ECLI:NL:RBOBR:2024:4160

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
01.281381.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak tegen minderjarige voor zware mishandeling van homoseksuele mannen

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling van twee homoseksuele mannen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 30 juli 2023 in Eindhoven, waar de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een 'high kick' tegen het hoofd van slachtoffer 1 heeft gegeven, wat resulteerde in een hersenschudding en tijdelijk bewustzijnsverlies. Slachtoffer 2 werd ook mishandeld, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging tegen hem.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van slachtoffer 1. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard van de handeling en de kwetsbaarheid van het hoofd. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering.

Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers. Slachtoffer 1 kreeg een schadevergoeding van € 7.011,86, terwijl slachtoffer 2 een schadevergoeding van € 6.469,31 ontving. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling niet mogelijk blijkt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.281381.23
Datum uitspraak: 06 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 29 juli 2024 en 13 augustus 2024. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 augustus 2024 gewijzigd.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven openlijk, te weten op 't College, het Stratumseind en/of de Oude Stadsgracht, althans in het horecagebied van de binnenstad, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of zijn goed, door meermalen, althans eenmaal,
- tegen de rug, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen en/of
- in/ tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist),

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal,
- tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen en/of
- in/ tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal,
- tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen en/of
- in/ tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist),

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ten gevolge heeft gehad.

T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven openlijk, te weten, op 't College, het Stratumseind en/of de Oude Stadsgracht, althans het horecagebied van de binnenstad, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] en/of zijn goed door meermalen, althans eenmaal, in/tegen en/of in de richting van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist) en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist) en/of te schoppen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Onderzoek Kransmunt.

Op zondag 30 juli 2023 is vlak bij het uitgaansgebied van Eindhoven, Stratumseind, onenigheid ontstaan. Daarbij zijn onder meer verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar tegengekomen. Bij deze korte ontmoeting is er zowel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] als tegen het hoofd van [slachtoffer 2] eenmaal met gestrekt been geschopt. De aangevers hebben allebei letsel opgelopen.
Aangever [slachtoffer 1] had medische zorg nodig en is overgebracht naar het ziekenhuis. In eerste instantie had men geen idee wie de verdachten waren. Naar aanleiding van een item op Opsporing Verzocht heeft de politie verschillende anonieme tips ontvangen. Na verder recherchewerk door de politie zijn verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangemerkt als verdachten van deze mishandeling en aangehouden door de politie.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde, te weten mishandeling met zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] ten gevolge. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft op de gronden als vermeld in haar pleitaantekeningen betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging, nu het geweld niet in vereniging is gepleegd. Daarnaast dient verdachte vrijgesproken te worden van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. Het opzet op zwaar lichamelijk letsel ontbreekt en een hersenschudding is niet toereikend voor de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de tenlastegelegde mishandeling aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot dient verdachte te worden vrijgesproken voor de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling, omdat er te veel twijfel bestaat of verdachte het slachtoffer geraakt heeft.

Het oordeel van de rechtbank.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Vrijspraak openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet bewezen en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft erkend dat alleen hij bij de onenigheid op 30 juli 2023 aangever [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en in de richting van [slachtoffer 2] heeft getrapt. Zijn medeverdachte heeft geen geweld gebruikt, aldus verdachte. Deze verklaring komt overeen met wat de rechtbank kan waarnemen op de camerabeelden. Op de compilatie van de camerabeelden is weliswaar te zien dat verdachte en medeverdachte aangevers tegenkomen in een zijstraat van Stratumseind, maar een bijdrage aan het geweld door de medeverdachte is op deze beelden niet te zien. Mede om deze reden is zijn medeverdachte door de rechtbank integraal vrijgesproken. Van een andere persoon waarmee verdachte tezamen en in vereniging het geweld pleegt, is geen sprake.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd tegen beide aangevers, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de aan hem onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
Zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht wel voldoende bewijsmiddelen aanwezig om vast te kunnen stellen dat verdachte, op zijn minst genomen, voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft uit het niets een hoge trap gegeven tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Op de camerabeelden is te zien dat verdachte van achter en met een gestrekt been vol tegen het hoofd schopt. [slachtoffer 1] valt hierdoor direct op de grond en is enige tijd buiten bewustzijn. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er door deze handelwijze een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte zich daarvan bewust moet zijn geweest en dat hij die kans heeft aanvaard.
