ECLI:NL:RBOBR:2024:4121

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
C/01/376645 / HA ZA 21-798
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door niet tijdig melden van varkensbesmetting en het ontbreken van causaal verband met schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vorderde eiser, die varkens hield, schadevergoeding van gedaagde wegens een vermeende onrechtmatige daad. Eiser stelde dat zijn varkens besmet waren geraakt met de ziekte vibrio door het nalaten van gedaagde om tijdig melding te maken van de besmetting. De rechtbank heeft op 4 september 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin zij concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de gestelde schade en de onrechtmatige daad van gedaagde. Eiser had een schadevergoeding van € 239.369,42 gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet had bewezen dat de schade het gevolg was van de late melding van gedaagde. De rechtbank wees op de noodzaak van een conditio sine qua non verband, waarbij eiser de stelplicht en bewijslast had om aan te tonen dat de schade niet zou zijn ontstaan zonder de onrechtmatige daad. Ondanks het feit dat de rechtbank erkende dat gedaagde te laat had gemeld, was het niet bewezen dat de besmetting bij eiser's varkens het gevolg was van deze late melding. De rechtbank concludeerde dat de besmetting bijna onvermijdelijk was geweest, ongeacht de tijdigheid van de melding. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 14.057,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/376645 / HA ZA 21-798
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.J.G. Goumans,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.H. Verweij.

1.Inleiding

1.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben, althans hadden, varkensstallen op aan elkaar grenzende percelen. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, begroot op € 239.369,42. Grondslag hiervoor is dat, volgens [eiser] , varkens van hem besmet zijn geraakt met een ziekte (vibrio) door handelen c.q. nalaten van [gedaagde] .
1.2.
Op 19 april 2023 is een tussenvonnis gewezen. Vervolgens zijn getuigen gehoord en hebben partijen zich diverse malen uitgelaten.
1.3.
Met dit vonnis komt de rechtbank tot een eindoordeel. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, omdat, kort gezegd, het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de gestelde schade niet is komen vast te staan. Hieronder licht de rechtbank toe hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2023 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte van [eiser] ,
- de antwoordakte van [gedaagde] ,
- het getuigenverhoor van 1 november 2023, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt,
- het getuigenverhoor van 29 januari 2024, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt,
- de conclusie na enquête van [eiser] ,
- de conclusie na enquête van [gedaagde] .
2.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiser] doordat hij aan [gedaagde] (veel) te laat heeft gemeld dat zijn varkens met vibrio besmet waren.
Het causaal verband tussen de gestelde schade en de onrechtmatige daad
3.2.
[eiser] vordert betaling van € 239.369,42, bestaande uit de volgende posten:
1. Extra middelen/medicijnen gebruik ter beperking van schade: € 67.499,54
2. Extra voerkosten: € 101.060,-
3. Extra uitval varkens: € 3.051,-
4. Extra arbeid: € 17.125,56
5. Extra transportkosten: € niet vastgesteld
6. Gevolgschade (leegstandschade): € 50.633,32
Totaal aan schade: € 239.369,42
3.3.
Voorwaarde voor toewijzing van schadevergoeding is dat er een
causaal verbandis tussen de onrechtmatige daad (het te laat melden van de vibrio besmetting) en de gestelde schade. Dat volgt uit artikel 6:162 BW, dat bepaalt dat voor vergoeding in aanmerking komt de schade die
het gevolg isvan de onrechtmatige daad. Het gaat hier (de fase van vestiging van de aansprakelijkheid) om causaal verband in de zin van het conditio sine qua non verband: de schade moet (mede) het gevolg zijn van de onrechtmatige daad. Dit betekent dat alleen schade voor vergoeding in aanmerking komt die niet zou zijn ontstaan als de onrechtmatige daad niet zou zijn gepleegd. Om te bepalen of dit het geval is moet een vergelijking worden gemaakt van de toestand zoals die in werkelijkheid is (waarbij de onrechtmatige daad is gepleegd, namelijk het laat melden van de vibrio besmetting) met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest als de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden (en de vibrio tijdig gemeld zou zijn) en in het ene geval moet de schade er zijn en in het andere geval niet.
