ECLI:NL:RBOBR:2024:4199

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
01/153695-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van verkrachting met vrijspraak voor aanranding, oplegging van gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting van een werkneemster, terwijl hij als directeur van het bedrijf een machtspositie over haar had. De feiten vonden plaats in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020, waarbij de verdachte de aangeefster onder druk zette om seksuele handelingen te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder medische rapporten die de psychische gevolgen van de verkrachting bevestigden. De verdachte werd vrijgesproken van de aanranding van een andere werkneemster, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor deze beschuldiging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, met wettelijke rente vanaf 31 juli 2020. De vordering van de tweede benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop deze vordering betrekking had.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.153695.22
Datum uitspraak: 10 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1977] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 17 juli 2020, althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020, te Budel, gemeente Cranendonck, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het overwicht dat hij als directeur had op zijn werknemer [slachtoffer 1] en/of door de slaapkamer waar die [slachtoffer 1] sliep, althans in bed lag, binnen te gaan en/of op dwingende toon tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze uit bed moest komen en/of terug naar het feest moest gaan en/of door die [slachtoffer 1] mee te nemen naar een (sport)kamer en/of de kleding van die [slachtoffer 1] uit te trekken en/of die [slachtoffer 1] op een bankje te duwen en/of voorbij te gaan aan tekenen van onwil en/of verzet van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Amersfoort, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het onverhoedse karakter van na te noemen handelingen en/of door het overwicht dat hij als directeur op zijn werknemer [slachtoffer 2] had en/of door de damestoiletruimte te betreden,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het leggen van zijn handen op de billen van die [slachtoffer 2] en/of wrijven over de billen van die [slachtoffer 2] en/of zoenen in de nek van die [slachtoffer 2] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, zoals in dit geval, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen Het is voor een bewezenverklaring noodzakelijk dat er ook ander bewijs is, waaruit kan worden opgemaakt dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het niet nodig is dat in dit type zaken de seksuele of ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in het andere bewijs. Het is voldoende dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in de andere bewijsmiddelen.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
Aangeefster, [slachtoffer 1] , heeft aangifte van verkrachting gedaan tegen de directeur van haar werkgever, tevens haar direct leidinggevende. Aangeefster verklaart dat er in de zomer van 2020 een barbecuefeest met het bedrijf op het terrein bij de woning van verdachte was. Aangeefster overnachtte, net als meerdere collega’s, in de op datzelfde terrein aanwezige B&B. Op enig moment is aangeefster naar haar kamer in de B&B gegaan, die zij met haar collega en [getuige] deelde, om te gaan slapen. Verdachte heeft volgens aangeefster op enig moment opeens in haar kamer gestaan en heeft gezegd dat zij terug naar het feestje moest komen. Aangeefster heeft hier toen gehoor aan gegeven, omdat zij naar eigen zeggen voelde dat zij geen andere keuze had en dat ze naar haar werkgever moest luisteren. Eenmaal terug op het feest heeft aangeefster nog meer alcohol gedronken. Vervolgens werd zij door verdachte meegenomen naar de fitnessruimte. Daar zou zij zijn gedwongen zijn om vaginale seks met hem te hebben, ondanks dat zij meermaals had gezegd dit niet te willen. Volgens aangeefster zei verdachte dat seksueel contact bij een hogere functie hoort.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. De verdediging benoemt dat er voorafgaand aan de aangifte contact is geweest met een andere vrouw die aangifte wilde doen tegen verdachte en dat aangeefster wisselend en niet eerlijk heeft verklaard over latere seksuele contacten tussen haar en verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van aangeefster wel degelijk betrouwbaar. Uit niets blijkt dat er sprake is geweest van afstemming met anderen als het aankomt op de inhoud van de aangifte. Bovendien heeft aangeefster in elk geval over deze bewuste avond in de zomer van 2020 consistent verklaard. Die verklaring komt ook in grote mate overeen met de informatie die zij geruime tijd vóór haar aangifte met haar (bedrijfs)arts heeft gedeeld. De rechtbank verwerpt dit betrouwbaarheidsverweer.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de rest van het dossier. Dat is het geval en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte erkent seks te hebben gehad met aangeefster op de bewuste avond. De verklaring van aangeefster vindt in zoverre steun in de verklaring van verdachte dat er seksuele handelingen zijn verricht.
