ECLI:NL:RBOBR:2024:4133

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
01.129221.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke vrijheidsberoving van een minderjarige in eendaadse samenloop met onttrekking aan wettig gezag

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 mei 2022 in Someren een 6-jarig jongetje wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het jongetje had aangesproken, hem had gesommeerd om in zijn auto te stappen, en hem vervolgens enige tijd in zijn afgesloten auto had gehouden. De verdachte werd ook verweten dat hij het kind had onttrokken aan het wettig gezag van zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt de impact van de feiten op het slachtoffer en zijn ouders mee in de strafoplegging, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet alleen het slachtoffer, maar ook de bredere gemeenschap heeft benadeeld door zijn handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.129221.22
Datum uitspraak: 4 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende aan de [adres 1] ).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2024.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
Hij,
op of omstreeks 11 mei 2022 te Someren, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [2015] ),
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft hij verdachte (onder meer) met dat opzet:
- die [slachtoffer] aangesproken en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] gesommeerd om in zijn, verdachtes, auto te

stappen en/of

- (hierbij) die [slachtoffer] in de nek/hals en/of bij de arm gepakt en/of
- (vervolgens) de fiets van die [slachtoffer] in de auto getild en/of
- (met) die [slachtoffer] enige tijd in zijn, verdachtes, (afgesloten) auto

vervoerd/rondgereden en/of

- (daarmee) belet dat die [slachtoffer] uit de auto kon komen/stappen, in
elk geval die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, auto opgesloten en/of
(vast)gehouden waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd zich
vrijelijk te bewegen en/of te gaan en staan waar hij wilde;
Ten aanzien van feit 2:
Hij,
op of omstreeks 11 mei 2022 te Someren, in elk geval in Nederland,
opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [2015] ),
heeft onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de verdediging naar voren gebracht dat er geen sprake is van een opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar van een miscommunicatie tussen verdachte en de minderjarige jongen. De verdachte dacht dat de jongen de weg kwijt was en heeft hem willen helpen door met hem een stuk rond te rijden in de auto van verdachte, aldus de verdediging. Daarmee ontbrak volgens de verdediging ook het opzet om de minderjarige aan het over hem gestelde gezag te onttrekken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen.

Een proces-verbaal einddossier, van de politie, Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, onderzoeksnummer: OB3R022028, documentcode 202206281521.3111, afgesloten op 1 november 2022, in totaal 99 doorgenummerde bladzijden, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van aangifte, van 17 mei 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , pag. 22-26.
Wij zijn hier als ouders van onze zoon [slachtoffer] , 6 jaar oud, wonende bij ons in Someren voor het doen van aangifte van vrijheidsbeneming. Deze heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022 in Someren.
V: Wat is er gisteren gebeurd?
A: Mijn zoontje [slachtoffer] fietste gisteren naar huis. Bij ons op de Kruisbaan is hij door een man aangesproken en daar is hij ook rechtstreeks heen gefietst. En toen is hij met fiets en al in een bus ingeladen. En vervolgens is hij op de Nederweertseweg bij het kapelletje eruit gezet. [slachtoffer] is daarna weer naar huis gefietst. Ik was niet thuis. Toen heeft hij zijn broer ( [broer slachtoffer] , oudere broer) aangesproken. Die hebben meteen mij gebeld. En toen ben ik zo snel mogelijk naar huis gekomen. Toen heeft hij zijn verhaal gedaan.
(p. 23)
A: Hij zei zelf dat ze bij Thelosen (FON), dat hij in een auto werd gezet en dan in die weg weer eruit gezet is, op de Nederweertseweg. Hij (verdachte) heeft hem alleen een keer bij zijn nek gepakt bij het zetten in die auto.
V: Wat zei [slachtoffer] toen hij jou belde?
A: Dat hij meegenomen was door een meneer.
V: Is [broer slachtoffer] (oudere broer) degene die [slachtoffer] als eerste na het incident gezien heeft?
A: Ja.
V: [slachtoffer] fietst dus naar huis, belt naar jou en zegt dat hij door iemand mee is genomen in een busje. Wat gebeurde er toen?
A: Hij was nogal aan het huilen. Ik zei doe maar rustig, mama komt zo snel mogelijk naar huis.
(p. 25)
A: Die man vroeg of hij hem kon helpen en hij fietst er gewoon rechtstreeks heen.
(p. 26)
Uit het onderzoek van de camera's is ook gebleken dat hij onze [slachtoffer] heeft opgepikt op de Kruisbaan. Dat is praktisch om de hoek bij onze woning. [slachtoffer] fietst daar iedere dag minimaal 2 keer en het is niet voor te stellen dat hij daar de weg niet kent, dat is gewoon onmogelijk. Vanaf zijn 4e jaar fietst hij de route zoals hij nu afgelegd heeft en sinds een jaar zelfs alleen. Er is ook geen andere mogelijkheid om bij onze woning te komen. Als dan uit het onderzoek blijkt dat die man helemaal tot Maarheeze heeft gereden, is het in onze ogen zeer ongeloofwaardig dat hij bezig was om [slachtoffer] naar huis te brengen. [slachtoffer] komt namelijk nooit in Maarheeze en weet daar ook de weg niet.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een proces-verbaal van studioverhoor van 13 mei 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag 35-37.
Getuige:
[slachtoffer] , roepnaam [slachtoffer] , geboortedatum [2015]
Een proces-verbaal van bevindingen, van 13 mei 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4] , pag. 28-34.

