ECLI:NL:RBOBR:2024:4164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
24/2577
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van een drugslab

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van Someren. Het bestreden besluit, genomen op 13 juni 2024, houdt in dat de woning van verzoeker voor de duur van 12 maanden gesloten wordt op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een drugslab en een aanzienlijke hoeveelheid MDMA op het perceel van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de burgemeester.

De burgemeester heeft besloten tot sluiting van de woning vanwege de ernstige overtredingen van de Opiumwet, de aanwezigheid van een professioneel ingericht drugslaboratorium en de impact op de openbare orde. Verzoeker betoogt dat hij slachtoffer is van de situatie en vraagt om een kortere sluitingstermijn, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het algemeen belang zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond voor het verzochte en de burgemeester terecht heeft gekozen voor een sluiting van de woning.

De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig is en dat de belangenafweging in het voordeel van het algemeen belang is uitgevallen. De uitspraak is gedaan op 9 september 2024 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2577

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Laatsman),
en

de burgemeester van de gemeente Someren, de burgemeester

(gemachtigden: mr. A.A.M. Kuijken en R. Domen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 13 juni 2024 (het bestreden besluit).
1.1.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten om de woning, het bijbehorende erf en de daarop aanwezige - en met de overtreding in verband staande - opstallen op het adres [adres] te [vestigingsplaats] , te sluiten voor de duur van 12 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Wat speelt er in deze zaak?

