In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2024, wordt een vrijwaringsincident behandeld tussen ChainCargo B.V. en Ingram Micro S.L.U. ChainCargo, een Nederlandse expediteur, heeft een transportopdracht verstrekt aan een derde partij, [gedaagde 3], voor het vervoer van goederen. Tijdens dit transport is de zending gestolen door een spookvervoerder. ChainCargo vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de ladingschade en stelt dat de rechtbank bevoegd is op basis van een forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden.
De rechtbank toetst ambtshalve de internationale bevoegdheid, aangezien [gedaagde 3] in [land] is gevestigd. ChainCargo beroept zich op het CMR-verdrag en de algemene voorwaarden, die een keuze voor de rechtbank Oost-Brabant bevatten. De rechtbank oordeelt dat het beroep van [gedaagde 3] op onbevoegdheid niet slaagt, omdat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet is betwist. De rechtbank is bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
In het vrijwaringsincident vordert [gedaagde 3] om Group GTS in vrijwaring op te roepen. De rechtbank staat deze vordering toe, aangezien de gronden niet zijn weersproken. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de toepassing van het CMR-verdrag en de gevolgen van forumkeuze in internationale transportovereenkomsten.