De lezing van verdachte is echter dat het initiatief volledig van aangeefster is uitgegaan en dat zij sindsdien een affaire hebben gehad. Deze lezing volgt de rechtbank niet.
Ten aanzien van de vraag naar de vrijwilligheid van de seksuele handelingen overweegt de rechtbank, dat verdachte deze met gebruikmaking van zijn positie bij aangeefster heeft afgedwongen. Daarbij neemt de rechtbank de aanloop naar het incident in aanmerking, zoals deze blijkt uit de bewijsmiddelen. Nadat aangeefster tijdens het feest terug naar haar kamer was gegaan om te gaan slapen, heeft verdachte haar terug naar het feest gestuurd. [getuige] heeft gezien dat aangeefster gedurende het feest bij verdachte probeerde weg te dansen. Tegen het einde van het feest heeft verdachte aangeefster meegenomen naar de fitnessruimte, waarbij hij [getuige] heeft afgewimpeld om te voorkomen dat zij ook mee zou gaan. Verdachte heeft aangeefster daarmee geïsoleerd. [getuige] had geen goed gevoel bij die situatie. Uit de gang van zaken volgt evident dat verdachte voor aangeefster op dwingende wijze bepaalde wat er zou gebeuren die avond. [getuige] heeft dit op verschillende momenten waargenomen.
Uit de verklaring van aangeefster leidt de rechtbank af dat verdachte het initiatief heeft genomen tot het seksuele contact en dat hij daarbij dwingend gedrag heeft vertoond. Verdachte heeft de uitlatingen van aangeefster, die heeft gezegd dat ze het niet wilde, genegeerd. Hij heeft gezegd dat seksueel contact erbij hoort als je een hogere positie binnen het bedrijf bekleedt. Verdachte heeft de kleding van aangeefster uitgetrokken en haar op een dwingende manier op een bankje geduwd. Vervolgens heeft hij haar gepenetreerd. Blijkens de aangifte en de verklaring van verdachte, heeft aangeefster hem weggeduwd en is zij toen snel vertrokken.
Verdachte heeft zijn positie als directeur van de werkgever en direct leidinggevende van aangeefster misbruikt en is met zijn handelwijze voorbijgegaan aan tekenen van verzet van aangeefster. Hij heeft haar weerstand gebroken en haar duidelijk gemaakt dat van haar werd verwacht dat zij ‘doorging’, oftewel verdachte zijn gang zou laten gaan, nu zij eenmaal promotie had gemaakt.
De rechtbank ziet voor de verklaring van aangeefster ook steun in haar medische stukken. Aangeefster is namelijk ziek geworden in de periode na de verkrachting. Zij heeft zich officieel ziekgemeld wegens psychische klachten in verband met seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte. Zij heeft de bedrijfsarts verteld dat zij zich niet meer veilig voelt op haar werk en dat zij bang is dat verdachte haar opnieuw zal verkrachten. De bedrijfsarts heeft meermaals hevige emoties waargenomen bij aangeefster en daar notitie van gemaakt in de medische verslagen.
Dit alles maakt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder feit 1 ten laste gelegde.
De verdediging heeft aangevoerd dat het seksuele contact vrijwillig is geweest en dat zulks volgt uit het feit dat verdachte en aangeefster daarna op meerdere momenten seks hebben gehad. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat na het ten laste gelegde vaker seksueel contact heeft plaatsgevonden, niet afdoet aan de dwang en de onvrijwilligheid van de eerste keer. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen dat de seksuele contacten de daaropvolgende keren wel vrijwillig zijn geweest, zoals de raadsman kennelijk tot uitgangspunt neemt. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2.
