecificeerde) verplichtingen, zulks terwijl in werkelijkheid telkens geen
sprake was van een door [bedrijf 4] aan de B.V. en/of aan [verdachte]
voornoemd gefactureerde bedragen en van tussen de B.V. en [bedrijf 4] aangegane verplichtingen in verband met dat project en
= in die twaalf, rekeningafschriften van de [bank 1]
ten name van [bedrijf 3] voornoemd telkens valselijk en in
strijd met de waarheid een afschrijving terzake een betaling aan
[bedrijf 4] in verband met (een) gefactureerd(e) bedrag(en) zijn/is
vermeld, zulks terwijl die afschrijving terzake die betaling aan
[bedrijf 4] in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden
en
= in dat bestand genaamd Budget, betrekking hebbend op de B.V. ten aanzien van
[bedrijf 5] voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid een
groot aantal betalingen volgens daarbij vermelde factuurnummers
aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag groot EUR 2.885.035,36 is
opgenomen, terwijl die betalingen in werkelijkheid telkens niet
hebben plaatsgevonden en
= in die overeenkomst inzake een lening tussen de B.V. en [bedrijf 3]
voornoemd valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat door
[bedrijf 3] aan de B.V. een achtergestelde lening wordt verstrekt groot
EUR 2.300.000,- (ter financiering van de activiteiten van de B.V.), zulks terwijl een
lening overeenkomstig die overeenkomst voornoemd in werkelijkheid
niet heeft plaatsgevonden,
hebbende hij, verdachte, telkens feitelijk leiding gegeven aan die verboden
gedraging(en;
In de zaak met parketnummer 82.201095.22 (Bekerzwam II):
1
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 17 juli
2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
een werkgeversverklaring (Bijlage 4- Model Werkgeversverklaring), gedateerd 4
oktober 2016, met daarop vermeld de naam van werkgever ' [bedrijf 12] ' en
de naam van de werknemer ' [medeverdachte ] ' , in de functie van directeur,
(DOC-005) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben zij, verdachte en zijn mededader, toen aldaar opzettelijk
valselijk en in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring ingevuld, - zakelijk weergegeven - bij de rubriek 'lnkomen' dat er sprake was van een 'Bruto jaarsalaris' groot Euro 174.996,-- en van een 'vakantietoeslag' groot Euro 14.000,--
en - in het vakje na de vooraf gedrukte tekst: "Ondergetekende verklaart
namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld."
De naam ' [verdachte] ' ingevuld en in het vakje bij de handtekening de
naam en handtekening van [verdachte] , ingevuld,
terwijl in werkelijkheid verdachtes mededader [medeverdachte ] in het jaar 2016 geen
salaris heeft ontvangen van de ondememing [bedrijf 12] , immers heeft die
[medeverdachte ] in het jaar 2016 op haar bankrekening geen overboekingen met als omschrijving salaris van [bedrijf 12] ontvangen, en
Immers zijn deze inkomsten niet bekend bij de Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
4
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 17 juli
2016 tot en met 9 juni 2017, in Nederland,

3 facturen, telkens volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf 13] , gevestigd te Ede, en telkens gericht aan [medeverdachte ] te Rotterdam, te weten:

Factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) en
Factuur, gedateerd 1 januari 2017, (DOC-011) en
Factuur, gedateerd 30 mei 2017, (DOC-013),
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te

dienen - valselijk heeft opgemaakt,

immers hebben zij, verdachte en zijn mededader, toen aldaar
opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen -
zakelijk weergegeven - vermeld
dat het telkens een voorschot termijnbetaling betrof voor werkzaamheden aan een pand, [adres 3] te Warnsveld
en
dat telkens het te betalen bedrag Euro 122.634 (incl. BTW 21%) betrof
en
dat de factuur, gedateerd 28 december 2016, (DOC-011) was betaald per bank op
28 december 2016
en
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 28
december 2016,
en
de naam en/of handtekening van [medeverdachte ] op de factuur, gedateerd 1
januari 2017 (DOC-011)
en
dat de factuur, gedateerd 30 mei 2017 (DOC-013) was betaald per bank op 2 juni
2017 en die factuur voorzien van een paraaf en de handgeschreven tekst
'Betaald 2 juni 2017',
terwijl in werkelijkheid telkens de facturen (DOC-011) en (DOC-013) niet
zijn opgemaakt door de onderneming [bedrijf 13] en (telkens) de werkzaamheden omschreven op die facturen ten bedrage van (circa) Euro 122.634,-- niet zijn uitgevoerd door [bedrijf 13] en telkens [bedrijf 13] de bedragen vermeld op die facturen niet per bank heeft ontvangen,
zulks met het oogmerk om die geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De officier van justitie heeft op de zitting aangegeven dat in de tenlastelegging een aantal omissies/schrijffouten staan.
