ECLI:NL:RBOBR:2024:3870

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/01/406580 / HA ZA 24-445
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afwijken van versterferfrecht op basis van concept testament

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van een erflater die kort voor het passeren van zijn testament is overleden. Eisers, bestaande uit de partner van de erflater en haar dochter, vorderen dat de nalatenschap niet volgens het wettelijke versterferfrecht wordt afgewikkeld, maar volgens het laatste concept testament van de erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldig testament is, omdat de erflater niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opstellen van een testament. De eisers stellen dat de erflater de afwikkeling van zijn nalatenschap volgens het concept testament wenste, maar de rechtbank oordeelt dat er geen 'volstrekte zekerheid' is dat de inhoud van het concept testament overeenstemt met de uiterste wil van de erflater. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en stelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/406580 / HA ZA 24-445
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiseres 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eisers, en afzonderlijk te noemen: [eiseres 1] en [eiseres 2] ,
advocaat: mr. A.J.C.M. van Acht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden, en afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In deze zaak speelt volgens de stellingen van eisers, kort samengevat, het volgende.
Op [overlijdensdatum] 2022 is overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). Ten tijde van zijn overlijden had erflater een affectieve relatie met [eiseres 1] . [eiseres 2] is een dochter van [eiseres 1] uit een eerdere relatie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de kinderen van erflater uit een eerdere relatie.
[eiseres 1] en [erflater] waren voornemens om met elkaar te trouwen. Het huwelijk stond gepland op [huwelijksdatum] 2022. In de aanloop naar dat huwelijk hebben [eiseres 1] en [erflater] zich gewend tot [notariskantoor] in [plaats] (hierna: de notaris), om testamenten en om huwelijkse voorwaarden te laten opstellen. De notaris heeft hiervoor diverse concepten opgesteld. Voor het laatst op [datum] heeft de notaris met erflater gecommuniceerd over de inhoud van zijn testament. Op die datum om 17:34 uur heeft de notaris een laatste concept van dat testament aan erflater gestuurd (productie 7 bij de dagvaarding).
Tot verder overleg tussen erflater en de notaris en tot ondertekening van een testament door erflater is het niet gekomen. Erflater is op [datum] 2022 met ernstige gezondheidsklachten opgenomen in het ziekenhuis. Vervolgens is op [datum] 2022 contact gezocht met de notaris om met spoed tot ondertekening van het testament te kunnen overgaan, maar toen de notaris in het ziekenhuis arriveerde, was erflater al in coma geraakt. Twee dagen later is erflater overleden. In de tussentijd is hij niet meer bij bewustzijn geweest.
Alle partijen, dus ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , willen dat zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de laatste wil van erflater. De vererving moet volgens alle partijen zoveel mogelijk plaatsvinden conform het laatste concept van het testament van erflater, aldus eisers.
2.2.
Eisers vorderen daarom in deze procedure:

te verklaren voor recht dat de erfopvolging van de nalatenschap van [erflater] , overleden op [overlijdensdatum] 2022 te [plaats] , niet op grond van het wettelijke versterferfrecht plaatsvindt, maar op grond van de als productie 7 bij deze dagvaarding overgelegde conceptversie van het testament, waarbij voorts voor recht wordt verklaard dat:

de in artikel C.I.3 genoemde verwachting van [eiseres 2] effect sorteert, waardoor zij mede tot verwachter wordt aangemerkt;

