ECLI:NL:RBOBR:2024:3836

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/01/ 397751 FA RK 23-4231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een huwelijk en verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een man en een vrouw over de rechtsgeldigheid van hun huwelijk en een verzoek tot echtscheiding. De man stelt dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen partijen heeft bestaan, terwijl de vrouw dit betwist. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en correspondentie van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2024 zijn beide partijen verschenen, vergezeld door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een huwelijk is gesloten. De rechtbank concludeert dat er geen recente originele huwelijksakte beschikbaar is en dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar verplichting om bewijs te leveren. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er een huwelijk is gesloten op de door de man genoemde data. Het verzoek van de man om een verklaring voor recht dat er geen huwelijk heeft bestaan, wordt afgewezen. De rechtbank komt ook niet toe aan de beoordeling van de verzoeken van de vrouw tot echtscheiding, omdat er geen rechtsgeldig huwelijk kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarnaast de verzoeken van de vrouw tot uitbreiding van de informatieregeling afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/ 397751 FA RK 23-4231
Uitspraak : 8 augustus 2024
Beschikking van de meervoudige kamer in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te ’ [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. van Eijkeren.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de ambtenaar.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man ontvangen op 16 oktober 2023;
- een brief met bijlagen van 26 oktober 2023 van de ambtenaar;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 9 januari 2024;
- de overige correspondentie, waaronder:
- een F9-formulier met bijlage van 17 oktober 2023 van de man;
- een F9-formulier met bijlage van 7 november 2023 van de man;
- een e-mailbericht van 31 mei 2024 van de man;
- een F9-formulier van 5 juni 2024 van de man, inhoudende een gewijzigd
verzoek;
- een F9-formulier van 6 juni 2024 met bijlagen van de vrouw.
1.2.
Op 19 juni 2024 heeft de meervoudige kamer de zaak behandeld. Op die mondelinge behandeling zijn verschenen: de man, de vrouw vergezeld door haar advocaat, alsmede de heer [naam betrokkene] in zijn hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand en zijn collega, mevrouw [naam betrokkene] . De advocaat van de man heeft digitaal deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
1.3.
Bij beschikking van 20 december 2016 van deze rechtbank is de vrouw niet- ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, omdat het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk niet is komen vast te staan.
1.4.
Bij beschikking van 17 december 2021 van deze rechtbank zijn partijen niet- ontvankelijk verklaard in hun verzoeken, omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling hun verzoeken hadden ingetrokken.

2.De feiten

2.1.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Peruaanse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben drie kinderen:
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] ,
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] .
2.3.
Alleen [minderjarige] is thans nog minderjarig. Gelet op haar leeftijd is zij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek ter zake de informatievoorziening. Zij heeft hiervan schriftelijk gebruik gemaakt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt thans, na wijziging van zijn oorspronkelijke verzoek:
I. voor recht te verklaren dat er tussen partijen op 18 februari 1999, dan wel
21 februari 2001, geen rechtsgeldig huwelijk heeft bestaan, dan wel een tussen
partijen voltrokken huwelijk in Bolivia non-existent is;
II. de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Hertogenbosch te
gelasten in een latere vermelding een huwelijk tussen partijen door te halen c.q.
zulks als zodanig te verbeteren;
III. de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Hertogenbosch te
gelasten tot de verbetering van de akten van geboorte van:
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] ,
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zodanig dat de gegevens van het door het huwelijk ontstane juridisch vaderschap worden doorgehaald;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen. Daarnaast verzoekt ze zelfstandig:
primair:
1. tussen partijen (gehuwd op [datum] te [plaats] ) de echtscheiding uit te spreken;
2. te bepalen dat de man per e-mail de vrouw op steeds de eerste van de maand dient te informeren over de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] , waarbij de man in een mail van minimaal tien regels de vrouw zal informeren over haar algemeen welzijn, schoolresultaten, sociaal welzijn (vrienden, hobby’s waaronder natuurlijk muziek) en medische zaken en steeds een actuele foto zal toevoegen;
subsidiair:
3. voor recht te verklaren dat partijen nimmer gehuwd zijn geweest niet hier te
lande, dan wel in het buitenland;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar oorspronkelijke subsidiaire verzoek (hiervoor genoemd onder 3.) ingetrokken, zodat dit verzoek geen behandeling en beoordeling meer behoeft.