Het hoofd is een uitermate kwetsbaar onderdeel van het lichaam. De kans dat iemand die met gestrekt been tegen het hoofd wordt geschopt zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De handeling van verdachte moet naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien verdachte met kracht met een gestrekt been tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Daar komt bij dat verdachte er rekening mee had moeten én kunnen houden dat het slachtoffer door een dergelijke ‘high kick’ zo hard geraakt werd dat hij hierdoor met zijn hoofd op de straat zou vallen en buiten bewustzijn zou raken en zwaar lichamelijk letsel zou (kunnen) ontstaan. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte eerder vechtsporten heeft beoefend. De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat onder zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Aangever [slachtoffer 1] heeft als gevolg van de ‘high kick’ tegen zijn hoofd een hersenschudding opgelopen. De enkele omstandigheid dat sprake is van een hersenschudding kan niet direct de gevolgtrekking dragen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat dat in casu wel het geval is en overweegt als volgt. Door de trap is [slachtoffer 1] op straat gevallen en buiten bewustzijn geraakt. Op het moment dat [slachtoffer 1] bijkwam, was hij in shock en ervaarde hij flinke problemen met zijn geheugen. Zijn partner [slachtoffer 2] moest hem telkens opnieuw vertellen wat er was gebeurd maar [slachtoffer 1] kon dat niet onthouden. Na de mishandeling is [slachtoffer 1] direct naar het ziekenhuis gebracht en opgenomen. Het geconstateerde letsel wordt door de arts omschreven als een hersenschudding en psychische stoornis en/of een storing in het bewustzijn. Ter terechtzitting kon [slachtoffer 1] zich nog steeds niet herinneren wat er die nacht is gebeurd. Uit de stukken in het politiedossier en gevoegd bij de vordering benadeelde partij, blijkt dat [slachtoffer 1] nog maanden lang last heeft gehad van de gevolgen van het toegebrachte letsel en daar ook nu nog hinder van ondervindt. Zo geeft hij op 6 september 2023 aan nog iedere dag last te hebben van hoofdpijn. Daarnaast blijkt uit de stukken dat [slachtoffer 1] eind 2023 ten gevolge van de hersenschudding aanhoudende klachten op cognitief gebied blijft houden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte aan [slachtoffer 1] toegebrachte letsel gelet op de aard, ernst en de gevolgen daarvan, moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 WvSr.
Concluderend, de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, subsidiaire tenlastegelegde zware mishandeling.
Mishandeling [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte erkent een tweede trappende beweging te hebben gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] , maar hij geeft aan niet meer te weten of hij [slachtoffer 2] heeft geraakt. Om die reden zou er – aldus de verdediging – te veel twijfel bestaan omtrent de tenlastegelegde mishandeling. Op de compilatie van de camerabeelden is te zien dat verdachte met gestrekt been, een ‘high-kick’ uitdeelt richting het hoofd van [slachtoffer 2] . Direct nadat de trap is uitgedeeld door verdachte, beweegt het slachtoffer met zijn lichaam naar achter. Op de camerabeelden is tevens te zien dat de trap wordt uitgedeeld op het moment dat [slachtoffer 2] op zeer korte afstand bij verdachte staat. Van ander geweld richting [slachtoffer 2] is geen sprake, zo is zichtbaar op de camerabeelden die het gehele incident hebben vastgelegd, tot en met het moment dat de verdachten weg rennen.
Daar komt nog bij dat het slachtoffer direct na het incident letsel heeft in het gezicht, te weten: verschillende schrammen op de neus, een bebloede kin en wang en een wond op het voorhoofd. Dat het slachtoffer letsel had, wordt meteen na het incident door de verbalisanten ter plaatse waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel is veroorzaakt door de trap van verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en acht, gelet op de camerabeelden en het geconstateerde letsel, direct na het feit, de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
op 30 juli 2023 te Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen.
Feit 2 subsidiair:
op 30 juli 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te schoppen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 73 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 augustus 2024. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft gevraagd te volstaan met het opleggen van een werkstraf voor de duur van 28 uren. Er is namelijk sprake van enkel één wettig en overtuigend te bewijzen mishandeling en verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte. Daarnaast zou het opleggen van een jeugddetentie en de aantekening daarvan op zijn strafblad verdachte in zijn toekomst kunnen belemmeren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van zware mishandeling en een mishandeling. Verdachte heeft na het uitgaan beide slachtoffers – uit het niets – tegen het hoofd geschopt. Uit de verklaringen van de slachtoffers en de toelichting bij hun vorderingen tot betaling van schadevergoeding blijkt dat dat zij hiervan nog steeds veel last hebben.
