ECLI:NL:RBOBR:2024:4149

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
01.065369.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 29 december 2023 in Uden met een vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten, waarbij [slachtoffer 1] door een kogel onder haar knie is geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich (op zijn minst) willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens is er schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.065369.24 en 01.094977.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 06 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak onder parketnummer 01.065369.24 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij, op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

3.

hij op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,

- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van de categorie II of III van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van
een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en/of
- munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1 of van
de Categorie III te weten bij voornoemd vuurwapen behorende munitie van een onbekend
merk/type/kaliber voorhanden heeft gehad
De zaak onder parketnummer 01.094977.23 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Mariahout, gemeente Laarbeek
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem te slaan;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Mariahout, gemeente Laarbeek
opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur en/of (achter)poort, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De officier van justitie kan ten aanzien van het ten laste gelegde onder 01.065369.24 en het ten laste gelegde onder 01.094977.23 feit 1 in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging ten aanzien van 01.094977.23 feit 2
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten een (voor)deur en/of een (achter)poort, toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander, heeft vernield en/of beschadigd, hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 350 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
[slachtoffer 5] is de moeder van verdachte.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen dat de (voor)deur en de (achter)poort eigendom zijn van [slachtoffer 5] . Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zijn moeder in een huurwoning woont, maar de partner van [slachtoffer 5] heeft tegenover de politie uitdrukkelijk verklaard dat de goederen haar eigendom zijn.
Het mede op het misdrijf van artikel 350 lid 1 Sr toepasselijke artikel 353 juncto 316 lid 2 Sr houdt – voor zover hier van belang – in dat, indien de dader de bloed- of aanverwant in de rechte linie is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, de vervolging, voor zover het de dader betreft, alleen plaats heeft op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Een klacht bestaat uit een aangifte met verzoek tot vervolging (artikel 164 lid 1 Wetboek van Strafvordering, hierna Sv). Tot kennisneming van de klacht is uitsluitend de officier van justitie of hulpofficier van justitie bevoegd (artikel 165 lid 1 Sv).
In het dossier ontbreekt een klacht van moeder. Het dossier bevat dienaangaande slechts een aangifte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. Deze aangifte bevat geen verzoek tot vervolging en is niet gedaan tegenover een (hulp)officier van justitie.
Het bepaalde in artikel 164 Sv strekt ertoe te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. Indien een stuk wel een aangifte maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, kan niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in het eerste lid van artikel 164 Sv worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat degene die de aangifte heeft gedaan ten tijde van het opmaken van bedoeld stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat moeder ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat ter zake van het onder 2 ten laste gelegde een vervolging zou worden ingesteld tegen haar zoon. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat moeder in het voegingsformulier heeft aangegeven dat een straf voor deze feiten niet nodig is.
De rechtbank zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn strafvervolging ter zake van het onder 01.094977.23 feit 2 ten laste gelegde.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 01.065369.24 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , een poging tot doodslag op [slachtoffer 3] en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De officier van justitie heeft ook gevorderd het ten laste gelegde onder 01.094977.23 feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van een mishandeling van [slachtoffer 4] en een vernieling van een voordeur van [slachtoffer 5] .
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 01.065369.24 feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van een strafbare poging. Naar de uiterlijke verschijningsvorm waren de gedragingen van verdachte niet gericht op de voltooiing van de delicten. Het door verdachte gehanteerde wapen betrof een nepwapen, een wapen dat geen projectielen kan afschieten. Het was een absoluut ondeugdelijk middel om de dood of zwaar lichamelijk letsel te bewerkstelligen. Verdachte heeft verklaard dat hij enkel met het wapen wilde dreigen. Hij heeft enkel in de lucht geschoten en niet gericht op een persoon. De raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] door een kogel is geraakt. Verdachte heeft verklaard dat er geen kogel uit het wapen is gekomen, er is door [slachtoffer 3] geen vuur gezien, buiten is geen kogel gevonden en het is onduidelijk hoe de aangetroffen kogel op de vloer van de hal is terechtgekomen, terwijl [slachtoffer 1] de blauwe plek onder haar knie ook op een andere manier kan hebben opgelopen. Zelfs in het geval dat zij wel is geraakt met een kogel uit het wapen, is sprake van een ondeugdelijk middel nu [slachtoffer 1] slechts een blauwe plek heeft opgelopen en de deskundige van het NFI heeft aangegeven dat de kogel vermoedelijk met een lage snelheid is verschoten.