3.4.
De vrouw heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling verzocht om haar haar verzoek te mogen vermeerderen in die zin dat zij, subsidiair, voor recht wenst te laten verklaren dat partijen primair op [datum] , dan wel subsidiair op [datum] , te [plaats] , zijn gehuwd.
3.5.
Zoals reeds tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de rechtbank de procesbeslissing genomen om dit verzoek tot vermeerdering van het verzoek af te wijzen . De rechtbank is met de man van oordeel dat gelet op de stand van het geding dit verzoek te laat is ingediend, dat de man zich hierop onvoldoende heeft kunnen voorbereiden en het verzoek daarom is strijd met de goede procesorde.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht en verzoek tot echtscheiding

Rechtsmacht
4.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat, nu beide partijen tevens de Nederlandse nationaliteit hebben en in Nederland verblijven, de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 3 van de Verordening (EU) 2019/111 (Brussel II-ter) in deze zaak rechtsmacht heeft.
4.2.
De rechtsvraag die centraal staat in deze procedure is of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen. De man stelt – kort gezegd – van niet en voert daartoe het volgende aan. Hij betwist dat partijen gehuwd zijn op welke datum dan ook. De man stelt dat hij ten tijde van de geboorteaangifte van het eerste kind van partijen, [jongmeerderjarige] , niet beschikte over een huwelijksakte, doch dat deze er volgens de ambtenaar wel diende te komen. De man stelt dat hij destijds niets wist over de andere weg van erkenning en gezag. Vóór de geboorte van het derde kind, [minderjarige] , is door de man bij de gemeente
’s-Hertogenbosch een huwelijksakte uit Bolivia overgelegd met als huwelijksdatum
[datum] . De man stelt dat deze akte valselijk is opgemaakt en dat de vrouw dit tijdens een eerdere mondelinge behandeling op 6 december 2016 en tijdens het kort geding van 31 oktober 2018 heeft erkend. Hij stelt nimmer in 2001 in Bolivia te zijn geweest. De akte is dan ook opgesteld buiten aanwezigheid van partijen en zonder opgave van de verplichte documenten, hetgeen in strijd is met Boliviaans recht. Tot slot stelt de man dat enig huwelijk nimmer in Bolivia is geregistreerd, alsmede dat de huwelijksakte uit 2001 niet is gelegaliseerd, hetgeen wel noodzakelijk is voor gebruik in Nederland.
4.3.
De vrouw voert verweer en stelt – kort gezegd – dat partijen op [datum] te [plaats] te Bolivia zijn gehuwd. Ze stelt dat partijen daarvoor bij een advocaten/notariskantoor zijn geweest en stukken hebben ondertekend, waaronder een stuk genaamd: ‘certificado de matrimonio’. Volgens de vrouw was die akte identiek aan de kopie van de overgelegde akte uit 2001 met uitzondering van de datum. De vrouw stelt niet te beschikken over de akte uit 1999. Ze stelt altijd in de veronderstelling te hebben verkeerd dat de man de akte uit 1999 had laten opnemen in de BRP. De vrouw betwist dat zij heeft erkend dat de akte uit 2001 valselijk is opgemaakt. Ze vermoedt dat ze vanwege de taalbarrière verkeerd is begrepen. Volgens de vrouw hebben de geboorteaangiftes van de kinderen nooit tot problemen geleid. Ze stelt dat het zeer onaannemelijk is dat de ambtenaar van de burgerlijke stand ten tijde van de geboorteaangifte van het eerste kind aan de man zou hebben aangegeven dat er een huwelijksakte moest komen en dat de man daarvoor een respijt van drie jaar is verstrekt. Daarnaast heeft de man zelf diverse malen verklaard dat partijen gehuwd waren. Pas na het beëindigingen van de relatie is dit standpunt gewijzigd, aldus de vrouw.
4.4.
