ECLI:NL:RBOBR:2024:3902

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
01-163311-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel na geweldsdelicten tegen politieambtenaren

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, waaronder wederspannigheid, belediging en bedreiging van politieambtenaren, mishandeling en het onbruikbaar maken van een politiecel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 november 2023 in Eindhoven een menukaart naar het hoofd van een slachtoffer heeft gegooid en zich op 16 mei 2024 heeft verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. Tevens heeft de verdachte hen bedreigd met de dood en beledigd tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk is voor zowel de bescherming van de maatschappij als voor de verdachte zelf, gezien haar recidive en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, Politie Eenheid Oost-Brabant, voor materiële schade van € 134,52, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is op tegenspraak gewezen, na een zitting op 15 augustus 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.163311.24 en 01.292542.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 7 november 2023 (01.292542.23) en 11 juli 2024 (01.163311.24).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van 01.292542.23:
1.
zij op of omstreeks 6 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een menukaart, althans een voorwerp richting het hoofd van die [slachtoffer 1] te gooien;
2.
zij op of omstreeks 6 november 2023 te Eindhoven, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] , hoofdagent en/of [slachtoffer 3] , hoofdagent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich met geweld tegen genoemde opsporingsambtena(a)r(en) heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld;
ten aanzien van 01.163311.24:
1.
zij op of omstreeks 16 mei 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (toen aldaar werkzaam als brigadier en/of als aspirant van Politie eenheid Oost Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die van der Heijden dreigend de woorden toe te voegen:
"Achterlijke hond, vuile flikker, als jij mij mee neemt, jij bent dood" en/of die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zweer dat jij doodgaat als jij mij niet los laat, je hebt drie seconden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 16 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk twee ambtenaren, te weten [slachtoffer 4] , brigadier bij de Eenheid Oost-Brabant en/of [slachtoffer 5] , aspirant bij de Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: "achterlijke kankerhond", "vuile flikker", "vuile honden" en/of "vieze vuile kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
zij op of omstreeks 16 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie eenheid Oost Brabant, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de mishandeling op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat zij vanwege een noodweersituatie niet wederrechtelijk heeft gehandeld. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte werd vastgepakt door een groter en sterker persoon en dat ze naar een afgesloten keuken werd gebracht. Verdachte wist niet wat er ging gebeuren en in de beleving van verdachte was er sprake van een (acuut) bedreigende situatie. Om zichzelf te beschermen heeft verdachte een menukaart (in de vorm van een langspeelplaat (hierna: LP)) naar aangever gegooid.
Ten aanzien van de tenlastegelegde wederspannigheid en de belediging refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de bedreiging heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het tweede gedeelte van die tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat dat gedeelte niet kan worden gekwalificeerd als een bedreiging. Volgens de raadsman strookt de inhoud van de tenlastelegging immers niet met hetgeen door verdachte daadwerkelijk is gezegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende omtrent het noodweerverweer van de verdediging ten aanzien 01.292542.23 feit 1.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat een dergelijke situatie onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte en de verklaring van [getuige] . Uit deze stukken blijkt dat verdachte zichzelf had losgerukt en dat zij, terwijl zij op weg was naar de uitgang, een menukaart (in de vorm van een LP) heeft gepakt en in de richting van aangever heeft gegooid. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van 01.292542.23:
1.
op 6 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een menukaart richting het hoofd van die [slachtoffer 1] te gooien;
2.
op 6 november 2023 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] , hoofdagent en [slachtoffer 3] , hoofdagent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich met geweld tegen genoemde opsporingsambtenaren heeft verzet door te trekken in een richting tegengesteld;
ten aanzien van 01.163311.24:
1.
op 16 mei 2024 te Eindhoven, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (toen aldaar werkzaam als brigadier en/of als aspirant van Politie eenheid Oost Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Achterlijke hond, vuile flikker, als jij mij mee neemt, jij bent dood" en die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zweer dat jij doodgaat als jij mij niet los laat, je hebt drie seconden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op 16 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk twee ambtenaren, te weten [slachtoffer 4] , brigadier bij de Eenheid Oost-Brabant en [slachtoffer 5] , aspirant bij de Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "achterlijke kankerhond", "vuile flikker", "vuile honden" en "vieze vuile kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking;
3.
op 16 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, die aan politie eenheid Oost Brabant toebehoorde heeft onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit en van verdachte.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Ten aanzien van 01.163311.24 feit 3:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is voor de vernieling van de politiecel, omdat er sprake was van een overmachtssituatie en derhalve verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte moest nodig naar het toilet en kon niet anders handelen dan zij heeft gedaan, te meer omdat zij door de verbalisanten compleet werd genegeerd.