2. Op 5 juni 2024 heeft de politie een controlebezoek uitgevoerd op het perceel van verzoeker aan de [adres] te [woonplaats] . Bij dat controlebezoek in de woning en het bijbehorende erf en de daarop aanwezige opstallen is een (drugs)laboratorium voor de productie van synthetische drugs (meer specifiek: MDMA) aangetroffen en daarbij is tevens 175 kilogram MDMA gevonden. In de op het perceel aanwezige garage waren chemicaliën opgeslagen en zijn 11 in werking zijnde vriezers aangetroffen, waarin op het moment van de controle kristallisatie van MDMA plaatsvond. Daarnaast zijn er 4 IBC-containers aangetroffen en verschillende emmers, maatbekers en jerrycans. Ook op het buitenterrein,
wat onderdeel uitmaakt van het bijbehorende erf, is een IBC-container aangetroffen en ook een pallet met zakken soda. Hiervan is door de politie een bestuurlijke rapportage opgemaakt voor de burgemeester.
3. Op 6 juni 2024 heeft een medewerker handhaving en toezicht van de gemeente Someren een controle uitgevoerd op het perceel, waarvan een controlerapport is opgesteld.
4. Op 13 juni 2024 is een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld door de politie. Deze bestuurlijke rapportage richt zich op de incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode tussen het aantreffen van het eerste laboratorium in december 2020 en de tweede keer op 5 juni 2024 (waarop het bestreden besluit ziet). Deze rapportage heeft het doel om de incidenten die tussen deze periodes hebben plaatsgevonden op en rond het perceel aan de [adres] in [vestigingsplaats] te beschrijven. Dit ging om een aantal woninginbraken en een woningoverval.
Het bestreden besluit
5. De burgemeester heeft het besluit genomen op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de beleidsregel handhavingsprotocol Opiumwet 13b Someren 2021 (het beleid). Uit het besluit volgt, kort samengevat, dat de burgemeester de sluiting van de woning, de daarvan deel uitmakende bijgebouwen en het bijbehorende erf, voor de duur van twaalf maanden gerechtvaardigd acht, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, de aanwezigheid van materialen en goederen voor de productie van harddrugs en een (professioneel ingericht) drugslaboratorium, het handelsoogmerk daarvan en de impact van dit alles op de openbare orde, waarbij ook nog eens sprake is van een recidive. Daarbij heeft de burgemeester ervoor gekozen om af te wijken van het beleid, ten nadele van verzoeker, en een langere sluitingsduur opgelegd dan in het beleid is opgenomen. De burgemeester heeft daarbij nadrukkelijk de eerdere overtreding van de Opiumwet meegewogen en ook de drie woninginbraken en de gewapende woningoverval die tussen beide overtredingen hebben plaatsgevonden. De burgemeester betrekt daarbij de omstandigheid dat sprake was van het faciliteren van drugsproductie, hetgeen de burgemeester als ernstig en grootschalig kwalificeert. Het belang van de volksgezondheid, het risico van explosiegevaar bij drugslabs, vaak gevolgd door brand, de noodzaak om de bekendheid van deze locatie als drugsadres weg te nemen, het voorkomen van nadelige effecten van handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven dan wel het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het onderhavige perceel, acht de burgemeester van groter belang dan de economische of persoonlijke belangen van verzoeker bij het niet sluiten van de woning, de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken en het erf.
De bezwaren van verzoeker
6. Verzoeker licht toe wat de omstandigheden waren rondom de eerste overtreding van de Opiumwet en betoogt dat hem daarvan eigenlijk geen verwijt kon worden gemaakt. Ook licht verzoeker toe wat de aanloop was naar en de omstandigheden rondom de huidige overtreding van de Opiumwet. Verzoeker stelt bedreigd te zijn en niet te hebben geweten wat anders te doen dan toe te laten gebeuren dat er weer een drugslab werd opgericht. Verzoeker stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt en dat hij in feite slachtoffer is. Verzoeker doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel en verzoekt primair aan de burgemeester om enkel tot sluiting over te gaan van de woning met nummer [nummer] . De woning bestaat namelijk uit twee zelfstandige woonruimten (voorheen [nummer] en [nummer] ). Mocht de burgemeester dat niet willen, vraagt verzoeker subsidiair om de sluitingstermijn te verkorten. Hij stelt dat er niets is aangetroffen in zijn woning, waardoor het meer voor de hand ligt om de woning te sluiten voor een termijn van zes maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht en beroep op betalingsonmacht
7. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Dit verzoek is afgewezen. Op de zitting heeft verzoeker het expliciete verzoek gedaan om dit nogmaals te beoordelen. Door verzoeker is gesteld dat hij niet over zijn geld kan beschikken omdat hij in de gevangenis zit. Om die reden heeft zijn gemachtigde het griffierecht voorgeschoten.
8. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat hij niet over zijn eigen geld kan beschikken en daarom het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet kan betalen. Uit de stukken van verzoeker blijkt dat hij AOW geniet. Het beroep op betalingsonmacht slaagt daarom niet en het verzoek wordt afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang?
10. Om een voorlopige voorziening te treffen moet in beginsel sprake zijn van spoedeisend belang. Verzoeker heeft de burgemeester primair verzocht om het deel van de woning dat door hem zelf werd bewoond, buiten de sluiting te laten zodat hij wel in zijn woning kan verblijven gedurende de sluiting van de garage, de loods en het perceel. Op de zitting heeft verzoeker daarbij toegelicht dat het beschikbaar zijn van zijn woning relevant is voor de mogelijkheid tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Als hij niet kan terugkeren naar zijn woning, zal dat ook nadelig meewegen bij de beoordeling van zijn schorsingsverzoek. De voorzieningenrechter is gelet op deze uitleg van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang.
11. De voorzieningenrechter ziet het spoedeisend belang ten aanzien van het subsidiaire verzoek van verzoeker aan de burgemeester niet. Verzoeker vraagt de burgemeester om de sluitingstermijn te verkorten tot zes maanden. Zoals ook op de zitting is besproken met partijen, zou er bij een eventuele verkorting van de sluitingstermijn naar zes maanden geen reden zijn om een voorlopige voorziening hangende bezwaar te treffen. De beslissing op bezwaar wordt namelijk ruim binnen een termijn van zes maanden verwacht. De voorzieningenrechter zal het subsidiaire verzoek van verzoeker dan ook niet verder meenemen in de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
Belangenafweging
12. De burgemeester dient met het bestreden besluit het algemeen belang. Dat ziet in deze op de volksgezondheid, het risico van explosiegevaar bij drugslabs, mogelijk gevolgd door brand, de noodzaak om de bekendheid van deze locatie als drugsadres weg te nemen, het voorkomen van nadelige effecten van handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven dan wel het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het onderhavige perceel.
13. Op de zitting heeft de burgemeester gereageerd op het (primaire) verzoek van verzoeker om maar een deel van de woning te sluiten, zodat verzoeker in zijn eigen deel kan verblijven gedurende de sluiting van het overige. De burgemeester vindt gedeeltelijke sluiting van de woning geen optie. De burgemeester ziet de woning als een eenheid, waarbij in de woning ook aan het drugslab gerelateerde spullen zijn aangetroffen. Tussen beide delen van de woning zit een deur, waardoor je binnendoor van het ene deel naar het andere deel kan. Ook wijst de burgemeester erop dat de zolder – waar ook een amfetaminegeur is waargenomen door de politie – enkel bereikbaar is via de keuken in het deel van verzoeker. Bovendien weegt de burgemeester zwaar dat sprake is van recidive en vindt de burgemeester het een onwenselijk signaal naar de omgeving dat een deel van het perceel nog kan worden betreden.
14. Tegenover het algemeen belang dat wordt behartigd door de burgemeester, staat het belang van verzoeker. Verzoeker stelt dat hij onevenredig hard wordt getroffen door de sluiting van de woning omdat hij slachtoffer is in deze situatie. Ook wijst verzoeker op het belang van het beschikbaar zijn van zijn woning voor de mogelijkheid tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Wanneer hij niet kan terugkeren naar zijn woning, is de kans op zo’n schorsing zeer klein.
15. De voorzieningenrechter vindt dat het algemeen belang dat de burgemeester in deze dient, zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter neemt daarbij, zonder een inhoudelijk oordeel te geven over het besluit in het licht van de bezwaargronden, het volgende in aanmerking.
16. Het gaat om een zeer ernstige overtreding, een werkend harddrugslab en een zeer grote harddrugsvondst. Bovendien is sprake van recidive en hebben tussen de twee overtredingen van de Opiumwet niet mis te verstane incidenten plaatsgevonden op het perceel. Hoewel verzoeker stelt slachtoffer te zijn, maakt dit niet dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Verzoeker wist wat er op zijn perceel gebeurde en heeft daarbij zelf de afweging gemaakt om niet naar de politie te stappen, terwijl niet is gebleken dat dit niet mogelijk was voor verzoeker. Verzoeker heeft tot slot gesteld op de zitting dat hij geen vervangende woonruimte heeft en nergens anders naar toe kan, maar dit is niet onderbouwd. Door verzoeker is bovendien ook verklaard dat hij nog niets concreets daarvoor heeft kunnen ondernemen, omdat hij in beperkingen zat, maar niet is gebleken hoe lang die beperkingen hebben geduurd en of het voor verzoeker die gehele tijd niet mogelijk was iets te ondernemen in die richting.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
17. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten dat het besluit evident onrechtmatig is en ziet daarom ook geen aanleiding om het besluit om deze reden te schorsen. De besluitvorming is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overeenkomstig de lijn [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitgevoerd.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.C.M. Vonk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) en de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910).