ECLI:NL:RBOBR:2024:4200

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
01/113884-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen met minderjarig stiefkind en oplegging van straf

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2021 tot en met 28 februari 2023 meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn stiefdochter, geboren in 2005. De verdachte heeft onder andere de borsten, schaamlippen en billen van het slachtoffer betast. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de handelingen een ontuchtig karakter hadden, ondanks de verdediging die stelde dat het om verzorgingshandelingen ging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 7.714,31 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze onderdelen alleen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.113884.24
Datum uitspraak: 10 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2021 tot en met 28 februari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, meermalen, althans eenmaal,
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [2005] , door
-de borsten van die [slachtoffer] vast te pakken en/of te masseren en/of te betasten en/of aan te raken en/of
-de liezen en/of vagina, en/of de schaamlippen, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] te masseren en/of te betasten en/of aan te raken en/of
-de billen van die [slachtoffer] te scrubben en/of te masseren en/of aan te raken en/of tegen de billen van die [slachtoffer] te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde. De officier van justitie heeft ten aanzien van het masseren, betasten en/of aanraken van de vagina om vrijspraak verzocht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte de handelingen niet ontkent, maar dat het ontuchtige karakter van de handelingen ontbreekt, nu het om verzorgingshandelingen ging en de bedoeling van verdachte niet seksueel van aard was. De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte de handelingen zoals ten laste gelegd heeft begaan. De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de verklaring van verdachte dat de handelingen hebben plaatsgevonden zoals ten laste gelegd. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verdachte de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de handelingen met betrekking tot de vagina partieel vrijspreken.
De tweede vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de handelingen die door verdachte zijn begaan een ontuchtig karakter hebben. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] ten tijde van de tenlastegelegde feiten de minderjarige stiefdochter van verdachte was en zich, gelet op haar leeftijd, in een belangrijke ontwikkelingsfase bevond. In het dossier ziet de rechtbank meerdere aanwijzingen voor het overschrijden door verdachte van de sociaal-ethische norm in zijn gedragingen jegens haar. Het betreffen naar het oordeel van de rechtbank geen voor de verzorging van [slachtoffer] noodzakelijke handelingen, terwijl het initiatief voor die handelingen van verdachte uitging. De handelingen zijn door verdachte verricht als haar moeder niet thuis was. Verdachte heeft hiervoor ook, in strijd met de afspraken die thuis golden, [slachtoffer] opgezocht in de badkamer toen zij aan het douchen was. De opmerkingen die verdachte richting [slachtoffer] maakte, zoals die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen en die verdachte niet betwist, kleuren eveneens de seksuele lading van de handelingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft zich immers met deze opmerkingen gericht op de seksualiteit van [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer dat de handelingen geen ontuchtig karakter zouden hebben gehad.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank anders ten aanzien van de handelingen gericht op de liezen van [slachtoffer] , nu verdachte de liezen heeft gemasseerd om klachten te verhelpen en dit naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf genomen geen seksueel getinte handelingen betreffen. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de handelingen met betrekking tot de liezen daarom partieel vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte opzet op de ontuchtige gedragingen heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 01 mei 2021 tot en met 28 februari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, meermalen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer] , geboren op [2005] , door
-de borsten van die [slachtoffer] vast te pakken en/of te masseren en/of te betasten en/of aan te raken en/of
- de schaamlippen, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] te masseren en/of te betasten en/of aan te raken en/of
-de billen van die [slachtoffer] te scrubben en/of aan te raken en/of tegen de billen van die [slachtoffer] te slaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft benadrukt dat verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven. Door de verdediging is verzocht om rekening te houden met de depressie en narcistische persoonlijkheidsstoornis van verdachte en om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is door de raadsman aangevoerd dat de noodzaak van de bijzondere voorwaarden ontbreekt, nu verdachte zelf hulp heeft gezocht en geen contact meer heeft met aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, [slachtoffer] . Verdachte heeft haar borsten, schaamlippen, schaamstreek en billen betast. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van het slachtoffer en van het vertrouwen dat zij in hem als stiefvader had. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van verdachte om zijn stiefdochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden. Daarin is hij ernstig tekortgeschoten. Bovendien heeft verdachte een onveilige situatie gecreëerd in de woning van [slachtoffer] , een omgeving die voor haar veilig had moeten zijn.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de verdere (seksuele) ontwikkeling van kinderen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, persoonlijke levenssfeer en op de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 juli 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de adviesrapportage van Reclassering Nederland van 9 augustus 2024. Daaruit komt naar voren dat verdachte depressieve klachten heeft en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De problemen op psychosociaal gebied zijn tot op heden nog actueel. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en contactverbod met [slachtoffer] .
Gelet op de aard en ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet worden volstaan met de oplegging van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank overweegt dat voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte echter aanleiding vormen om daarvan deels af te zien. De rechtbank acht het van doorslaggevend belang dat verdachte passende hulp krijgt. De rechtbank zal aan verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd en zoals nader in het dictum omschreven. Bovendien wordt door de oplegging van een deels voorwaardelijke straf gepoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichte ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] , zoals in het dictum nader omschreven.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Namens het slachtoffer is door mr. [moeder slachtoffer] een vordering benadeelde partij ingediend. Dit betreft een vordering voor vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 4.896,54 en immateriële schade ter hoogte van € 11.000,00, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat toewijsbaar is de materiële schade ten aanzien van de medische kosten en een vergoeding van immateriële schade. De in de vordering tot materiële schadevergoeding begrepen kosten voor het vervangen van de sloten en het verlies van verdienvermogen acht de officier van justitie eveneens toewijsbaar. Echter, daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat er mogelijk onvoldoende causaal verband bestaat en dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie verzoekt tevens om de wettelijke rente over de schadevergoeding toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de schadevergoeding ten aanzien van de medische kosten kan worden toegewezen. Voor het overige heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu er onvoldoende causaal verband is en de hoogte van de immateriële schadevergoeding te hoog is gelet op de onderbouwing en mogelijk ook een andere schadeoorzaak kent. Indien de rechtbank daar anders over oordeelt, verzoekt de verdediging de immateriële schadevergoeding fors te matigen.
Beoordeling.
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat psychisch letsel bij [slachtoffer] als de benadeelde partij zozeer voor de hand ligt, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [slachtoffer] is daarvoor onder behandeling bij een psycholoog. De medische kosten die daarvoor zijn gemaakt, welke niet worden vergoed door de verzekering, zijn naar het oordeel van de rechtbank rechtstreekse schade en kunnen worden toegewezen. Deze kosten zijn tevens voldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat, nu is vastgesteld dat [slachtoffer] psychisch letsel heeft, een vergoeding voor immateriële schade passend is. Het gevorderde bedrag van € 11.000,00 is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd en te hoog vergeleken met andere, soortgelijke, zaken. De rechtbank zal het gevorderde bedrag matigen tot € 5.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank vermeerdert voornoemde posten met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor het vervangen van de sloten aan de woning en het verlies aan verdienvermogen overweegt de rechtbank als volgt. Door [slachtoffer] is onvoldoende onderbouwd dat de schade door het vervangen van de sloten aan de woning door haar als de benadeelde partij zelf is geleden. Ook het gevorderde verlies van verdienvermogen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van
een proeftijd van 2 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 te Eindhoven of via het telefoonnummer 088-8041504. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [slachtoffer] , geboren op [2005] te Helmond, [adres 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
legt op de volgende
maatregel:
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 7.714,31te vervangen door
73 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 7.714,31 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 2.714,31 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 7.714,31 euro. Voormeld bedrag bestaat uit 2.714,31 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2024.