Strafverzwarende omstandigheden.
Ten aanzien van de aanleiding van het geweld lopen de visies uiteen. De aangevers verklaren dat zij, zonder aanleiding, door verdachte werden aangesproken met de vraag waar zij die avond waren geweest. Nadat [slachtoffer 1] antwoordde dat zij in de Regenboog – een homobar – waren geweest, stelt verdachte de vraag of zij homo zijn. [slachtoffer 1] antwoordde bevestigend. Direct hierop geeft verdachte een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte ontkent dat er sprake is van geweld met een discriminatoir karakter. Verdachte geeft aan dat hij om een sigaret vroeg, waarop niet werd gereageerd. Daardoor raakte verdachte geïrriteerd. Op het moment dat verdachte het woord “homo” hoorde, dacht hij dat hij werd uitgescholden en deelde hij de eerste trap uit.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Zodra de politie ter plaatse komt, geeft aangever [slachtoffer 2] direct aan dat hij en [slachtoffer 1] mishandeld zijn nadat [slachtoffer 1] aangaf homo te zijn. Dit vertelt hij niet alleen direct na het incident, maar herhaalt hij bij zijn aangifte. Deze verklaring wordt ondersteund door de de verklaring van [getuige] die bij aangevers was. Hij verklaart overeenkomstig het verhaal van [slachtoffer 2] dat verdachte aan [slachtoffer 1] vroeg waar ze waren geweest en [slachtoffer 1] antwoordde dat zij bij de Regenboog waren geweest. [getuige] dacht dat verdachte vervolgens vroeg of zij flikkers waren en dat daarna het geweld plaatsvond. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] om die reden betrouwbaar. Daar komt bij dat het scenario van verdachte geen enkele steun vindt in het dossier, en ik het bijzonder niet wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de compilatie van de camerabeelden is namelijk te zien dat er een gesprek plaatsvindt tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte wordt niet genegeerd door [slachtoffer 1] , zoals hij zelf verklaart. Om die reden acht de rechtbank het scenario van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanleiding van het geweld gerelateerd is aan het feit dat de slachtoffers homoseksueel zijn. Het geweld van verdachte dat volgde naar aanleiding van het antwoord op zijn vraag “zijn jullie homo”, kan hier niet los van worden gezien. Zonder dat zij daartoe enige aanleiding hebben gegeven zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op heftige wijze mishandeld. Zij werden, uit alle mensen die op dat moment op straat waren, gericht aangesproken en aangepakt, enkel en alleen om het feit dat zij homo zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit geweldsincident dan ook een discriminatoir karakater.
Het plegen van geweld tegen anderen vanwege onder andere hun ras, godsdienst of seksuele geaardheid – kortom het wezen van een persoon – is uiterst verwerpelijk. In Nederland moet iedereen, ongeacht zijn seksuele geaardheid, zich veilig kunnen voelen. Het leven voor de slachtoffers is door dit geweldsincident voor altijd veranderd. Delicten als de onderhavige leiden ook in zijn algemeenheid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en kunnen leiden tot woede en verontwaardiging onder burgers. Daarnaast zijn de aanwezige omstanders die avond ongewild geconfronteerd met de gewelddadige daden van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Tevens vindt de rechtbank het stuitend dat verdachte zelf om een mediationgesprek met de slachtoffers heeft verzocht, maar deze afspraak 24 uur van tevoren heeft afgezegd. Enkel omdat hij de consequenties niet onder ogen wilde komen. Het toeleven naar een dergelijk gesprek is voor de slachtoffers enorm stressvol geweest en het kort van te voren afzeggen van dit gesprek heeft voor extra leed en verdriet gezorgd voor de slachtoffers. De rechtbank acht dit gedrag van verdachte, waarbij hij enkel en alleen aan zijn eigen belangen heeft gedacht, dan ook afkeurenswaardig.
Tot slot neemt verdachte geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij geeft geen volledige openheid van zaken en is veel bezig met de gevolgen voor hemzelf. Verdachte erkent enkel hetgeen wat duidelijk op de camerabeelden staat. Ook hier houdt de rechtbank rekening mee.