In het geval de rechtbank wel oordeelt dat sprake is van een deugdelijke poging, ontbreekt volgens de raadsman het vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wilde slechts dreigen met het nepwapen. Zijn gedragingen, zoals het in de lucht schieten en het dichttrekken van de deur op de vlucht, waren gericht op zijn vertrek en niet op het toebrengen van letsel (of erger) aan andere personen.
Indien de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring van deze feiten, heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 Sr.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 01.065369.24 feit 3. De raadsman heeft aangevoerd dat het wapen geen wapen is als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de categorie II of III van de Wet wapens en munitie, maar een wapen van categorie I onder 7 van die wet. Bovendien waren het wapen en de munitie niet van verdachte afkomstig, en had hij het wapen pas kort tevoren van een ander gekregen.
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder 01.094977.23 feit 1 opgemerkt dat er weliswaar twee bewijsmiddelen (de aangifte van [slachtoffer 4] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 5] ) zijn, maar dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 4] slechts heeft geduwd. De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting op die verklaring lijkt te zijn teruggekomen, maar de raadsman houdt verdachte aan zijn verklaring dat hij heeft geduwd. De raadsman heeft geen conclusie verbonden aan zijn opmerkingen.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het deel van de tenlastelegging onder 01.094977.23 feit 2 dat ziet op de voordeur. De raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de voordeur is beschadigd.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Overwegingen over het bewijs
T.a.v. 01.065369.24:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 29 december 2023 met een wapen naar de woning aan de [straatnaam] in Uden, gemeente Maashorst, is gegaan en dat hij in de woning met het wapen heeft geschoten. In de woning waren aanwezig [slachtoffer 1] , haar schoondochter [slachtoffer 3] en haar kleinzoon [slachtoffer 2] . Hierover bestaat er geen discussie.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte door zijn gedragingen heeft geprobeerd de in de woning aanwezige personen van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe brengen.
Daarbij staat centraal of sprake was van een echt vuurwapen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen een nepwapen betrof en dat er geen patronen in zaten.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij de opnamen van de ringtone (de rechtbank begrijpt: ringdeurbel) heeft bekeken, dat zij om 19.38.06 uur een schot hoorde, dat zij zag dat de man naar buiten rende, dat twee vrouwen achter de man aan renden en dat zij zag dat een vrouw naar haar rechter knie pakte, dat de jongere vrouw achter de man aanrende en dat zij de oudere vrouw even later hoorde zeggen “naar binnen, wat is dit, schiet zo in mijn knie man”. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit punt sprake van een authentieke reactie van aangeefster [slachtoffer 1] gelet op het moment waarop zij dit zegt, direct na het door verbalisant [verbalisant 1] gehoorde schot.
Door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gerelateerd dat het slachtoffer de plaats liet zien waar het projectiel haar had geraakt, dat dit onder de rechterknie was, dat zij zagen dat de huid op de geraakte plaats een bult met blauwe plek toonde en dat zij midden in die plek een puntvormige verkleuring zagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat het letsel op een andere wijze is ontstaan.
In de woning heeft kort na het incident, te weten om 20.00 uur, forensisch onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is een projectiel van een kogelpatroon aangetroffen op een traptrede in de hal. Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij, toen de man weg was, in de gang een kogeltje vond en dat zij het kogeltje op de trap heeft neergelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de kogel op een andere wijze in de woning is terechtgekomen.
De deskundige van het NFI heeft in het rapport over het munitieonderzoek vermeld dat de kogel het best past bij het kaliber .22 Long Rifle, dat de afvuursporen in de kogel passen bij een naar .22 Long Rifle omgebouwde alarmrevolver van het merk BBM, model Olympic 38. Naar het oordeel van de rechtbank past een dergelijk alarmrevolver bij de omschrijving die getuige [slachtoffer 3] en verdachte hebben gegeven van het wapen. Verdachte heeft tijdens de pro forma behandeling op 6 juni 2024 verklaard dat het een klein mini revolvertje was. Tijdens de terechtzitting op 23 augustus 2024 heeft verdachte verklaard dat het wapen in zijn handpalm paste. Getuige [slachtoffer 3] heeft ook verklaard over een revolvertje.
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] door een kogel is geraakt onder haar knie. De rechtbank verwerpt in zoverre het verweer van de raadsman.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte, door met een vuurwapen te schieten en [slachtoffer 1] met een kogel onder haar knie te raken, heeft geprobeerd haar van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In dat verband is het volgende van belang.