Ten aanzien van het onder 1 primair (
en subsidiair) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 82.299341.22 dient ten aanzien van de Aangifte Dividendbelasting te worden gelezen 30 augustus 2013 in plaats van 20 augustus 2013
.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 82.201095.22 dient ten aanzien van feit 3 primair (en subsidiair) EURO 154.640,-- te worden gelezen in plaats van EURO 154.600,--.
Ten aanzien van feit 4 dient te worden gelezen dat de facturen zijn gericht aan [medeverdachte ] te Rotterdam en/of Warnsveld.
De verdediging heeft tegen deze aanpassingen van de officier van justitie geen bezwaar gemaakt.
De rechtbank herstelt deze omissies/schrijffouten in de bewezenverklaring, voor zover hiervoor is bewezen verklaard. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging voor het overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, gevorderd. Daarbij houdt de officier van justitie rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van de strafzaak.
De officier van justitie heeft verder een beroepsverbod geëist voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat verdachte gedurende deze periode:
o niet werkzaam mag zijn als (register)accountant en
o niet werkzaam mag zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie het volgende gevorderd:
  • ten aanzien van voorwerpen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 op de beslaglijst: teruggave aan de beslagene;
  • ten aanzien van voorwerp 1 teruggave aan [bedrijf 4] ;
  • ten aanzien van de voorwerpen 13, 14, 15 3n 16 op de beslaglijst: onttrekking aan het verkeer, nu het gaat om valse en/of vervalste stukken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Toen verdachte betrokken raakte bij [bedrijf 1] . was hij niet stabiel. Verdachte raakte zowel zakelijk als privé op dat moment alles kwijt. Het faillissement van het restaurant heeft vervolgens grote gevolgen voor verdachte gehad.
Tevens heeft zij verzocht in strafmatigende zin en qua strafmodaliteit rekening te houden met de moeilijke gezinssituatie van verdachte. De ambulant begeleider voorziet grote sociaal-emotionele problemen bij de twee kinderen als beide ouders uit de dagelijkse zorg van de kinderen worden onttrokken. Bovendien is het zelfstandig dragen van de zorg door verdachte of zijn partner (medeverdachte) praktisch niet haalbaar.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is om in zaken betreffende hypotheekfraude werkstraffen op te leggen.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn van 5 jaar en 10 maanden. De vertraging is voor het overgrote deel te wijten aan het openbaar ministerie. In verband met deze overschrijding van de redelijke termijn dient, aldus de raadsvrouw, een forse strafvermindering plaats te vinden.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door opzettelijk gebruik te maken van valse geschriften ter verkrijging van een financiering bij de [bedrijf 6] van € 3,1 miljoen en ter uitbetaling daarvan voor de bouw van een restaurant voor [bedrijf 1] . Het gefinancierde en uitbetaalde bedrag betreft een aanzienlijk bedrag. Verdachte heeft daarbij samen met de medeverdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen. Daarvoor hebben zij niet éénmaal, maar tijdens een lange periode op meerdere momenten, zowel in persoon als bij e-mailberichten, valse documenten bij de bank overgelegd die ter controle door de bank waren opgevraagd.
Terwijl er problemen waren met het inmiddels opgestarte restaurant en werd afgestevend op het faillissement van [bedrijf 1] . dat op 16 december 2016 volgde, heeft verdachte zijn medeverdachte geholpen om bij een andere bank, de [bank 1] , privé een hypothecaire lening aan te vragen van € 907.800,-- voor een woning voor hun samen, waarbij zij een onjuist beeld heeft geschetst van haar financiële situatie. Daarbij hebben zij wederom valse documenten overgelegd aan de bank ter verkrijging van de financiering en ter verkrijging van uitbetalingen uit een bouwdepot.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur eigen belang en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de geldverstrekkers en overige belanghebbenden. Sterker nog, ondanks de financiële problemen als gevolg van de eerste fraude, heeft verdachte nogmaals met valse stukken een hypotheek aangevraagd.
Door dergelijk strafbaar handelen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken. De verdachte en de medeverdachte hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming en ook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekkers, die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt.
Het is de rechtbank gebleken dat door het handelen van verdachte voor zowel de [bedrijf 6] als de [bank 1] en overige belanghebbenden fors financieel nadeel is ontstaan.
