ECLI:NL:RBOBR:2024:381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
C/01/398039 / KG ZA 23-539
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de verkoop van percelen door Waterschap De Dommel en de toepassing van het Didam-arrest

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een akkerbouwer, en het Waterschap De Dommel. De eiser vorderde een verbod op de verkoop van percelen door het Waterschap aan een derde partij, Stichting Brabants Landschap, en eiste dat het Waterschap een openbare selectieprocedure zou organiseren voor de verkoop van deze percelen. De eiser stelde dat hij, als aangrenzende eigenaar van de percelen, ook een serieuze gegadigde was en dat het Waterschap in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde door geen selectieprocedure te volgen, zoals vereist door het Didam-arrest van de Hoge Raad.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het Waterschap niet aannemelijk had gemaakt dat er slechts één serieuze gegadigde was voor de percelen. De rechter benadrukte dat het Waterschap de verplichting heeft om gelijke kansen te bieden aan potentiële kopers en dat de criteria die het Waterschap hanteerde voor de verkoop niet voldoende waren onderbouwd. De rechter verbood het Waterschap om verder te gaan met de verkoop en verplichtte hen om een openbare selectieprocedure te organiseren. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor elke dag dat het Waterschap in gebreke bleef aan deze uitspraak te voldoen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor overheidslichamen om transparant en eerlijk te handelen bij de verkoop van onroerend goed, vooral wanneer er meerdere geïnteresseerde partijen zijn. Het Didam-arrest vormt hierbij een belangrijke juridische basis voor het waarborgen van gelijke kansen in dergelijke transacties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/398039 / KG ZA 23-539
Vonnis in kort geding van 12 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.S. Memelink te Zevenbergen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP DE DOMMEL,
gevestigd te Boxtel,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen en mr. A.W. van Dooren te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en Waterschap De Dommel respectievelijk het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de per brief ontvangen dagvaarding van 30 oktober 2023 met daarbij 8 producties
  • de conclusie van antwoord met 23 producties
  • de brief van mr. Memelink van 15 december 2023 met aanvullende producties 9 tot en met 19
  • de mondelinge behandeling op 19 december 2023, waarbij Waterschap De Dommel – met goedvinden van [eiser] – nog een 4-tal tekeningen/plattegronden (op A-3 formaat) inzake de Inrichting EVZ [rivier] Boxtel heeft overgelegd
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Waterschap De Dommel.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een (kleinschalig) akkerbouwbedrijf aan het adres [adres] te [plaats] . Hij beschikt daartoe - onder andere – als eigenaar over de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente [gemeente] , [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] .
2.2.
In het gebied waar [eiser] zijn onderneming drijft stroomt [rivier] . [rivier] is gelegen in natuurgebied [naam natuurgebied 1] en [naam natuurgebied 2] en maakt daarmee zowel onderdeel uit van een Natura 2000-gebied als van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Op grond van de Wet Natuurbescherming (Wnb) moeten in dit gebied ecologische verbindingszones (EVZ) worden aangelegd, corridors, ter bescherming van de EVZ-doelsoorten.
2.3.
In 2006 is een aanvang gemaakt met realisering van de EVZ die circa 3,8 km lang zal zijn. Om tot realisering van de EVZ te komen heeft Waterschap De Dommel al vanaf 2006 daarvoor noodzakelijke percelen in eigendom verworven, waaronder in 2010 de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] van [eiser] . Deze percelen zijn gelegen langs [rivier] en binnen de EVZ en grenzen direct aan de eerder genoemde percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] van [eiser] .
2.4.
Na verkoop en levering door [eiser] van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] aan Waterschap De Dommel in 2010 heeft zijn zoon [naam zoon] , (hierna ook te noemen [naam zoon] ), het Waterschap vanaf 2021 benaderd met de vraag of hij de betreffende percelen weer zelf kon gebruiken voor een door hem voorgestane landgoedontwikkeling die hij aanduidt als: " [naam landgoedontwikkeling] ". De bedoeling van [eiser] is om de waterschapspercelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] onder meer te gebruiken als akker voor het telen van Sorghumgraan en begrazing door Hereford runderen. [eiser] heeft het Waterschap in dat kader een Inrichtingsplan ' [naam landgoedontwikkeling] " toegezonden en vervolgens een concept Inrichtingsplan [perceelnummer 1] - [perceelnummer 2] waarin hij zijn plannen uiteen heeft gezet over inrichting, beheer en onderhoud van zijn landgoedontwikkeling op de waterschappercelen [perceelnummer 1] een [perceelnummer 2] . [eiser] wil daarmee voldoen aan de - subsidie -voorwaarden voor realisering van een landgoed op grond van de Natuurschoonwet 1928 (NSW). [eiser] heeft de percelen bovendien nodig om een aaneengesloten gebied van 5 ha te vormen op grond waarvan het landgoed voor erkenning onder de NSW in aanmerking komt. Het Waterschap heeft zich op het standpunt gesteld dat de landgoedontwikkeling en de inrichting van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] volgens de door [eiser] overgelegde inrichtingsplannen niet in overeenstemming waren met de vereiste inrichting van de EVZ.