De deskundige van het NFI heeft in het rapport van 18 juni 2024 vermeld dat bij eerder onderzoek naar omgebouwde alarmrevolvers van het merk BBM, model Olympic 38, is gebleken dat kogels die hieruit worden verschoten een lagere snelheid bereiken dan .22 Long Rifle kogels uit andere vuurwapens. De deskundige heeft verder vermeld dat de kogel gelet op de geringe vorm van deformatie geen hard voorwerp heeft geraakt, zoals een vloer, muur of venster, maar wel iets zachts kan hebben geraakt.
Uit de inhoud van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat verdachte in de gang van de woning van [slachtoffer 1] eenmaal heeft geschoten met een vuurwapen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij wilde dreigen met het wapen, dat hij schrok van de personen in de woning en toen eenmaal in het plafond heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid waar verdachte en [slachtoffer 1] zich precies ten opzichte van elkaar bevonden toen hij schoot en op welke wijze hij het vuurwapen tijdens het schieten heeft gericht op [slachtoffer 1] . Uit de bewijsmiddelen kan in elk geval niet worden afgeleid dat verdachte gericht heeft geschoten in de richting van vitale lichaamsdelen van [slachtoffer 1] waarbij -op grond van algemene ervaringsregels- de kans aanmerkelijk moet worden geacht op het toebrengen van dodelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat naar haar oordeel is komen vast te staan dat verdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] door een kogel is geraakt onder haar knie. Een en ander vond plaats terwijl verdachte en [slachtoffer 1] zich op korte afstand van elkaar bevonden in de gang van de woning van [slachtoffer 1] , een relatief kleine ruimte. Het onder deze omstandigheden schieten van een kogel in de richting van een persoon is, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan, gericht op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Indien bij een schotverwonding in die omgeving zenuwen, grote bloedvaten en/of het kniegewricht worden beschadigd, is blijvende schade aan een knie of been een reëel gevaar. Gelet op diezelfde ervaringsregels mag de wetenschap van deze aanmerkelijke kans bij de verdachte worden verondersteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich (op zijn minst) willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij bij het slachtoffer door dit schot zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het deel van de tenlastelegging onder feit 1 primair of subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2] . De verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte het wapen op haar kleinzoon richtte en dat zij er tussen is gaan staan, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Met name is onbekend waar het kindje zich bevond ten tijde van het schieten.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het ten laste gelegde onder 2 primair en 2 subsidiair. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte op haar heeft geschoten, dat hij haar niet heeft geraakt, dat zij wel een knal hoorde, maar dat er niets uit [het wapen] kwam. Nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er kogels in de richting van [slachtoffer 3] zijn geschoten, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde onder 2 in beide varianten.
De vraag of bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] mogelijk sprake is geweest van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of een bedreiging met zware mishandeling, kan in het midden blijven. Een dergelijk feit is immers niet aan verdachte ten laste is gelegd.
T.a.v. feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte en getuige [slachtoffer 3] omschreven wapen en de door het NFI genoemde, bij de afvuursporen van de kogel passend, naar een .22 Long Rifle omgebouwde alarmrevolver van het merk BBM, model Olympic 38, een vuurwapen is van categorie III van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen aanwijzingen dat het om een vuurwapen gaat van categorie II, geschikt om automatisch af te vuren of bestemd voor het afschieten van munitie met een weerloosmakende of traanverwekkende stof. Dat het niet om een wapen gaat van categorie I onder sub 7 zoals de raadsman heeft aangevoerd, volgt genoegzaam uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen.
De aangetroffen kogel is gelet op de bewijsmiddelen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de kogel zwaardere munitie betreft als bedoeld in categorie II.
Dat het wapen en de munitie niet van verdachte afkomstig waren (de rechtbank begrijpt: dat deze voorwerpen eigendom waren van een ander en/of pas kort in handen van verdachte) zoals de raadsman heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank in deze niet van belang. Verdachte had de voorwerpen immers voorhanden en heeft het vuurwapen bovendien gebruikt bij het plegen van een ander strafbaar feit.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
T.a.v. 01.094977.23 feit 1:
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie ontkend dat hij [slachtoffer 4] heeft geslagen. Verdachte zou [slachtoffer 4] slechts een duw tegen zijn lichaam hebben gegeven. Ter terechtzitting is verdachte op zijn verklaring teruggekomen. Op de vraag van de voorzitter of het ten laste gelegde klopt en of verdachte [slachtoffer 4] een tik heeft gegeven heeft verdachte bevestigend geantwoord. De raadsman heeft daar opmerkingen bij geplaatst zoals hiervoor is weergegeven onder het standpunt van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter ook zonder de bekennende verklaring van verdachte sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 4] , de verklaring van getuige [slachtoffer 5] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , komen vast te staan dat verdachte aangever [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. 01.065369.24:

