4.16.[gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt serieuze maatregelen te hebben getroffen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de (mogelijk) schadelijke effecten voor omwonenden zoveel als mogelijk te beperken. [gedaagde] heeft in dat verband specifiek gewezen op de volgende, niet gemotiveerd door [eisers] weersproken maatregelen:
4.16.1.Om te beginnen is er op het perceel gekozen voor specifieke leliesoorten, zijnde Aisha, Ciara, Elena, Isabella en Samantha. Dit zijn lelies uit de groep van de Oriëntals die vrij ongevoelig zijn voor een aantasting door Botrytis (vuur). Door deze resistentie kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met het oog op de bestrijding van die aandoening tot een minimum worden beperkt. Deze gewaskeuze leidt, aldus [gedaagde] , tot een significant lager gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan in de traditionele lelieteelt gebruikelijk is.
4.16.2.[gedaagde] gebruikt verder voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op het perceel een veldspuit met luchtondersteuning van het type Delvano, Eurotrac 5000. Er wordt gespoten met veen spuitdoppen, type teejet AI80.02. De doppen staan op een afstand van 22,5 cm van elkaar en de spuitboom hangt maximaal 30 cm boven het gewas (in plaats van de gebruikelijke 50 cm) hetgeen volgens [gedaagde] een extra driftbeperking geeft. Volgens [gedaagde] wordt met deze door haar toegepaste drift reducerende technieken (DRT) een driftreductie bereikt van 97,5%. Volgens de toepasselijke regelgeving moet met een minimale driftreductie van 75% worden gespoten, waardoor verspreiding (verwaaien) van het gewasbeschermingsmiddel buiten het doelgebied maximaal wordt beperkt.
4.16.3.[gedaagde] en het personeel dat ingezet wordt bij de gewasbescherming beschikken allen over de daarvoor benodigde diploma’s en licenties. Uit deze licenties blijkt dat [gedaagde] en zijn personeel zijn geschoold voor het verantwoord gebruik van gewasbeschermings-middelen. [gedaagde] houdt zich aan de verplichting om tijdig bijgeschoold te worden.
4.16.4.In het kader van geïntegreerde gewasbescherming zet [gedaagde] bij zijn keuze van beschermingsmiddelen bij voorkeur in op biologische middelen en biostimulanten. Biostimulanten zijn zeewier en biologische middelen die de plant weerbaar maken tegen pathogeen. De inzet van biologische middelen leidt tot een verminderde behoefte aan inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen.
4.16.5.[gedaagde] houdt rekening met de weersomstandigheden en spuit niet bij wind en regen omdat het risico op verwaaien van de middelen groter wordt.
4.16.6.[gedaagde] informeert omwonenden via een WhatsApp-groep over de dag en het tijdstip waarop de spuitwerkzaamheden zullen plaatsvinden en houdt op die manier rekening met verzoeken van omwonenden.
4.16.7.De bespuitingen vinden overdag plaats, wanneer de meeste omwonenden naar werk of school zijn. De bespuiting van het gewas op perceel [kadastrale aanduiding 2] duurt maximaal één uur.
4.16.8.[gedaagde] heeft vanaf 18 juni 2024 geen stoffen gebruikt die dr. [D] , emeritus professor in de toxicologie, ten overstaan van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg als schadelijk heeft geduid. Ook de rest van het seizoen zal [gedaagde] deze stoffen niet toepassen.
4.16.9.[gedaagde] geeft aan dat de tot op heden toegepaste hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen ver onder de in de lelieteelt gebruikelijke hoeveelheden liggen en verwijst daartoe naar het door haar overgelegde rapport van [C] . Uit dit rapport blijkt ook dat [gedaagde] naar verwachting voor het resterende teeltseizoen (gerekend vanaf 22 juli 2024) slechts nog maar een zeer beperkte hoeveelheid middelen zal hoeven inzetten voor de gewasbescherming.
4.16.10.[gedaagde] heeft tussen het perceel van [eisers] en het beteelde gedeelte van het landbouwperceel een bufferstrook van circa 10 meter breed aangelegd die niet wordt beteeld en waarop geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
4.16.11.[gedaagde] heeft ten slotte gesteld dat de komende 8 à 10 jaar geen lelies meer zullen worden geteeld op het betreffende perceel, zodat van eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in verband met de lelieteelt de komende 8 à 10 jaar geen sprake zal zijn.