De ambtenaar heeft zijn visie aan de rechtbank kenbaar gemaakt bij brief van
26 oktober 2023 en voor zover nodig aangevuld tijdens de mondelinge behandeling. Hij stelt dat niet alleen de vrouw heeft verklaard dat er sprake is van een huwelijk, maar ook de man en wel op:
- 29 oktober 2003 bij de aangifte van de geboorte van het eerste kind,
- 20 augustus 2004 ten tijde van de hervestiging in Nederland,
- 19 april 2005 bij de aangifte van de geboorte van het tweede kind,
- 18 november 2005 toen de man verzocht om opname in de BRP.
De ambtenaar betwist het standpunt van de man dat er geen legalisatie van de huwelijksakte met huwelijksdatum [datum] heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat er wel degelijk een legalisatie van de Nederlandse ambassade in La Paz op de huwelijksakte is opgenomen, gedateerd [datum] . Hoewel de op de huwelijksakte opgenomen legalisatieketen lang is, komt dit volgens de ambtenaar overeen met de gangbare legalisatieketen voor Bolivia in 2005. De legalisatieketen zegt echter niets over de echtheid of inhoud van het document, aldus de ambtenaar.
Rechtsgrond verklaring van recht
4.5.
De rechtbank begrijpt uit de kop van het verzoekschrift dat de man zich ten aanzien van zijn primaire verzoek beroept op artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verderop in het verzoek staat echter een ander verzoek. Artikel 1:26 BW geeft – kort gezegd – een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de mogelijkheid om een verklaring voor recht te vragen, die inhoudt dat een in het buitenland opgemaakte akte vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. Dat is evenwel niet wat de man van de rechtbank vraagt. De door hem verzochte verklaring voor recht betreft de rechtsgeldigheid van een huwelijk en gaat niet over de vatbaarheid tot opneming in een register van enige buitenlandse akte betreffende dat huwelijk. Toch kan de man de door hem verzochte verklaring voor recht wel van de rechtbank vragen. Artikel 3:302 BW biedt daarvoor de grondslag. Nu de gevraagde verklaring voor recht betrekking heeft op een huwelijk waarin de man een van de echtelieden is, is duidelijk dat hij bij die verklaring belang heeft. Dit is ook op grond van de wet vereist. De rechtbank vult de rechtsgrond van het verzoek dan ook ambtshalve met het bovenstaande aan.
Processueel verweer ter zake het zelfstandig verzoek tot echtscheiding
4.6.
De rechtbank passeert het processuele verweer van de man dat het zelfstandig verzoek van de vrouw tot echtscheiding het bestek van onderhavige procedure te buiten gaat. Artikel 282 lid 4 Rv bepaalt dat het verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende connexiteit is tussen het verzoek van de man en het zelfstandig verzoek tot echtscheiding van de vrouw. Zij neemt hierbij in aanmerking dat ook een echtscheidingsverzoek bij verzoekschrift moet worden ingeleid, het dezelfde partijen en rechtsvragen betreft, alsmede dat het zelfstandig verzoek dateert van
9 januari 2024. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man voldoende in de gelegenheid is gesteld tot het voeren van verweer en niet in zijn procesbelangen is geschaad.
Bestaan en rechtsgeldigheid van het huwelijk
4.7.
Gevraagd wordt een oordeel te geven over het bestaan en de rechtsgeldigheid van een tussen de man en de vrouw op 18 februari 1999, dan wel op 21 februari 2001, al dan niet gesloten huwelijk.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man ter zake de verklaring voor recht en het echtscheidingsverzoek van de vrouw moeten worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank constateert dat de lezing van partijen op alle punten verschilt. Vast staat dat het dossier enkel een kopie van een ‘certificado de matrimonio’, No. 079090, van het jaar 2001 bevat. Een recente originele huwelijksakte van een huwelijk tussen partijen gesloten op [datum] , dan wel [datum] , ontbreekt. Nu geen recente originele huwelijksakte beschikbaar is, zal aan de hand van andere gegevens moeten worden onderzocht of er sprake is van een rechtsgeldig gesloten huwelijk op [datum] , dan wel [datum] , uitgaande van hetgeen hierover in artikel 10:31 BW is bepaald. De vrouw stelt dat sprake is van een huwelijk in 1999. Ze heeft echter nagelaten de rechtbank gegevens te verschaffen aan de hand waarvan de rechtbank voornoemd onderzoek kan doen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat door de vrouw onvoldoende is onderbouwd wat zij heeft ondernomen om aan te tonen dat zij met de man in 1999 is gehuwd, dan wel waarom overlegging van nadere stukken niet mogelijk is. De enkele verwijzing tijdens de mondelinge behandeling naar haar inspanningen in de eerdere procedure in 2016, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar verplichting om op grond van artikel 815 lid 5 onder a Rv een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte over te leggen.