1 subsidiair.

op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 29 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst,
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en
- munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten bij voornoemd vuurwapen behorende munitie van een onbekend merk/type/kaliber,

voorhanden heeft gehad.

T.a.v. 01.094977.23:
1.
op 19 maart 2023 te Mariahout, gemeente Laarbeek, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren op te leggen.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, ook terwijl verdachte onder toezicht stond van de reclassering, en dat verdachte de onderhavige feiten in of kort na de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ernstige feiten en de recidive maken dat alleen een forse gevangenisstraf passend is ter bescherming van de maatschappij en als vergelding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft in het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 01.065369.24 verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft gewezen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport inhoudende dat verdachte impulsief is, financieel stabiel, een relatie heeft, dat de delicten een mate van onmacht zijn en dat het recidiverisico gemiddeld is. De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie bovenmatig is en dat - als het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van een bewezenverklaring van de feiten wordt gevolgd - een maximum gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan een deel voorwaardelijk passend is.
De raadsman heeft verzocht, in het geval van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 01.094977.23, toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte al in zekere zin gestraft is door de oplegging van een huisverbod.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Verdachte is met een vuurwapen de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] , een voor verdachte onbekend persoon, binnengedrongen en heeft een schot gelost waarbij het slachtoffer is geraakt onder haar knie. De schoondochter en de kleinzoon van het slachtoffer waren op dat moment aanwezig in de woning. Een dergelijk feit is voor slachtoffers en andere aanwezigen een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij en uit de op de terechtzitting door de raadsvrouw voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer [slachtoffer 1] leeft dagelijks in angst. Dit beheerst haar in haar leven. Zij durft niet alleen thuis te zijn en heeft slaapproblemen. Dergelijke feiten leiden ook tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. Verder verhoogt het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft de vriend van zijn moeder geslagen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en ten tijde van het plegen van de mishandeling in de proeftijd liep van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met de door Reclassering Nederland omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten d.d. 16 mei 2024 en 19 april 2024. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
Betrokkene is al jaren in beeld bij de reclassering. De periodes verliepen wisselend, waarbij er momenten waren waarbij betrokkene zich goed aan de meldplicht hield en een transparante houding liet zien. Echter waren er ook momenten waarbij hij uit beeld was en er sprake was van delictgedrag, druggebruik of conflicten met anderen. Er lopen ook zaken goed, hij krijgt begeleiding van Unitio wat goed gaat en sinds juni 2023 heeft betrokkene een eigen huurwoning waar hij samen met zijn vriendin woont. Ook heeft hij werk, waar men positief over hem is. Momenteel is er geen sprake van druggebruik, maar betrokkene kan terugvallen in gebruik bij oplopende stress of spanning. Het risico op recidive is gemiddeld. [verdachte] staat open voor een nieuw toezicht met aanvullende voorwaarden, omdat hij denkt dat dit helpend voor hem kan zijn. Hij zou graag een leven op willen bouwen, met werk en zijn vriendin, en hij erkent dat hij begeleiding nodig heeft.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Contactverbod
• Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
• Meewerken aan middelencontrole
• Ambulante begeleiding
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal, mede omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 10 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