Verhoor van [slachtoffer] , vrijwel woordelijk verwoord.

Free recall: Waarom kom je met mij praten?
Iemand had me meegenomen. Toen moest ik in de bus. En toen moesten we naar een huis. En toen waren we er al voorbij. En toen moest ik mijn naam zeggen. Toen moesten we omdraaien en toen gingen we terug, toen gingen we naar het kapelletje. En toen ging ik terug fietsen.
A: Toen was ik net op de nieuwe weg en toen moest ik met iemand mee.
V: Waarom?
A: Ik moest van iemand uitlaaien. Hij vroeg wil je mee uitlaaien.
(p. 29)
V: Hij zei ga je mee, wat deed je toen?
A: Ik wilde eigenlijk wegfietsen, maar dat lukte niet. Die meneer? Ik moest mee.
V: Waarom lukte dat niet?
A: Ik moest meteen mee.
V: Hoe ben je meegegaan? Ben je zelf in de bus gegaan, of ben je geholpen, of zei hij dat je in die bus moest gaan?
A: Hij zei dat ik in die bus moest.
V: Wat deed je toen?
A: Gewoon er in gaan.
V: Maar waar was jouw fiets?
A: Ook in de bus.
Hoe kwam die in de bus?
A: Gewoon er in tillen.
V: Door wie?
A: Die meneer.
V: Dus je bent aan de rechterkant naast het stuur ingestapt?
A: Ja.
V: En jouw fiets?
A: Achterin.
V: Dus die meneer had die achterin getild?
A: Ja.
V: En wat vond jij daarvan?
A: Niet fijn, want ik wilde gewoon naar huis. Ik wilde gewoon thuis spelen.
(p. 30)
V: Hoe kwam het dat je in die bus stapte?
A: Dat moest.
(p. 31)
V: En toen, was je in de auto en toen?
A: Toen gingen we aanrijden, naar zijn huis.
V: Hoe weet je dat het zijn huis was?
A: Dat had hij gezegd.
V: Waar was dat huis? Je was op de nieuwe weg en toen?
A: Het was heel dichtbij de straat waar je in gaat als jullie naar ons gaan
V: Was zijn huis dan daar?
A: (...) maar we waren er voorbij.
V: Hoe weet je dat?
A: Dat zei hij.
V: En hoezo moesten jullie omrijden?
A: We waren te ver, dat zei hij. Toen gingen we omdraaien.
V: En toen?
A: Toen gingen we naar het kapelletje en toen ging ik naar huis fietsen.
V: Heb jij nog iets gezegd?
A: Ja, dat ik eigenlijk ergens anders er uit moest. Dat we aan de verkeerde kant waren. Maar dat wist die meneer helemaal niet. Ik wist dat ook niet
(p. 32)
V: En toen?
A: Toen ging ik oversteken met die meneer en toen ging ik naar huis fietsen.
(p. 33)
V: Wat vond je er van toen je bij die meneer in de auto zat?
A: Niet leuk.
(p. 34)
V: En heeft die meneer jou nog ergens aangeraakt?
A: Hier.
Wijst op zijn nek.
V: Wanneer heeft hij dat gedaan?
A: Toen eergisteren en toen ik naar huis wilde rijden.
V: En in de auto?
A: Toen hield hij mij zo vast.
Wijst op zijn linkerschouder.
Een proces-verbaal van bevindingen, van, 11 mei 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , pag. 11.
Op 11 mei 2022 kregen wij de opdracht te gaan naar Someren.
Eenmaal ter plaatse vertelde [moeder slachtoffer] dat haar zoon [slachtoffer] naar huis fietste en vanmiddag omstreeks 15:45 uur was meegenomen door een onbekende man in een bus. Wij zagen dat moeder erg onder de indruk was van het voorval.
Wij vroegen aan [slachtoffer] wat er vandaag gebeurd was. Wij hoorden dat hij zei: 'Ik was meegenomen door een meneer in een bus.' Daarop stelden wij de vraag hoe hij in deze bus terecht was gekomen. [slachtoffer] zei: 'Ik ben zelf ingestapt'. Wij stelden daarop de vraag waarom hij was ingestapt. [slachtoffer] zei: 'Hij vroeg of ik iets mee wilde uitlaaien.' Wij stelden daarop de vraag wat er toen was gebeurd. [slachtoffer] zei: 'Wij zijn een stukje weggereden.' Wij stelden daarop de vraag of de meneer hem had aangeraakt. [slachtoffer] zei: 'Ja, hij had mij vastgepakt, hier en hier.' Wij zagen dat [slachtoffer] naar zijn schouder, hals en nek wees. [slachtoffer] zei: 'Hij pakte mij wel vast maar het was niet heel hard.' [slachtoffer] vertelde dat hij vervolgens bij het kappelletje uit de bus was gezet met zijn fiets en terug fietste naar huis. Wij zagen dat [slachtoffer] erg onder de indruk was en een beetje beduusd van het voorval.
Een proces-verbaal van bevindingen, van 11 mei 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , pag. 13-14.
Wij waren doende met het onderzoek naar een vrijheidsbeneming te Someren, waarbij het slachtoffer woonachtig is aan de [adres 2] te Someren.