Strafverzwarend weegt de rechtbank nog mee de voorbeeldfunctie en specifieke financiële kennis die verdachte heeft vanuit zijn hoedanigheid van registeraccountant.
Tevens weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het verdachte is geweest die het initiatief heeft genomen tot oprichting van [bedrijf 1] . in verband met de bouw van een restaurant, dat verdachte de aandeelhouders bij zijn plannen tot de bouw van het restaurant heeft betrokken en dat het verdachte is geweest die in eerste instantie de financiering voor de bouw van het restaurant heeft geïnitieerd, terwijl hij wist dat het benodigde eigen vermogen er niet was. Hij heeft zijn partner, [medeverdachte ] , bij zijn plannen betrokken en zowel formeel als feitelijk een belangrijke rol in de gepleegde valsheid in geschrift laten vervullen.
Persoonlijke omstandigheden
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder specifiek de zorg voor de kinderen. Uit de door de verdediging overgelegde stukken, waaronder een brief van de maatschappelijk werker G. Carron, blijkt dat beide kinderen van verdachte ontwikkelings- en gezondheidsproblemen hebben en onder begeleiding van diverse hulpverleners staan. De kinderen van verdachte zijn dan ook in bijzondere mate gebaat bij de structuur en geborgenheid die zij van hun ouders (en school) krijgen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de feiten voor verdachte grote financiële gevolgen hebben gehad en nog steeds hebben en dat zijn financiële toekomst zeer onzeker is.
Anderzijds constateert de rechtbank dat de bewezen verklaarde feiten ernstige feiten betreffen met een groot financieel nadeel. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en is ook niet naar de zitting gekomen om een nadere uitleg te geven.
Nu de rechtbank verdachte als initiator ziet ten aanzien van de zaak met parketnummer 82.2005892.22, zoals hiervoor al is overwogen, vindt de rechtbank dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Redelijke termijn
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn in onderzoek Bekerzwam I op 20 september 2017, datum eerste verhoor van verdachte. In Bekerzwam II is de redelijke termijn gaan lopen op 26 januari 2021, datum beantwoording schriftelijke vragen eerste verhoor van verdachte. Hoewel er bijzondere omstandigheden zijn die enige vertraging in de afdoening rechtvaardigen zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en andere maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 12 september 2024 de redelijke termijn in Bekerzwam I is overschreden met bijna vijf jaren en in Bekerzwam II met bijna één jaar en acht maanden. De rechtbank zal gelet hierop de aan de verdachte op te leggen straf matigen.
Concluderend
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten met betrekking tot fraude dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarbij gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van totaal € 4 miljoen, bestaande uit het leningsbedrag van € 3,1 miljoen (Bekerzam I) en een hypotheekbedrag van ongeveer € 900.000 (Bekerzam II).
Zonder schending van de redelijke termijn zou naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden onvoorwaardelijk zeker passend zijn geweest.
De rechtbank benadrukt dat het zeer ernstige feiten betreft, waarmee verdachte veel nadeel heeft toegebracht aan diverse betrokkenen en die zonder meer het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigen. Nu de redelijke termijn fors is overschreden en rekening gehouden wordt met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de moeilijke gezinsomstandigheden en buitengewone zorg voor de kinderen, zal worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van relatief korte duur, een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en het ontzeggen van bepaalde rechten, zoals hierna is vermeld. Daarmee beoogt de rechtbank verdachte een uitzonderlijke (eenmalige) kans te geven zijn leven op de rit te krijgen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat hij zich tot het uiterste zal inspannen om de taakstraf tijdig en juist te verrichten en dat hij zich aan alle voorwaarden zal houden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal dit voorwaardelijk deel opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast vindt de rechtbank een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden.
