Uitspraak
GEMEENTE EINDHOVEN,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Gemeente Eindhoven, als eisende partij, verzocht om herstel van een eerder vonnis dat op 16 augustus 2024 was gewezen. De Gemeente stelde dat er tegenstrijdigheden waren in de overwegingen van het vonnis, specifiek in rechtsoverwegingen 5.1 en 5.3. De Gemeente betoogde dat de bepaling in 5.3, die vereiste dat de gedaagde eerst moest worden aangeschreven tot betaling van de proceskosten, niet in lijn was met de spoedeisendheid van de ontruiming. De kantonrechter heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om op het verzoek tot herstel te reageren, waarop de gedaagde geen bezwaar heeft gemaakt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bepaling in 5.3 per vergissing was opgenomen, aangezien de veroordeling in 5.1 al een korte termijn voor ontruiming voorschreef. De kantonrechter oordeelde dat er geen noodzaak was voor de Gemeente om de gedaagde eerst aan te schrijven, gezien de spoedeisendheid van de situatie. Op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de kantonrechter besloten tot herstel van het vonnis. De wijziging houdt in dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, met een aanpassing van de termijn voor betaling.
Het herstelvonnis is op 30 augustus 2024 uitgesproken door de kantonrechter, waarbij de wijziging in het dictum van het eerdere vonnis is vastgelegd. De beslissing benadrukt de noodzaak van een snelle afhandeling in kort geding procedures, vooral in gevallen van ontruiming.