Op de camerabeelden zagen wij het navolgende: Volkswagen Transporter komt vanaf de zijde Kerkendijk de Kruisbaan opgereden. Rijdt in eerste aanleg de oprit aan de zijkant van de woning voorbij, om vervolgens achteruit te keren op de oprit. Voertuig rijdt vervolgens terug richting de Kerkendijk, om vervolgens aan de rechterzijde van de weg te stoppen, ter hoogte van de zij ingang [bedrijf]. Wij zien vervolgens één persoon aan de bestuurderszijde uitstappen en voor de bus doorlopen, waardoor hij achter de bus uit het beeld van de camera’s verdwijnt. Wij zien vervolgens het slachtoffer aan komen fietsen vanuit de zijde Kerkendijk. Wij zien slachtoffer stoppen aan de voorzijde van de bus en vervolgens aan de passagierszijde van de bus eveneens uit het beeld verdwijnen. Vervolgens zien wij dat de bus wegrijdt in de richting van de Kerkendijk.
(p. 14)
Op een andere camera is de betreffende bus hierna te zien, rijdend over de Kerkendijk in de richting van de Nedeweertseweg/Hugterweg.
Wij zagen dat de camerabeelden waren voorzien van een tijdstempel met daar de datum van vandaag en tijdstip 15.45 uur.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , pag. 82-88 voor zover inhoudende (zakelijk weergegeven):
Ik reed op vrijdag 13 mei 2022 van Maarheeze naar Someren en ter hoogte van Someren-Heide zag ik dat er een jongetje met een fietsje reed. Ik ben omgedraaid en teruggereden. Hij zei dat hij [slachtoffer] heette. Hij heeft bij mij in de bus gezeten. Zijn fietsje heb ik op de achterbank gelegd. We zijn toen rond gaan rijden. In de bocht naar Nederweert heb ik hem uit de auto gehaald.
Nadere bewijsoverweging van de rechtbank.
Niet in geschil is dat de verdachte op 11 mei 2022 de minderjarige jongen [slachtoffer] met diens fiets op de Kruisbaan te Someren in zijn bestelbus heeft geladen. Vervolgens is de verdachte met de jongen in zijn bus gereden richting Maarheeze, is gekeerd en heeft hem ter hoogte van de kapel op de Nederweertseweg uit het voertuig gelaten.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verdachte de jongen opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. De verdediging heeft daarover aangevoerd dat de verdachte de inschatting maakte dat [slachtoffer] de weg kwijt was, en dat de verdachte met [slachtoffer] in zijn bus rondreed totdat hij iets zag dat hij herkende. Daarom is geen sprake van opzet en evenmin van wederrechtelijkheid, aldus de verdediging.
In feite dient de rechtbank een keuze te maken tussen de verklaring van de gebeurtenissen zoals verdachte die geeft, te weten: ik verleende hulp aan een kind dat de weg naar huis niet meer wist, of zoals die volgt uit de verklaring van [slachtoffer] : ik moest mee met die man.
De rechtbank kiest voor dat laatste scenario. Hiertoe heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de verklaring van [slachtoffer] dat hij is ‘meegenomen’ en dat hij ‘in de bus moest’. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op de uit het dossier blijkende rijroute van de verdachte met [slachtoffer] , die niet logisch past bij de verklaring van verdachte. [slachtoffer] kende immers de route naar huis, was onderweg naar huis en zijn huis al dicht genaderd. Hij was de Kruisbaan al in gefietst. Niet te begrijpen is dat verdachte vervolgens met [slachtoffer] in zijn bus, tegen de rijrichting die [slachtoffer] fietste in de Kruisbaan weer is uitgereden. Tot slot heeft de rechtbank gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte, alvorens [slachtoffer] in zijn auto mee te nemen, heeft nagelaten de politie of omwonenden in kennis te stellen dat hij een kind had gezien waarvan hij meende dat het verdwaald was en dat hij er zich tijdelijk over ontfermde. Door zo te handelen is [slachtoffer] gedurende de tijd dat hij in de bestelbus van verdachte werd rondgereden, van zijn vrijheid beroofd geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm, en gelet op een weging van de verklaringen en de overige omstandigheden uit het dossier, opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving op.