T.a.v. 01.065369.24:
Door [slachtoffer 1] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 7.600,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De gevorderde materiële schade betreft de post eigen risico 2023 (€ 250,00) en eigen risico 2024 (€ 350,00). De gevorderde immateriële schade bedraagt € 7.000,00.
Door [slachtoffer 2] is, middels zijn wettelijke vertegenwoordiger, schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 3.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit geheel uit immateriële schade.
Door [slachtoffer 3] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 3.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit geheel uit immateriële schade.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partijen de vorderingen toegelicht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de machtiging van de raadsvrouw om de vordering namens [slachtoffer 1] in te dienen ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht [slachtoffer 1] in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de door haar verzochte vergoeding voor het eigen risico van 2023 en 2024 niet is onderbouwd en een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De raadsman heeft meer subsidiair verzocht te volstaan met een vergoeding voor immateriële schade van € 3.000,00 à € 4.000,00. De raadsman heeft aangevoerd dat de in de vordering aangehaalde vergelijkbare zaken ernstigere zaken betroffen, waarbij met scherp is geschoten of iemand meerdere keren is geraakt.
De raadsman heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] af te wijzen dan wel hem in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is en een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 3] in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is en een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een vergoeding van enkele honderden euro’s.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering van [slachtoffer 1]
De raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij gemachtigd is om de vordering namens haar cliënt in te dienen. [slachtoffer 1] heeft dat ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank acht gelet op vorenstaande voldoende komen vast te staan dat de raadvrouw gemachtigd is om namens [slachtoffer 1] de vordering in te dienen. De rechtbank verwerpt het primair door de raadsman gevoerde verweer.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde onder 01.065369.24 feit 1 subsidiair toegebrachte schade, een gedeelte van de gevorderde materiële schade, te weten de post eigen risico 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de gevorderde materiële schade, te weten de post eigen risico 2023. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen
of deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde, omdat de onderbouwing daarvoor ontbreekt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden op 29 december 2023, zodat zonder bewijsstukken niet valt in te zien dat de psychische hulpverlening als gevolg van het gepleegde delict (waarvoor het eigen risico volgens de toelichting bij de vordering zou zijn gebruikt) heeft plaatsgevonden in de paar dagen van dat jaar die resteren en niet onaannemelijk is dat het eigen risico voor het jaar 2023 reeds was verbruikt.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank acht ook toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde onder 01.065369.24 feit 1 subsidiair toegebrachte schade, een gedeelte van de gevorderde immateriële schade. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schade heeft de rechtbank gelet op uitspraken in andere zaken en de rechtbank acht, alles overziend, een bedrag van € 3.000,00 passend. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de toegewezen schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde, te weten 29 december 2023 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de onderdelen van de vordering die niet-ontvankelijk worden verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank zal [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop die vorderingen betrekking hebben.
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

Het dossier bevat een beslaglijst waarop is vermeld: 1 stk munitie (omschrijving PL2100-2023283342-G2152807 / projectiel, door slachtoffer opgeraapt van vloer hal).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen op het beslag, omdat het inbeslaggenomen voorwerp zal worden vernietigd na een onherroepelijk vonnis.
De rechtbank zal gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd geen beslissing nemen ten aanzien van het beslag.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 300, 302 Wetboek van Strafrecht
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 01.094977.23 feit 2 niet-ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd onder parketnummer 01.065369.24 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder parketnummer 01.065369.24 feit 1 subsidiair en feit 3 en het ten laste gelegde onder parketnummer 01.094977.23 feit 1 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01.065369.24 feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
T.a.v. 01.065369.24 feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
T.a.v. 01.094977.23 feit 1:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. 01.065369.24 feit 1 subsidiair en feit 3 en 01.094977.23 feit 1:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, Polluxstraat 114 in Eindhoven of via het telefoonnummer 088-8041504. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Betrokkene laat zich behandelen door forensische polikliniek De Tender of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien door de reclassering geïndiceerd, verblijft [verdachte] in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangevers/betrokkenen in de zaak onder parketnummer 01.065369.24, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Betrokkene bevindt zich niet in Uden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Een locatiegebod of -verbod met elektronische monitoring is niet mogelijk.
Meewerken aan middelencontrole
Betrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Ambulante begeleiding
Betrokkene laat zich begeleiden door Unitio of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. 01.065369.24 feit 1 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 3.350,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 350,00 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.350,00 euro, bestaande uit 350,00 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade. De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. 01.065369.24 feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]:
Bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. 01.065369.24 feit 2 primair, feit 2 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]:
Bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. L.J. Verborg en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 06 september 2024.