[eiser] draagt de stelplicht (en bewijslast) dat dit causaal verband er is, omdat hij (mede) op grond daarvan betaling vordert. Dat [eiser] de stelplicht heeft betekent dat hij feiten en omstandigheden moet stellen waaruit volgt dat het causaal verband er is.
3.4.
[eiser] is in dat kader met het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de besmetting van zijn bedrijf
het gevolgis van de late mededeling van de vibrio besmetting. De schade (het bedrag van € 239.369,42) is blijkens de toelichting van [eiser] immers veroorzaakt door de besmetting en de besmetting zou volgens [eiser] immers (mede) zijn veroorzaakt door de late mededeling van de vibrio besmetting (de onrechtmatige daad).
3.5.
Er zijn in vervolg op het tussenvonnis vijf getuigen gehoord: drs. [getuige 1] , drs. [getuige 2] , [eiser] zelf, drs. [getuige 4] en dr. [getuige 5] . Ook heeft [eiser] nog een aantal producties overgelegd.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de besmetting bij [eiser] (mede) het gevolg is van de late mededeling door [gedaagde] van de vibrio besmetting. Kortom: [eiser] heeft niet bewezen dat het hiervoor beschreven causaal verband er is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.7.
Als – zoals [eiser] heeft gesteld – de besmetting bij [eiser] (mede) het gevolg zou zijn van de late mededeling van de vibrio besmetting, zou dat inhouden dat de besmetting voorkomen had kunnen worden door tijdige mededeling, omdat dan [eiser] maatregelen had getroffen waardoor de besmetting niet zou zijn ingetreden. Dat de besmetting bij [eiser] voorkomen had kunnen worden dankzij maatregelen die [eiser] zou hebben getroffen is echter naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
3.8.
[eiser] heeft allereerst niet concreet aangegeven welke maatregelen hij had getroffen als hij tijdig zou zijn gewaarschuwd. In de conclusie na enquête [1] heeft [eiser] een aantal maatregelen beschreven die hij had kunnen treffen, maar, daargelaten dat niet is gesteld dat hij die ook daadwerkelijk had getroffen, de getuigenverklaring / aanvullende producties gaan niet in op de vraag of en in hoeverre deze concrete maatregelen succes hadden gehad. De getuigen hebben voornamelijk verklaard over de algemene vraag of besmetting voorkomen had kunnen worden, maar dat in algemene zin een besmetting voorkomen had kunnen worden (of niet) beantwoordt niet de vraag of dat in dit concrete geval zou zijn gebeurd (of niet).
3.9.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen niet bewijzen dat het mogelijk was om besmetting in dit concrete geval (dus van het bedrijf van [gedaagde] naar het bedrijf van [eiser] ) te voorkomen.
3.10.
[getuige 1] en [eiser] betogen (blijkens hun verklaringen) wel dat besmetting van het bedrijf van [eiser] door het bedrijf van [gedaagde] te voorkomen zou zijn geweest, kort gezegd, omdat [eiser] heeft weten te voorkomen dat een besmetting bij een van zijn stallen / compartimenten is overgeslagen naar een andere stal / compartiment van hem. Zij vermelden echter daarbij beiden dat in de situatie dat [eiser] besmetting heeft weten te voorkomen het bedrijf van [gedaagde] (een bedrijf met varkens die deels in de open lucht rondliepen) leeggedraaid was. Dat is een wezenlijk andere situatie. Dat het bedrijf van [gedaagde] direct zou zijn leeggedraaid bij tijdige melding is niet gesteld en ook niet aannemelijk.
