ECLI:NL:RBOBR:2024:423

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/01/395566 / HA ZA 23-506
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en vrijwaringsincident in transportovereenkomst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2024, wordt een vrijwaringsincident behandeld tussen ChainCargo B.V. en Ingram Micro S.L.U. ChainCargo, een Nederlandse expediteur, heeft een transportopdracht verstrekt aan een derde partij, [gedaagde 3], voor het vervoer van goederen. Tijdens dit transport is de zending gestolen door een spookvervoerder. ChainCargo vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de ladingschade en stelt dat de rechtbank bevoegd is op basis van een forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden.

De rechtbank toetst ambtshalve de internationale bevoegdheid, aangezien [gedaagde 3] in [land] is gevestigd. ChainCargo beroept zich op het CMR-verdrag en de algemene voorwaarden, die een keuze voor de rechtbank Oost-Brabant bevatten. De rechtbank oordeelt dat het beroep van [gedaagde 3] op onbevoegdheid niet slaagt, omdat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet is betwist. De rechtbank is bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

In het vrijwaringsincident vordert [gedaagde 3] om Group GTS in vrijwaring op te roepen. De rechtbank staat deze vordering toe, aangezien de gronden niet zijn weersproken. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de toepassing van het CMR-verdrag en de gevolgen van forumkeuze in internationale transportovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/395566 / HA ZA 23-506
Vonnis in incident van 24 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHAINCARGO B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: ChainCargo,
advocaat mr. C.C. Hofman te Haarlem,
tegen

1.de rechtspersoon naar vreemd recht INGRAM MICRO S.L.U.,

gevestigd te Tarragona, Spanje,
gedaagde,
hierna te noemen: Ingram Micro,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , [land] ,
gedaagde,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
advocaat mr. Y. Eryilmaz te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • het tegen [gedaagde 2] verleende verstek,
  • de akte overlegging producties van ChainCargo, met 9 producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] , tevens houdende de incidentele vordering tot
oproeping in vrijwaring, met vier producties,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

Een korte schets van de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak speelt – samengevat – het volgende.
ChainCargo is een Nederlandse expediteur die zich richt op het doen vervoeren van
goederen over de weg door Europa. ChainCargo handelt als
transportbemiddelaar tussen verladers en vervoerders. ChainCargo verzorgt het
vervoer over de weg niet zelf. ChainCargo heeft een intensieve samenwerking met
alle Europese nevenvestigingen van Ingram Micro Inc. voor het doen vervoeren van goederen binnen Europa. Deze opdrachten worden uitgevoerd door vervoerders die
samenwerken met ChainCargo.
Op 13 januari 2023 is voor de Spaanse vestiging, Ingram Spain, een individueel
transport uitgevoerd van een zending computer hardware en toebehoren. Het
ophaaladres betrof [A] / [gedaagde 2] , gevestigd aan het adres [adres]
te [plaats] .
ChainCargo heeft deze transportopdracht verstrekt aan [gedaagde 3] . [gedaagde 3] heeft het voorgenoemde transport uitbesteed aan de vervoerder Group GTS. Op haart beurt
heeft Group GTS het transport geplaatst op het online platform Timocom. Via dit platform heeft een spookvervoerder gereageerd. Uiteindelijk is de zending gestolen door deze spookvervoerder.
2.2.
In de hoofdzaak vordert ChainCargo primair een verklaring voor recht dat zij als expediteur jegens Ingram Micro en [A] , althans [gedaagde 2] , niet aansprakelijk is voor de ladingschade (de schade als gevolg van de gestolen zending). Subsidiair, voor het geval ChainCargo zou worden aangemerkt als papieren vervoerder en niet als expediteur, stelt ChainCargo dat het verlies van de zending is ontstaan onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde 3] als feitelijk vervoerder. Subsidiair vordert ChainCargo daarom voor recht te verklaren dat [gedaagde 3] aansprakelijk zal zijn voor datgene waartoe ChainCargo zal worden veroordeeld te betalen aan Ingram Micro en/of [A] , althans [gedaagde 2] , althans [gedaagde 3] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat.
de internationale bevoegdheid
2.3.
[gedaagde 3] is gevestigd in [land] . De zaak heeft daarmee een internationaal karakter, wat maakt dat de rechtbank ambtshalve eerst moet toetsen of zij bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
2.4.
ChainCargo stelt dat de rechtbank bevoegd is op grond van het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden van ChainCargo. Daarin is een keuze gemaakt voor de rechtbank Oost-Brabant. Uit artikel 31 CMR-verdrag volgt dat alle rechtsgedingen kunnen worden gebracht bij het gerecht dat bij beding tussen partijen is aangewezen. Bovendien is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 7 lid b van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis). De dienst, bestaande uit de uitvoering van de expeditie-overeenkomst, is vanuit Nederland verricht.
2.5.
[gedaagde 3] heeft geen bevoegdheidsincident opgeworpen, maar beroept zich in haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak op onbevoegdheid van de rechtbank. Zij voert daartoe aan dat op grond van artikel 99 Rv de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. [gedaagde 3] is gevestigd in [vestigingsplaats 1] , [land] . De Anadolu Rechtbank te [vestigingsplaats 1] is daarom bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
2.6.
Het beroep van [gedaagde 3] op onbevoegdheid van de rechtbank slaagt niet. Tussen ChainCargo en [gedaagde 3] is – terecht – niet in geschil dat het CMR-verdrag op grond van artikel 1 lid 1 CMR op de door hen gesloten vervoersovereenkomst van toepassing is. Het CMR, waarbij zowel [land] als Nederland partij is, regelt het bijzondere onderwerp van het grensoverschrijdende wegvervoer en bevat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid. In artikel 31 lid 1 CMR is daarover het volgende bepaald:
“Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
a)
de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of
b)
de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen;
zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.”
Deze bevoegdheidsregeling heeft exclusieve werking. Anders dan waar ChainCargo met het beroep op artikel 7 Brussel I bis van uit lijkt te gaan, is die verordening, gelet op artikel 71 Brussel I bis, niet van toepassing
2.7.
ChainCargo stelt in de dagvaarding dat [gedaagde 3] bij aanvaarding van de transportopdracht de algemene voorwaarden van ChainCargo heeft aanvaard. [gedaagde 3] betwist dat niet. Zij verwijst slechts naar haar eigen woonplaats als grond voor bevoegdheid maar gaat in het geheel niet in op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van ChainCargo. Gelet op het forumkeuzebeding in artikel 13 is deze rechtbank daarom bevoegd om van het geschil met [gedaagde 3] kennis te nemen.
2.8.
In het kader van het opgeworpen vrijwaringsincident is toetsing van de internationale bevoegdheid met betrekking tot de overige gedaagden niet aan de orde.
de incidentele vordering
2.9.
In het incident vordert [gedaagde 3] dat haar wordt toegestaan Group GTS in vrijwaring op te roepen. ChainCargo refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.10.
De incidentele vordering zal worden toegewezen nu de daarvoor aangevoerde en niet weersproken gronden de vordering kunnen dragen.
2.11.
In het incident kan geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat Group GTS, gevestigd te [plaats], [land], aan het
adres [adres], door [gedaagde 3] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 21 februari 2024,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.