De rechtbank overweegt dat het niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een overmachtssituatie gelet op het overige gedrag van verdachte en haar verklaring op de inhoudelijke behandeling dat zij op dat moment recalcitrant was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op overmacht toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt dat er niet is voldaan aan de ‘zachte’ criteria voor de oplegging van een ISD-maatregel. Subsidiair heeft de raadsman bepleit tot de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de de afdoening van deze strafzaak, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd in zaken waarin geen (ISD-)maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging en bedreiging van politieambtenaren, mishandeling en het onbruikbaar maken van een politiecel. Het gedrag van verdachte heeft grote overlast veroorzaakt en de agenten die op de meldingen afkwamen hebben de handen vol gehad aan verdachte. Daarnaast heeft verdachte iemand mishandeld waardoor zij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij in de afgelopen vijf jaren meerdere malen voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of voldaan is aan de ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel en anderzijds de vraag of oplegging daarvan ook passend en geboden is.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel. De door verdachte gepleegde mishandeling en bedreigingen zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij de vijf jaar voorafgaand aan dat feit tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemede straf of maatregel is veroordeeld en het bewezen verklaarde feit is begaan na de volledige tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op de omvang en aard van de justitiële documentatie van verdachte en de inhoud van het hierna te bespreken reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt verder vast dat ook is voldaan aan de gestelde voorwaarden in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders). Verdachte is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatste gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria.
De rechtbank concludeert, anders dan de raadsman, dat ook is voldaan aan de zachte ISD-criteria. De reclassering heeft verdachte meerdere keren hulp aangeboden toen ze in detentie zat. Verdachte heeft hier, wanneer zij weer uit detentie was, telkens geen gebruik van gemaakt. De rechtbank ziet geen reëel alternatief voor de oplegging van een ISD-maatregel en de bescherming van de maatschappij, mede gelet op de problematiek van verdachte op meerdere vlakken.
OnvoorwaardelijkeISD-maatregel passend en geboden.
De rechtbank kijkt naar het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 1 augustus 2024. Daarin wordt geadviseerd om verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, al dan niet naast een voorwaardelijke ISD-maatregel, omdat dit verdachte voldoende motiveert om mee te werken aan psychisch onderzoek en het eventueel daaruit voortkomend behandeladvies. Tevens schat de reclasseing het risico op recidive hoog in en het risico op onttrekking schatten zij gemiddeld tot hooggemiddeld in.
De rechtbank volgt de reclassering niet in haar advies om aan verdachte een
voorwaardelijkeISD-maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een
onvoorwaardelijke ISD-maatregel geboden is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf. De ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank de enige mogelijkheid om verandering in het gedrag van verdachte teweeg te brengen en daarmee de veiligheid van anderen te beschermen. En ook om verdachte een kans te geven op een stevige basis voor een goede en delictvrije toekomst. De maatregel strekt er op dat punt toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van verschillende problematieken die verdachte ervaart, zoals op het gebied van huisvesting, werk en verslavingen. Vooral op deze gebieden acht de rechtbank het van belang dat er een sluitend en strak kader komt waarbij verdachte de kans krijgt om zich te ontwikkelen tot de persoon die ze was en in de toekomst weer wil zijn voor haar dochters.
De rechtbank ziet het niet gebeuren dat verdachte deze omslag kan maken in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel, mede gelet op het huidige gebrek aan zelfinzicht en het gegeven dat eerdere pogingen om verdachte in een voorwaardelijk kader te op het goede pad te helpen niet zijn geslaagd. De rechtbank heeft goede hoop dat verdachte zich zodanig gaat (blijven) inzetten dat zij alle fases van de ISD-maatregel gaat doorlopen en het haar een structurele verandering in het leven biedt, waardoor zij weer het leven kan oppakken waarin haar dochters een rol kunnen spelen.
De rechtbank acht op grond hiervan oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. Ter beëindiging van recidive, om de aanpak van verdachtes problematiek een zo groot mogelijke kans van slagen te geven en ter beveiliging van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de termijn van twee jaren opleggen en de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop qua duur niet in mindering brengen.
De vordering van de benadeelde partij Politie eenheid Oost-Brabant.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van € 134,52 met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering -die qua hoogte niet is betwist- in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38m, 38n, 57, 63, 180, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van 01.292542.23:

1.mishandeling;

2.wederspannigheid;

ten aanzien van 01.163311.24:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende maatregelen:
-
plaatsingin een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren.
ten aanzien van 01.163311.24 feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Oost-Brabant.
-wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, Politie Eenheid Oost-Brabant, van een bedrag van € 134,52, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
-veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van Politie Eenheid Oost-Brabant, van een bedrag van € 134,52. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M. Poirters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 29 augustus 2024.