3.11.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat [eiser] zeker niet kon volstaan met te bewijzen dat het – in algemene zin – onder omstandigheden mogelijk was besmetting te voorkomen, vanwege het volgende. De diverse verklaringen van de getuigen en deskundigen duiden erop dat het onvermijdelijk althans bijna onvermijdelijk was dat de varkens van [eiser] zouden worden besmet door die van [gedaagde] en dat op zijn best slechts met zeer rigoureuze maatregelen een besmetting voorkomen had kunnen worden. Dat blijkt onder meer uit de volgende passages:
“Er was een behoorlijk hoog risico op overdracht van de besmetting van het ene bedrijf naar het andere, maar dat risico was niet 100%. […] Het risico op besmetting bij [eiser] kon pas minimaal worden nadat eerst het bedrijf van [gedaagde] leeg gedraaid was […]”(verklaring van [getuige 1] van 1 november 2023)
“De combinatie van de afstand tussen de bedrijven, het open karakter van bedrijf 2, de lange duur van besmettelijkheid van de bacterie in de mest (mestopslag), en het verspreidingsrisico door vectoren (ongedierte en de mens) samen, bepalen dat het risico van overdracht van deze bacterie van het ene naar het andere bedrijf zeer hoog, tot bijna onvermijdelijk is.”(rapport van [eiser] van 7 december 2017, productie 5 dagvaarding)
“U houdt mij voor dat in mijn verklaring van 7 december 2017 (u zegt mij dat dat productie 5 bij de dagvaarding is)ik gesteld heb dat de combinatie van een aantal factoren in het onderhavige geval het risico op overdracht van de Vibriobesmetting zeer hoog, zelfs bijna onvermijdelijk maakt. U vraagt mij of dan de conclusie van de rechtbank, dat de onderhavige schade niet te voorkomen was, klopt. Ik antwoord hierop als volgt: sinds corona kent iedereen het begrip R0. Het gaat dan om de overdracht van de ene mens c.q. populatie op de andere. Grofstoffelijk gaat het dan om een aantal factoren, zoals de mate van contact en de tijdsfactor. Die spelen een rol bij de kans op besmetting.Op die basis is mijn door u bedoelde antwoord gegeven en klopt dat antwoord ook; de kans is heel groot, zelfs bijna onvermijdelijk in de bestaande situatie op dat moment.”(verklaring van [getuige 2] van 1 november 2023, onderstreping rechtbank)
“U zegt mij dat de rechtbank geoordeeld heeft dat ook in geval van tijdige
waarschuwing de besmetting opgetreden zou zijn op het bedrijf van [eiser] . Met dat oordeel ben ik het eens. […] Uit mijn eerder bedoelde Belgische ervaring
weet ik dat zelfs indien op het hoogste niveau van de piramide in de varkenshouderij
ingegrepen wordt het toch in de meeste gevallen niet lukte om overdracht van besmetting te voorkomen.”(verklaring van [getuige 4] van 29 januari 2024)
“Op zich zijn effectieve preventieve maatregelen mogelijk, maar die zijn uitermate
ingrijpend, zeer kostbaar en zij bieden slechts een geringe kans op succes. Iemand die werkelijk rigoureus te werk gaat boekt veel kans op succes maar de kans dat iemand dat lukt om het zo rigoureus te doen is weer klein.”(verklaring van [getuige 4] van 29 januari 2024)
“U zegt mij dat de rechtbank geoordeeld heeft dat ook in geval van tijdige
waarschuwing de besmetting opgetreden zou zijn op het bedrijf van [eiser] . Met dat oordeel ben ik het eens. […] Al met al is overdracht van de besmetting van het ene naar het andere bedrijf onvermijdelijk.”(verklaring van [getuige 5] van 29 januari 2024)
“In de omschreven situatie met 2 locaties, zo dicht bij elkaar en tegen elkaar aan gelegen, is het uitermate onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk, om een Vibrio Dysenteriae besmetting van het besmette naar het vrije bedrijf tegen te houden. Een besmetting van het ene bedrijf zal onherroepelijk zeer snel door ongedierte worden verspreid naar de naastgelegen stallen van het andere bedrijf, omdat in de gegeven situatie van dermate onderlinge nabijheid en mestopslag ter plekke geen effectieve ongedierte eliminatie mogelijk is. Ik ben er daarom van overtuigd dat een verwittiging op een eerder moment door [gedaagde] aan [eiser] over deze besmetting op zijn bedrijf niet zou kunnen hebben voorkomen dat deze zou overslaan op het bedrijf van [eiser] . Ook een vertraging van de besmetting door medicatie loopt altijd achter de feiten aan.”(schriftelijke verklaring van [getuige 4] van 13 juli 2023, productie 8 antwoordakte van [gedaagde] )
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 maart 2023 heeft [eiser] zelf verklaard dat als hij van de besmetting eerder had geweten, hij de besmetting hooguit had kunnen uitstellen. [eiser] heeft erop gewezen dat de besmetting ook zonder wetenschap en extra maatregelen geruime tijd niet is overgeslagen, maar dat geeft geen enkele indicatie dat bepaalde maatregelen langer – maar dus ook niet definitief – succes gehad zouden hebben.