Naar het oordeel van de rechtbank is de onder 1 ten laste gelegde opzettelijk wederrechtelijke vrijheidsberoving dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van dezelfde bewijsmiddelen eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] gedurende de tijd dat hij hem in zijn auto heeft vervoerd, onttrokken aan het wettelijk gezag, het onder 2 ten laste gelegde feit. Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer] enige tijd buiten het wettig gezag van zijn ouders doen verkeren. Met zijn handelen had verdachte een beslissende invloed gehad op het gescheiden zijn van [slachtoffer] en zijn ouders. Dat dit van relatief korte duur is geweest doet aan een bewezenverklaring niet af.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 11 mei 2022 te Someren, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [2015] ) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- die [slachtoffer] aangesproken en
- vervolgens die [slachtoffer] gesommeerd om in zijn, verdachtes, auto te stappen en
- hierbij die [slachtoffer] in de nek/hals en/of bij de arm gepakt en
- vervolgens de fiets van die [slachtoffer] in de auto getild en
- met die [slachtoffer] enige tijd in zijn, verdachtes, auto rondgereden en
- daarmee belet dat die [slachtoffer] uit de auto kon komen waardoor die [slachtoffer] werd belet zich vrijelijk te bewegen en/of te gaan en staan waar hij wilde;
Ten aanzien van feit 2:
op 11 mei 2022 te Someren, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [2015] ), heeft onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of verdachte uitsluiten.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 10 maanden voorwaardelijk en daarbij een proeftijd van 3 jaar vast te stellen.
Voorts is verzocht de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vanwege de door haar bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van én onttrekking aan het wettelijk gezag over de destijds 6-jarige [slachtoffer] .
De ouders van [slachtoffer] hebben ter terechtzitting toegelicht dat ze hun zoon er nu niet veel over horen, maar wel destijds en dat hij in het jaar na het delict er nog af en toe mee bezig is geweest. Al met al heeft het de nodige impact gehad op hun zoon [slachtoffer] .
In algemene zin kan worden gesteld dat de gevolgen voor (minderjarige) slachtoffers van dergelijke feiten – afhankelijk van verschillende factoren – veelomvattend en (zeer) ingrijpend kunnen zijn en zich mogelijk fysiek, psychisch en sociaal laten uittekenen. Daarbij kan gedacht worden aan angst en vertrouwensproblemen, alsook schuldgevoelens jegens de ouders. Niet zelden is professionele hulp benodigd om het (minderjarige) slachtoffer te begeleiden bij het herstel van een mogelijk traumatische ervaring en zijn of haar groei en verdere ontwikkeling te ondersteunen en bestendigen. Bovendien raken (minderjarige) slachtoffers, hetgeen ook in onderhavige strafzaak te gelden heeft, betrokken bij de juridische nasleep. [slachtoffer] heeft door toedoen van verdachte immers tot tweemaal bij de politie een verklaring moeten afleggen, met de daarmee samenhangende potentiële risico’s op stress of andersoortige bij deze leeftijd ongewenste implicaties.
Tot op heden is niet vastgesteld dat er negatieve gevolgen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor (de ontwikkeling van) [slachtoffer] zijn, al zal de tijd moeten leren hoe dat in de toekomst zal zijn. De huidige, relatief positieve, situatie van [slachtoffer] is voor de rechtbank op dit punt bepalend bij de straftoemeting. Daarbij speelt ook een rol de (relatief) beperkte duur dat [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd is geweest en het feit dat er in de bus van verdachte met [slachtoffer] verder niets is gebeurd.
De impact van de wederrechtelijke vrijheidsberoving reikt niet alleen tot het slachtoffer. Ook bij zijn ouders, de andere gezinsleden en de bredere sociale en maatschappelijke omgeving – in het bijzonder in Someren – is zoiets voelbaar en heeft dit geleid maatschappelijke beroering. Niet zelden leiden dergelijke feiten binnen de gemeenschap tot een (verhoogd) gevoel van angst, onveiligheid, wantrouwen en overbescherming, wat ertoe leidt dat bijvoorbeeld ouders en/of verzorgers hun kinderen niet langer onbekommerd en minder vrij in hun leefomgeving laten bewegen, ingegeven door angst dat er opnieuw ‘iets’ kan gebeuren.