artikel 11 geen werking heeft.
Eisers leggen hieraan ten grondslag dat de toepassing van het wettelijke versterferfrecht in deze situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Erflater verlangde volgens eisers de afwikkeling van zijn nalatenschap, zoals in het laatste concept van zijn testament van [datum] is bepaald.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Erfopvolging kan op twee manieren plaatsvinden: erfopvolging bij versterf (ofwel het wettelijk stelsel van erfopvolging) of erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking. Het wettelijk stelsel van erfopvolging kan alleen (deels) opzij gezet worden door een uiterste wilsbeschikking (artikel 4:1 BW). Op grond van artikel 4:94 BW kan een uiterste wil, behoudens de in de wet aangegeven noodgevallen (zie de artikelen 4:97 tot en met 107 BW), alleen worden gemaakt bij een notariële akte of bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Een uiterste wil is nietig, indien aan de akte van uiterste wil of aan de akte van bewaargeving, zo deze voorgeschreven is, de vereiste ondertekening door de erflater ontbreekt (artikel 4:109 lid 1 BW). Voorts bepaalt het tweede lid van artikel 4:109 BW dat een uiterste wil die ten overstaan van een notaris moet worden gemaakt, nietig is, indien de akte van uiterste wil niet door de notaris is ondertekend.
De tussenkomst van een notaris waarborgt dat deze op het moment van het passeren van de akte kan nagaan of hetgeen in de akte is opgenomen op dat moment ook daadwerkelijk de uiterste wil van erflater is. Dit is ook de reden waarom een notaris vóór het passeren van de akte aan de erflater de zakelijke inhoud van die akte meedeelt en daarop een toelichting geeft.
2.4.
In het voorliggende geval is er geen uiterste wilsbeschikking van erflater die aan alle wettelijke vereisten voldoet. Wel is er een concept testament. Op grond van de redelijkheid en billijkheid is het in dat geval in beginsel mogelijk om af te wijking van het toepasselijke versterfrecht. De rechter moet daarbij een grote mate van terughoudendheid betrachten. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. In ieder geval is vereist dat er ‘volstrekte zekerheid’ is dat hetgeen is vastgelegd in het concept testament, overeenstemt met de uiterste wil van de overledene op het moment van overlijden (vgl. hof Den Haag 6 augustus 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2800). Die zeer hoge mate van zekerheid is nodig, omdat voorbij wordt gegaan aan de wettelijke vormvereisten die gelden voor een rechtsgeldig testament. Die vormvereisten moeten zoals gezegd waarborgen dat de uiterste wil ten tijde van het passeren van de akte overeenstemt met hetgeen in het concept testament is vastgelegd. Het is de notaris die dit toetst bij ondertekening van de akte (het testament). Vaststaat dat dit toetsingsmoment niet heeft plaatsgevonden.
2.5.
Aan het genoemde vereiste van volstrekte zekerheid over de uiterste wil van erflater is naar het oordeel van de rechtbank hier niet voldaan. Het concept testament van erflater is niet volledig, althans niet volledig ingevuld. Er is daarmee geen volstrekte zekerheid dat de inhoud van het concept testament (volledig) overeenstemt met de uiterste wil van erflater. Hierbij speelt het volgende.
Eisers stellen zelf al dat ten aanzien van een bepalingen in het concept testament van erflater niet kan worden gezegd of die overeenstemt met de door erflater geuite wens. Eisers doelen op artikel 11 van het laatste concept testament, waarin de notaris een clausule over testamentair bewind heeft opgenomen. Die clausule is niet volledig ingevuld. De notaris heeft opengelaten wie de bewindvoerder (-s) is (zijn). In het concept staat daarvoor steeds vermeld:

[+nog nader door u op te geven]”.
Ook heeft de notaris in de betreffende clausule twee optionele teksten opgenomen, die als volgt zijn gemarkeerd:

++ OPTIE ++
[…]
++ EINDE OPTIE ++
Het is niet duidelijk wat de wens van erflater was op deze punten. Eisers merken in dat kader alleen op dat niet is gesteld of gebleken dat het testamentaire bewind daadwerkelijk is besproken.
Hier komt bij dat de notaris ook in de tekst van artikel 5.C.I.3 een optie heeft opgenomen. Dat artikellid wijst de verwachters aan in het kader van een tweetrapsmaking. Volgens de tekst zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de door erflater aangewezen verwachters. De tekst vermeldt vervolgens:

+optie:- mevrouw[eiseres 2][…]
Of erflater deze optie uiteindelijk daadwerkelijk in zijn testament opgenomen wilde zien, is onduidelijk. Concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken. Eisers merken daarover alleen op dat [eiseres 2] een onderdeel vormde van het hechte gezin en dat erflater haar als zijn dochter zag. Daaruit volgt niet de wil van erflater.
Eisers hebben geen verklaring van erflater zelf overgelegd, inhoudende dat hij de clausule over het bewind (artikel 11) uit het testament wil schrappen en dat hij [eiseres 2] in het kader van de tweetrapsmaking (in artikel 5) als verwachter opgenomen wil zien. De door eisers ingestelde vordering heeft tot doel dat wel vast te stellen. Maar de rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat dit overeenkomt met de uiterste wil van erflater.
Onder deze omstandigheden is er geen volstrekte zekerheid dat hetgeen is vastgelegd in het concept testament overeenstemt met de uiterste wil van erflater op het moment van zijn overlijden. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank eraan in de weg om bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater het versterferfrecht buiten toepassing te laten.
2.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat die voor ongegrond moet worden gehouden.
2.7.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank,
3.1.
wijst de vorderingen van eisers af,
3.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.