Persoonlijke omstandigheden.
Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Uit de Pro Justitia rapportage d.d. 28 maart 2024 is gebleken dat psycholoog drs. J. den Boer zijn advies en conclusies volledig baseert op het door verdachte geschetste scenario. Nu de rechtbank dit scenario niet volgt, zal zij de rapportage van de psycholoog ter zijde schuiven. Om deze reden acht de rechtbank verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, die over verdachte is opgemaakt, blijkt het volgende:
“Het hebben van een gestructureerde dagbesteding en een eigen inkomen dient voor [verdachte] een belangrijke beschermende factor volgens het NIFP. Omdat de RvdK echter van mening is dat [verdachte] tot op heden nog onvoldoende heeft laten zien dat hij langdurig een baan kan vasthouden en/of dagbesteding heeft en de RvdK van mening is dat de situatie hieromtrent nog kwetsbaar en pril is, is de RvdK – vanwege bovengenoemde redenen – van mening dat toezicht hierop vanuit een jeugdreclasseringskader wenselijk blijft, zodat dit binnen het verplicht kader gemonitord kan blijven worden. Hoewel kan worden gezegd dat [verdachte] tot op heden positief heeft meegewerkt aan begeleidingsdoelen, vraagt de RvdK zich tegelijkertijd ook af in hoeverre het huidige schorsingskader hieraan heeft bijgedragen en of het wegvallen van dit kader invloed kan hebben op zijn gedrag en keuzes. Mede omdat uit het NIFP rapport blijkt dat [verdachte] nog afhankelijk lijkt van externe structuur, sturing en wellicht begrenzing en nog onvoldoende in staat lijkt om dit zelf aan de brengen.
Vanuit het NIFP rapport komt onder andere naar voren dat er bij [verdachte] sprake is van onderliggende hechtingsproblematiek. Als gevolg hiervan heeft [verdachte] een relatief grote behoefte aan erkenning en is hij gevoelig voor afwijzing (zich niet gehoord en gezien voelen).
Vanuit het NIFP wordt onder andere een behandeling geadviseerd gericht op het herkennen van denkfouten, het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedragskeuzes en het ontwikkelen van adequate (coping- en sociale) vaardigheden en een realistisch, genuanceerd en voldoende positief zelfbeeld. De jeugdreclassering geeft hierover aan dat een jeugdreclasseringsmaatregel hierin niet tot verandering zal leiden. Bij opgelegde behandeling is volgens de jeugdreclassering de verwachting dat [verdachte] daar (netjes) heen gaat, maar niet zal profiteren van behandeling. Die noodzakelijke intrinsieke motivatie zal met een jeugdreclasseringskader volgens de jeugdreclassering niet aangewakkerd worden.
De RvdK heeft dan ook besloten om het (behandel)advies vanuit het NIFP, ten aanzien van de gestelde functionele tekorten, over te nemen. De RvdK vindt het wenselijk dat [verdachte] hier ondersteuning bij gaat krijgen. De RvdK is van mening dat ook hiervoor jeugdreclassering (voor de duur van één jaar) nodig is zodat de jeugdreclassering, naast het monitoren van een dagbesteding voor [verdachte] , deze behandeling goed op poten kan zetten.
De RvdK is verder van mening dat een forse voorwaardelijke straf een goede stok achter de deur kan zijn om recidive te voorkomen. De RvdK adviseert derhalve, ook gezien de ernst van het feit, [verdachte] een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Hiernaast vindt de RvdK een onvoorwaardelijke werkstraf passend, zodat [verdachte] ook de consequenties ervaart ten aanzien van zijn (delict)gedrag.”
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming deels over. Dit geldt in ieder geval voor het advies om een jaar jeugdreclassering op te leggen. Ondanks dat de rechtbank begrip heeft voor de uitleg van de jeugdreclassering, acht de rechtbank net als de Raad voor de Kinderbescherming een jaar jeugdreclassering wel passend.
Het advies om aan verdachte enkel een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, volgt de rechtbank niet. Een geheel voorwaardelijke jeugddetentie vindt zij, gelet op de ernst van de feiten, niet passend.