2.5.
Op 2 februari 2022 heeft [eiser] bij het Waterschap: het [naam inrichtingsvoorstel] , [perceelnummer 1] - [perceelnummer 2] - [perceelnummer 3] Ecologische Verbindingszone [rivier] [plaats] ", ingediend. Bij e-mailbericht van 27 september 2022 heeft het Waterschap het inrichtingsvoorstel van [eiser] , onder verwijzing naar de eisen, doelstellingen van de EVZ en het beleid van het Waterschap afgewezen.
2.6.
Bij brief van 19 december 2022 gericht aan de Watergraaf van het Waterschap heeft [eiser] (wederom) aangegeven dat hij een NSW-landgoed wil realiseren en dat hij daarvoor de waterschapspercelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] wil gebruiken. [eiser] heeft daartoe wederom een inrichtingsvoorstel ingediend. Dit inrichtingsvoorstel is door het Waterschap bij brief van 16 januari 2023 gemotiveerd afgewezen.
2.7.
Het Waterschap heeft conform art. 5.4 van de Waterwet voor aanleg en wijziging van de waterstaatswerken met als doel realisering van EVZ een ontwerp-projectplan vastgesteld. Voor de vaststelling van het projectplan is door het Waterschap de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Het Waterschap heeft een informatieavond over het ontwerp projectplan georganiseerd die op 11 oktober 2021 heeft plaatsgevonden.
Tijdens deze informatieavond zijn de achtergronden, eisen en gestelde voorwaarden voor realisering van de EVZ toegelicht. [eiser] was bij deze informatiebijeenkomst aanwezig.
2.8.
Het Waterschap werkt ter realisering van de EVZ en ter uitvoering van zijn taak samen met de Provincie, gemeente, Stichting Brabants Landschap (BL) en particuliere initiatieven. Het Waterschap en BL hebben in het "Projectplangebied" (EVZ) percelen grond in eigendom die deels aan elkaar grenzen.
2.9.
De EVZ waarbinnen de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] zijn gelegen en waarvan [rivier] onderdeel uitmaakt bestaat uit een natte natuurzone (hierna: NNZ) en een droge natuurzone (hierna: DNZ). De EVZ heeft, te rekenen vanaf [rivier] , een gemiddelde breedte van circa 25 m. De NNZ-zone heeft een gemiddelde breedte van 10 m te rekenen vanaf [rivier] . De hiervoor genoemde circa 10 m worden aangeduid als: "oeverpercelen", zijnde perceelgedeelten die direct grenzen aan de A watergang en welke het Waterschap in eigendom wil behouden. Het Waterschap wil verder de oeverpercelen, voor zover deze nog niet zijn eigendom zijn verwerven, beheren en onderhouden. De resterende 15 m (DNZ) hoeft niet door het Waterschap te worden beheerd. Deze perceelgedeelten kunnen beter door een andere deskundige terreinbeheerder worden beheerd conform de eisen/voorwaarden waaraan een EVZ dient te voldoen en zoals vastgelegd in de hiervoor vermelde regelingen, plannen, beleid, welke mede zijn weerslag heeft in het door het Waterschap vastgestelde ontwerp-projectplan. Het Waterschap behoudt, beheert en onderhoudt aldus de NNZ van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] en is voornemens het droge deel (NDZ) van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] ter breedte van 15 m te ruilen met de (natte) oeverpercelen die in eigendom zijn van BL.
2.10.
Het Waterschap heeft daartoe op 31 maart 2023 een "ruil/verkoopovereenkomst” gesloten met BL. Deze overeenkomst is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat er sprake is van een onherroepelijke uitspraak van de rechter dat een betreffende derde geen aanspraak kan maken op de grondtransactie.