Gelet op de (aard van de) bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn gepleegd, wil de rechtbank voorts verzekeren dat verdachte niet meer werkzaam zal zijn als (register)accountant of werkzaam zal zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming. Daarom zal zij verdachte als bijkomende straf, gezien de artikelen 28 en 31 van het Wetboek van Strafrecht, het recht ontzeggen het beroep van (register)accountant uit te oefenen en bepalen dat verdachte niet werkzaam mag zijn als formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming, voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde onder de gegeven bijzondere omstandigheden voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 6]
De benadeelde partij, de [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ), heeft in eerste instantie een bedrag van € 1.616.209,12, de openstaande restschuld, aan materiële schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij dit bedrag verlaagd tot € 1.495.669,79. Naast voornoemde materiële schade worden advocaatkosten ter hoogte van € 54.606,22 gevorderd. Tevens wordt wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale hoofdelijke toewijzing van de vordering van de [bedrijf 6] gevorderd, zonder het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zich tegen een behandeling van deze vordering verzetten, omdat reeds een vordering aanhangig is gemaakt bij de civiele rechter. Primair heeft zij gevorderd de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nergens blijkt uit waar de restschuld op is gebaseerd. Het bepalen van de hoogte van de schade is, aldus de raadsvrouw, bijzonder ingewikkeld. Een eventueel ontbreken van een causaal verband of het doorvoeren van een billijkheidscorrectie heeft gevolgen voor de beslissing op de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. In het verzoek tot schadevergoeding is niet onderbouwd hoe de [bedrijf 6] tot dit bedrag is gekomen. Dit terwijl partijen al jaren aan het procederen zijn over de causaliteit en (de hoogte van) de hier opgevoerde schade. Gebleken is dat op dit moment nog een civiele procedure in hoger beroep aanhangig is, waarin nog getuigen moeten worden gehoord. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , curator in het faillissement van [bedrijf 1] .
[slachtoffer] heeft betreffende materiële schade een bedrag van 2 miljoen euro gevorderd, met wettelijke rente vanaf 3 januari 2024.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in eerste instantie integrale toewijzing van deze vordering gevorderd. Nu de verdediging de vordering heeft betwist en de benadeelde partij niet op de zitting is verschenen om de vordering toe te lichten, heeft de officier van justitie zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet vaststaat of sprake is van rechtstreekse schade en een causaal verband. De raadsvrouw vindt de vordering onvoldoende onderbouwd.
Zij heeft voorts aangevoerd dat het in staat stellen van de curator de vordering nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, dan wel benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen om een nadere toelichting te geven. Er zijn door de verdediging kanttekeningen gemaakt over de causaliteit en schade, die onweersproken zijn gebleven.
De rechtbank vindt de vordering te complex en onvoldoende onderbouwd om thans af te doen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst nrs. 13, 14, 15 en 16 ) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
met betrekking tot en/of met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid
en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst nrs. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12) aan beslagene, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze in beslag genomen goederen.
Ten aanzien van het voorwerp vermeld onder 1 op de beslaglijst zal de rechtbank de teruggave bevelen aan [bedrijf 4] . Het belang van strafvordering verzet zich niet meer tegen de teruggave van dit in beslag genomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14A, 14B, 14C, 22c, 22d, 36b, 36c, 28, 31, 47, 51, 57, 60, 225
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 82.201095.22 feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
In de zaak met parketnummer 82.200589.22:
Primair:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
In de zaak met parketnummer 82.201095.22:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 4 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van parketnummer 82.200589.22 primair en parketnummer 82.201095.22: feiten 1 primair en 4 primair:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
 Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van (register)accountant en van het recht tot uitoefening van formeel en/of feitelijk bestuurder van een onderneming en/of rechtspersoon voor de duur van
5 (vijf) jaren.
 Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:
1. stk document, jaarrekening [bedrijf 3] 2012 (DOC.007 nr. 13 beslaglijst)
1. stk document, jaarrekening [bedrijf 3] 2013 (DOC.009 nr. 14 beslaglijst)
1. stk stempel immigration CSI Airport Dep 30-08-2011 Mumbai (nr. 15 beslaglijst)
1. stk document, leningsovereenkomst [bedrijf 1]- [bedrijf 3] (nr.16 beslaglijst)
 Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK Document
e-mail van [naam 4] 19-11-2014 betreff. Bankafschrift
- 1 STK Document
e-mail van [naam 4]live.nl 15-1-2015
-1 STK Document 2 Deponeren
Eén e-mail van [naam 4]live.nl 6-3-2015
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78558
Brief over de voortgang van [bedrijf 1] gelijk aan DOC-016 (D
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78559
e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 22-5-2013
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78560
e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 29-10-2013
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78561
e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 24-12-2013
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78562
e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 6-5-2014
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78563
e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 3-7-2014
-1 STK Document 2 Deponeren
(Omschrijving: OI2957-6061161_78564 e-mail van [verdachte] aan [getuige] van 3-7-2014
-1 STK Document
e-mail van [medeverdachte ] aan [getuige] van 26-11-2014 (nr. 12 beslaglijst),
aan beslagene.
 Teruggave inbeslaggenomen goed, te weten:
19 stk document, blanco briefpapier [bedrijf 4] (nr. 1 beslaglijst),
aan [bedrijf 4] .
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 6] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2024.
Mr. Keereweer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.