De op te leggen straf.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken en acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor minderjarigen. Bij zware mishandeling door middel van het schoppen tegen het hoofd, dient een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de minimale duur van 3 maanden als uitgangspunt te gelden. Voor een mishandeling middels een enkele trap geldt een taakstraf van 20 uur.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 7 augustus 2024. Dit geldt niet ten aanzien van de bijzondere voorwaarde “behandeling gericht op het herkennen van denkfouten, het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedragskeuzes en het ontwikkelen van adequate vaardigheden en een realistisch, genuanceerd en voldoende positief zelfbeeld”. Ten aanzien van die voorwaarde legt de rechtbank enkel de begeleiding hieromtrent op. Verdachte heeft op deze manier een stok achter de deur om geen strafbare feiten te plegen en krijgt hij de hulp en begeleiding die hij nodig heeft.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 7.011,86 bestaande uit € 1.011,86 aan materiële schade en € 6.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, de kosten van de tenuitvoerlegging, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding toegewezen kan worden. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft zij niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 1 subsidiair heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 1] en dat hij verplicht is om de schade die [slachtoffer 1] daardoor heeft geleden te vergoeden.
De rechtbank acht het gevorderde materiële schadebedrag in haar geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 1] schade heeft ondervonden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Hij is zwaar mishandeld vanwege zijn geaardheid, hetgeen een ernstige impact op hem heeft gehad. De vordering is voldoende onderbouwd. Dat de door [slachtoffer 1] benoemde klachten mogelijk heftiger zijn dan gebruikelijk is daarbij niet van belang. De aansprakelijke partij moet het slachtoffer immers nemen zoals hij is. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 6.000,-- redelijk en billijk. De vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding van in totaal € 7.011,86 vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (30 juli 2023) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld. Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen aan verdachte, omdat er geen andere personen (mede) aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de schade.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 19.868,81 bestaande uit € 13.868,81 aan materiële schade en € 6.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, de kosten van de tenuitvoerlegging, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de post verdienvermogen en het gevorderde immateriële schadebedrag niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 2 subsidiair heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 2] en dat hij verplicht is om de schade die [slachtoffer 2] daardoor heeft geleden te vergoeden.
De rechtbank acht met betrekking tot het materiële schadebedrag de niet vergoede ziektekosten (€ 385,--), reiskosten (€ 66,66) en parkeerkosten (€ 17,65) toewijsbaar. De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet betwist.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post nettoverlies verdienvermogen en de daarmee samenhangende accountantskosten, aangezien nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering noodzakelijk is. Ook moet nader onderzocht worden of de gestelde schade is geleden als gevolg van de onrechtmatige gedraging jegens [slachtoffer 2] zelf of juist als gevolg van de onrechtmatige gedraging jegens zijn partner [slachtoffer 1] in de zin van verplaatste schade. Dit nadere onderzoek vereist een uitgebreide nadere behandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 2] schade heeft ondervonden. Ook hij is mishandeld vanwege zijn geaardheid, hetgeen een ernstige impact op hem heeft gehad. Daarnaast heeft hij gezien hoe zijn partner bewusteloos op de grond lag na de mishandeling, hetgeen psychisch een ernstige impact op hem heeft gehad. De vordering is voldoende onderbouwd. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 6.000,-- redelijk en billijk. De vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.469,31 vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict (30 juli 2023) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld. Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen aan verdachte, omdat er geen andere personen (mede) aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300, 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij t.a.v. feit 1 primair en feit 2 primair.
Bewezenverklaring
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1, subsidiair:
zware mishandeling;
Feit 2, subsidiair:
mishandeling.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf:
Legt op:
Een
jeugddetentie voor de duur van 4 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 2 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde meewerkt aan dagbesteding, in de vorm van werk en/of onderwijs;
  • dat veroordeelde gedurende één jaar meewerkt aan begeleiding die gericht is op het herkennen van denkfouten, het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedragskeuzes en het ontwikkelen van adequate (coping- en sociale) vaardigheden en een realistisch, genuanceerd en voldoende positief zelfbeeld;
  • dat veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant te Helmond, te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en de daaruit voortvloeiende afspraken/aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 7.011,86 euro, bestaande uit 1.011,86 euro materiële schade en 6.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 7.011,86 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.011,86 euro materiële schade en 6.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 6.469,31 euro, bestaande uit 469,31 euro materiële schade en 6.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 6.469,31 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit 469,31 euro materiële schade en 6.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 06 september 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.