De vrouw heeft evenmin een bewijsaanbod gedaan, dan wel een stuk overgelegd dat mogelijk een begin van het bewijs zou kunnen zijn voor de stelling dat partijen in 1999 met elkaar zijn gehuwd. Het standpunt van de vrouw dat de man op enig moment het bestaan van het huwelijk heeft erkend, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, ook dit betekent niet dat er sprake is van een huwelijk, nu de man dit standpunt betwist en een nadere onderbouwing onderbreekt. De vrouw verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 april 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022: 1133). De rechtbank is echter van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat, nu er in dat geval consistent was verklaard dat er sprake was van een huwelijk en het daarnaast in die uitspraak ging om de erkenning van een in het buitenland gesloten kindhuwelijk. In onderhavige zaak komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een mogelijk huwelijk voor erkenning in aanmerking komt. Immers, niet kan worden vastgesteld of er überhaupt sprake is van een huwelijk. Door partijen is inconsistent verklaard over een mogelijk tussen hen gesloten huwelijk, alsmede op welke datum dat huwelijk dan zou zijn gesloten.
4.9.
Het vorenstaande maakt evenmin mogelijk dat de rechtbank kan vaststellen dat er géén huwelijk is gesloten tussen partijen op [datum] , dan wel [datum] , zoals de man verzoekt. Het enkele feit dat de huwelijksakte van 2001 valselijk is, dan wel zou zijn, opgesteld betekent niet zonder meer dat er geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig huwelijk. Immers, de valsheid van die akte zegt iets over de akte, maar het betekent niet zonder meer dat de rechtshandeling, die door die akte, was hij echt, zou kunnen worden bewezen, niet of niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er op de gestelde data geen huwelijk is gesloten.
4.10.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een verklaring voor recht zoals de man verzoekt niet kan worden gegeven. Evenmin kan de echtscheiding tussen partijen worden uitgesproken van een huwelijk tussen partijen gesloten op [datum] te [plaats] te Bolivia. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het vorenstaande mogelijk onbevredigend zal zijn voor partijen is de rechtbank gebonden aan een wettelijk kader (en niet aan mogelijk praktische bezwaren) om te toetsen of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk.
Verzoek van de man onder II. en III.
4.11.
Nu de rechtbank het verzoek van de man onder I. afwijst, komt zij niet toe aan de beoordeling van het verzochte onder II. en III., noch daargelaten dat het verzoek onder II. geen wettelijke grondslag kent.
Informatieregeling
4.12.
Het afwijzen van het echtscheidingsverzoek staat niet in de weg voor de beoordeling ten aanzien van de verzochte nevenvoorziening over de informatieregeling.
De rechtbank zal dit verzoek, conform het verzoek van vrouw, als zelfstandig verzoek beschouwen.
4.13.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststellen van de informatieregeling.
4.14.
De vrouw verzoekt een uitgebreidere informatieregeling vast te stellen dan thans het geval is. De man voert hier tegen verweer. De minderjarige [minderjarige] heeft in haar e-mailbericht aan de rechtbank van 29 juni 2024 aangegeven dat zij de huidige regeling voldoende vindt en dat zij op [datum] meerderjarig wordt.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 1:247 lid 3 BW is bepaald dat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ene ouder omvat om de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen. In artikel 1:253a lid 2 sub c BW is bepaald dat de rechtbank op verzoek van partijen een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen die mede omvat de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. De rechtbank stelt vast dat reeds uitvoering wordt gegeven aan een informatieregeling als bedoeld in artikel 1: 253a lid 2 sub c BW. Om wijziging van de vastgestelde regeling te bewerkstelligen dient de moeder gewijzigde omstandigheden te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij kan daarom niet worden ontvangen in haar verzoek. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
4.16.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot uitbreiding van de informatieregeling;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere, voorzitter, mr. J. Iding en
mr. L.J. Geerits, leden, allen rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 8 augustus 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!