Juist omdat het volgens de algemene teneur van de verklaringen onvermijdelijk althans bijna onvermijdelijk was dat de varkens van [eiser] zouden worden besmet door die van [gedaagde] , ligt het niet voor de hand dat in dit concrete geval besmetting zou zijn uitgesteld, laat staan voorkomen. [eiser] had minstens moeten stellen welke rigoureuze maatregelen hij had getroffen als de besmetting tijdig was medegedeeld en moeten bewijzen dat deze concrete maatregelen hadden gewerkt. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
3.12.
De conclusie is dat het niet vaststaat dat de schade (mede) het gevolg is van de late mededeling van [gedaagde] .
3.13.
[eiser] heeft, met een beroep op de leer van de kansschade, ook aangevoerd dat [gedaagde] door zijn onrechtmatige daad (het laat melden) hem ( [eiser] ) de kans heeft ontnomen (1) om de besmetting te voorkomen althans (2) om de schade als gevolg van de besmetting vergaand te beperken. Het gaat hier om een ander causaal verband, namelijk dat tussen de onrechtmatige daad (het laat mededelen van de vibrio besmetting) en
het ontnemen van de kansdat [eiser] de besmetting had weten te voorkomen / de schade had weten te beperken.
Dit standpunt is geen reden om een deel van de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband (in de zin van het conditio sine qua non verband) tussen de onrechtmatige daad en het ontnemen van die kans vaststaat, maar dat betekent, naar het oordeel van de rechtbank, nog niet dat (een deel van) de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen. Dat de kans (1) om de besmetting te voorkomen een substantiële kans was, is niet gebleken. [eiser] heeft dat niet onderbouwd. De deskundigenberichten en de verklaringen van getuigen en partijen suggereren juist het tegendeel, namelijk dat het overslaan van de besmetting (bijna) onvermijdelijk was, zoals hiervoor uiteen is gezet. Evenzo blijkt uit niets dat de kans (2) om de schade als gevolg van de besmetting vergaand te beperken, een substantiële kans was. [eiser] heeft dat gesteld maar niet onderbouwd. [eiser] heeft allerlei maatregelen gesteld die hij had kunnen treffen als hij (eerder) had geweten van besmetting bij [gedaagde] , maar dat deze maatregelen de schade als gevolg van de besmetting vergaand had kunnen beperken is niet gebleken. [eiser] heeft geen aanknopingspunt gegeven waaruit dit blijkt / kan worden afgeleid.
3.14.
[eiser] stelt (in randnummer 8. van zijn akte na tussenvonnis) dat als zou worden aangenomen dat het overslaan van de besmetting onvermijdelijk was, hij ook schade heeft gehad als gevolg van de late mededeling van de vibrio besmetting, omdat hij door de late mededeling in ieder geval
extrakosten heeft gehad. Deze stelling is echter verder niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Het voorstel van [eiser] (in randnummer 8. van zijn akte na tussenvonnis) om dit in een later stadium van de procedure uit te werken wordt gepasseerd, omdat hij, met de dagvaarding, de mondelinge behandeling en de aktes na tussenvonnis, al ruim de gelegenheid heeft gehad om zijn stellingen uit te werken.
3.15.
De conclusie is dan ook dat de vordering tot betaling van de gestelde schade (het bedrag van € 239.369,42) wordt afgewezen.
3.16.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld wordt afgewezen. [eiser] heeft niet onderbouwd dat hij bij toewijzing van deze vordering, die onlosmakelijk is verbonden met de vordering tot schadevergoeding, voldoende belang heeft.
De proceskosten
3.17.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.666,00
- salaris advocaat
12.213,00
(4,50 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
14.057,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 14.057,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dekker en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.

Voetnoten

1.Randnummer 20 conclusie na enquête van [eiser] .