Aangeefster, [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat verdachte haar op 19 november 2021 ontuchtig heeft betast in de toiletruimte van een café. Verdachte zou een kus in haar nek hebben gegeven en haar billen hebben betast. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster op zichzelf betrouwbaar. De verklaring van aangeefster vindt naar het oordeel echter onvoldoende steun in het dossier. Weliswaar hebben verdachte en meerdere getuigen verklaard dat verdachte zich gelijktijdig met aangeefster in de ruimte bij de damestoiletten heeft bevonden, maar dat is onvoldoende om tot bewijs te komen van de ontuchtige handelingen die daar volgens aangeefster zouden hebben plaatsgevonden. Getuigen hebben de emotie die na terugkeer uit de toiletruimte bij aangeefster is waargenomen, primair gekoppeld aan het feit dat aangeefster kort daarvoor had overgegeven en zich beroerd voelde. Gedragsveranderingen die bij aangeefster zijn waargenomen, zijn ook niet zonder meer te relateren aan gebeurtenissen in het café op 19 november 2021. De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van het onder feit 2 aan hem ten laste gelegde vanwege onvoldoende bewijs.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020, te Budel, gemeente Cranendonck, door een feitelijkheid, te weten door het overwicht dat hij als directeur had op zijn werknemer [slachtoffer 1] en door de slaapkamer waar die [slachtoffer 1] sliep, althans in bed lag, binnen te gaan en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze uit bed moest komen en terug naar het feest moest gaan en door die [slachtoffer 1] mee te nemen naar een sportkamer en de kleding van die [slachtoffer 1] uit te trekken en die [slachtoffer 1] op een bankje te duwen en voorbij te gaan aan tekenen van onwil en/of verzet van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [slachtoffer 1] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel is door de verdediging aangevoerd dat de strafzaak grote impact heeft gehad op het persoonlijke leven van verdachte, zijn gezin en zijn bedrijf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een werkneemster van het bedrijf waar hij directeur was. Verdachte heeft zijn positie en het vertrouwen van aangeefster in hem misbruikt. Het is algemeen bekend dat zedenfeiten grote impact hebben op het leven van slachtoffers en dat zij de psychische gevolgen nog lang met zich mee kunnen dragen. Dat komt naar het oordeel van de rechtbank eveneens tot uitdrukking in de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is uitgesproken. Verdachte heeft zich met zijn handelen laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niet bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer en de gevolgen van zijn handelen op het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 juli 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de adviesrapportage van Novadic-Kentron van 21 december 2023, waarin wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur. De rechtbank zal een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de strafzaak al langere tijd loopt en dat de strafzaak grote impact heeft gehad op verdachte en zijn gezin.
De rechtbank acht het van belang dat er een contactverbod met [slachtoffer 1] zal worden opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat zij minder feiten bewezen zal verklaren en de straf de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen een contactverbod met [slachtoffer 1] .

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering ziet op vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 7.500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de inbreuk op de persoonlijke en lichamelijke levenssfeer van de benadeelde partij er grond bestaat voor toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade. De aantasting in de persoon betreft schade die het directe gevolg is van het handelen van verdachte. De rechtbank zal het gevorderde bedrag echter matigen tot een bedrag van € 5.000,00, met daarbij de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Zij acht dit bedrag meer in lijn met eerdere uitspraken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering ziet op vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit, waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 1:
verkrachting
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden;
beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van
een proeftijd van 2 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [slachtoffer 1] , geboren op [1990] te [geboorteplaats 2] , [adres 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
legt op de volgende
maatregel:
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 5.000,00te vervangen door
60 dagen gijzeling bij niet betaling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van 5.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag ziet op immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.000,00 euro, voor immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2024.