ECLI:NL:RBOBR:2024:4159

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
01.281293.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld tegen twee homoseksuele mannen in Eindhoven

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen twee homoseksuele mannen in Eindhoven. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 juli 2023, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met de slachtoffers in het uitgaansgebied van Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 23 augustus 2024 heeft de officier van justitie betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van bewijs.

De rechtbank heeft de camerabeelden en getuigenverklaringen zorgvuldig bestudeerd. Hoewel er sprake was van geweld gepleegd door de medeverdachte, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en de camerabeelden gaven geen duidelijk beeld van de rol van de verdachte. Hierdoor kon de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De benadeelde partijen, de slachtoffers, hadden schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de benadeelde partijen ook veroordeeld in de proceskosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen de vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.281293.23
Datum uitspraak: 06 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 29 juli 2024 en 13 augustus 2024. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 augustus 2024 gewijzigd.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Eindhoven openlijk, te weten, op 't College, het Stratumseind en/of de Oude Stadsgracht, althans het horecagebied van de binnenstad, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of zijn/ hun goed door meermalen, althans eenmaal,
- in/tegen en/of in de richting van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] , althans het lichaam, te slaan (al dan niet met gebalde vuist) en/of
- in/tegen en/of in de richting van de rug van voornoemde [slachtoffer 2] , althans het lichaam, te schoppen en/of in/tegen en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan (al dan niet met gebalde vuist) en/of te schoppen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Onderzoek Kransmunt.
Op zondag 30 juli 2023 is vlak bij het uitgaansgebied van Eindhoven, Stratumseind, onenigheid ontstaan. Daarbij zijn onder meer verdachte, medeverdachte [verdachte] en de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] elkaar tegengekomen. Bij deze korte ontmoeting is er zowel tegen het hoofd van [slachtoffer 2] als tegen het hoofd van [slachtoffer 1] eenmaal met gestrekt been geschopt. De aangevers hebben allebei letsel opgelopen.
Aangever [slachtoffer 2] had medische zorg nodig en is overgebracht naar het ziekenhuis. In eerste instantie had men geen idee wie de verdachten waren. Naar aanleiding van een item op Opsporing Verzocht krijgt de politie verschillende anonieme tips. Na verder recherchewerk door de politie zijn verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangemerkt als verdachten van deze mishandeling en aangehouden door de politie.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de camerabeelden niet voldoende duidelijk, specifiek en onderscheidend zijn. Daarnaast zijn de afgelegde getuigenverklaringen en aangiftes inconsistent en ongeloofwaardig. Tot slot is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte ontkent geweld te hebben gepleegd.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte integraal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte] op 30 juli 2023 beide aangevers zijn tegengekomen na een uitgaansavond in Eindhoven. Medeverdachte [medeverdachte] sprak aangever [slachtoffer 2] aan. Na een kort gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte] tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 2] geschopt. Hierna valt [slachtoffer 2] op de grond en is een tijd buiten bewustzijn. Op het moment dat aangever [slachtoffer 1] zijn partner te hulp wil schieten, schopt medeverdachte [medeverdachte] ook hem tegen zijn hoofd.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door een significante bijdrage te leveren aan dit geweld. De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen echter niet afleiden dat de verdachte enig geweld heeft gepleegd tegen beide aangevers en evenmin dat hij op andere wijze heeft bijgedragen aan geweld tegen hen.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting stellig ontkend enig geweld te hebben gebruikt. Deze verklaring wordt weersproken door de getuigenverklaringen in het dossier, waarin wordt verklaard dat ook door de verdachte geweld is gepleegd. Daarbij valt echter op dat in deze verklaringen niet eenduidig wordt verklaard over het door de verdachte uitgeoefende geweld. Het geweld varieert van het met een bierblikje in het gezicht slaan tot het schoppen tegen het gezicht. De tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in de getuigenverklaringen over de al dan niet verrichte geweldshandelingen door verdachte zijn dermate groot dat de rechtbank deze niet kan gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank heeft daarnaast de compilatie van de camerabeelden uitvoerig en nauwkeurig bekeken en is van oordeel dat de rol en bijdrage aan het gepleegde geweld, die door de getuigen aan de verdachte wordt toegedicht, niet overeenkomt met wat op de beelden te zien is. Op deze beelden is weliswaar te zien dat verdachte – samen met zijn medeverdachte – aangevers tegenkomen in een zijstraat van Stratumseind en dat er vervolgens tweemaal wordt geschopt door de medeverdachte, maar van een bijdrage aan het geweld door de verdachte is op deze beelden niets te zien. Wel is er op enig moment, tussen de twee schoppende bewegingen van de medeverdachte in, een beweging van verdachte te zien. De rechtbank kan op basis van deze beelden echter niet vaststellen wat voor soort beweging dat is geweest, laat staan of deze beweging een geweldshandeling betreft. Daarvoor zijn de beelden te onduidelijk.
Concluderend is de rechtbank op basis van het thans voorliggende dossier, in het bijzonder de uiteenlopende verklaringen in combinatie met de onduidelijke camerabeelden wat betreft de gedragingen van verdachte, van oordeel dat dit geen duidelijk beeld geeft van de rol en handelingen van de verdachte. Dit brengt mee dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank zal om die reden de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vergoeding van €1.011,86 aan materiële schade en €6.000,-- aan immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vergoeding van €13.868,81 aan materiële schade en €6.000,-- aan immateriële schade gevorderd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vorderen daarnaast dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de kosten van de tenuitvoerlegging. Tot slot vorderen zij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade van [slachtoffer 1] onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tevens heeft de verdediging bepleit tot matiging van de immateriële schadebedragen.
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte zal worden vrijgesproken, worden de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt om zich tegen de vordering te verdedigen. Omdat niet kan worden vastgesteld welke (afzonderlijke) kosten toe te rekenen zouden zijn aan verdachte en welke aan medeverdachte, worden de kosten tot op heden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vorderingen benadeelde partij
- Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
- Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van K. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 06 september 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.