Het handelen van verdachte vormt door zijn ontkennende proceshouding en afwezigheid ter terechtzitting een bron van speculatie, waardoor onder meer alle bij de ouders van [slachtoffer] levende en voor hen cruciale vragen tot op de dag van vandaag onbeantwoord zijn gebleven. Verdachte heeft alle aantijgingen, in het bijzonder dat hij opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving, gedurende het procesverloop met klem ontkend en zodoende geen verantwoording afgelegd voor of zich oprecht transparant getoond over (de motieven van) zijn handelen. Daar komt bij dat hij niet heeft willen meewerken aan het ten behoeve van de inhoudelijke behandeling op te stellen reclasseringsadvies, maar ook niet aan een NIFP-rapportage. Uit het reclasseringsadvies van 30 juli 2024 blijkt dat de reclassering zorgen heeft over de vermijdende manier waarop verdachte met zijn spanning omgaat en heeft zij melding gehad dat verdachte in beeld is bij politie, in ieder geval (ook) vanwege dierenwelzijn.
Uit de inhoud van het uittreksel van de Justitiële Documentatie betreffende verdachte – tellende 8 pagina’s – blijkt vervolgens dat hij eerder meermaals met politie en justitie in aanraking is gekomen en (on)herroepelijk is veroordeeld, waarbij de economische delicten – in het bijzonder betreffende het welzijn van dieren – het springende punt vormen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafmatigend opzicht rekening met het gegeven dat na het plegen van de bewezen verklaarde feiten geruime tijd is verstreken alvorens deze zaak door de rechtbank inhoudelijk is behandeld, alsook dat de rechtbank niet is gebleken van nieuwe soortgelijke door verdachte gepleegde strafbare feiten.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zodanig overeenkomen dat deze in feite één feit betreffen dat in meerdere strafbepalingen valt. Vanwege deze eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank maar één strafbepaling toepassen, te weten die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
De rechtbank zal, alles afwegende, bij de strafoplegging het accent leggen op een taakstraf en daarnaast – mede gelet op het taakstrafverbod als bedoeld bij artikel 22b, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht – een gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal deze gevangenisstrafstraf grotendeels, als stok achter de deur, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan zowel het verwijt dat verdachte in deze concrete zaak kan worden gemaakt alsmede de reeds beschreven strafmatigende omstandigheden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – naast vergelding en met name speciale preventie – thans een te zware strafmodaliteit zijn. De rechtbank zal dan ook een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen in deze concrete zaak de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek als bedoeld bij artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 177 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Formeel is de redelijke termijn waarbinnen iemand berecht dient te worden (te weten twee jaar) met bijna drie maanden overschreden. Nu de rechtbank in de strafoplegging reeds rekening heeft gehouden met de ouderdom van de zaak zal zij, wat deze termijnoverschrijding betreft, volstaan met het constateren daarvan.

Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal bepalen dat het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, dat met ingang van 9 juni 2022 reeds was geschorst, wordt opgeheven met ingang van heden.
Voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals verzocht door de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op de hiervoor genoemde beslissing komt zij daar ook niet meer aan toe.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 63, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:

Feit 1

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven,

in eendaadse samenloop gepleegd met:

Feit 2

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
  • Een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 177 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing over de voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 4 september 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.