2.11.
Op 25 april 2023 (Waterschapsblad publicatienummer [nummer] ) heeft het Waterschap een aankondiging gepubliceerd van een voornemen tot het verkopen van diverse percelen, waaronder de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] . In de aankondiging is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Het waterschap is van mening dat bij voorgenoemde transactie geen openbare selectieprocedure vereist is omdat in deze situatie bij voorbaat vaststaat, althans redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts aspirant-koper in aanmerking komt voor aankoop. De motivatie is als volgt:
1. Alleen aspirant-koper is in staat om de benodigde gronden voor de waterloop en de natuurvriendelijke oevers aan het waterschap te leveren. Ter compensatie worden bovengenoemde percelen door het waterschap aan aspirant-koper aangeboden;
2. De percelen worden als één geheel als natuurgronden beheerd door één partij conform de doelstellingen van de EVZ;
3. De percelen grenzen grotendeels aan de gronden van de aspirant-koper.”
2.12.
[eiser] is bij brief van zijn advocaat van 8 mei 2023 opgekomen tegen het voornemen van Waterschap De Dommel om de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] te verkopen/ruilen met BL zoals vermeld in de aankondiging van 25 april 2023.
2.13.
Het Waterschap heeft naar aanleiding daarvan besloten de hiervoor genoemde aankondiging van 25 april 2023 in te trekken en de voorgenomen verkoop op te schorten. Bij e-mailbericht van 10 mei 2023 heeft de advocaat van het Waterschap het volgende laten weten aan [eiser] :
“(…)
Vooralsnog wordt de verkoop van onderhavige percelen 'on hold' gezet. Hetzelfde geldt voor de in onderhavige publicatie gestelde termijn van 20 dagen. Met uw cliënt is afgesproken dat de suggesties die hij tijdens voornoemd gesprek heeft gedaan, nader beoordeeld zullen worden door onze projectleider in samenspraak met o.a. een ecoloog en de door uw cliënt benaderde deskundige van de coöperatieve vereniging Bosgroep Zuid Nederland.
Afgesproken is tevens dat uw cliënt zijn 'aanvullingen' vervolgens formeel aan het waterschap kenbaar zal maken. Het waterschap zal alsdan beoordelen of deze wel of niet verenigbaar zijn met het huidige plan dan wel daarvoor een verrijking kunnen betekenen.
Vanwege de opschorting van de verkoop en de daarmee samenhangende termijn alsmede de thans lopende gesprekken en de omstandigheid dat partijen afspraken hebben gemaakt over nader onderzoek naar de haalbaarheid van de suggesties van uw cliënt, ontbreekt voor dit moment het spoedeisend belang voor een kort geding. Het waterschap stelt daarom voor eventuele voorbereidingen voor het kort geding op te schorten. Om die reden leek het mij ook niet zinvol om nu verhinderdata op te geven.
(…)”
2.14.
Het Waterschap heeft [eiser] bij e-mailbericht van 24 mei 2023 vervolgens het ontwerp-projectplan toegezonden en het daarbij behorende kaartmateriaal waarin de voorwaarden/eisen voor beheer en onderhoud van de perceelgedeelten [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] (DNZ) gelegen in de EVZ zijn vermeld. Het Waterschap heeft daarbij aangegeven graag in gesprek te gaan om de ideeën van [eiser] te bespreken. Daarbij heeft het Waterschap de volgende randvoorwaarden gesteld:
1.
Het waterschap blijft ten alle tijden eigenaar van de A watergang ( [rivier] );
2.
De natte zone (10 meter) direct grenzend aan de beek blijft in eigendom en beheer bij het waterschap;
3.
Er zullen geen fysieke verbindingen in de vorm van bruggen of andere oversteek vormen toegestaan worden;
4.
Op de watergang en de natte zone kan geen zakelijk recht gevestigd worden;
2.15.
Op 7 juni 2023 heeft het Waterschap het ontwerp projectplan gepubliceerd.
2.16.
[eiser] heeft het Waterschap op 19 juli 2023 een aangepast Inrichtingsvoorstel versie 2.0 toegezonden.
2.17.
Het Waterschap heeft dit Inrichtingsvoorstel versie 2.0 beschouwd als een zienswijze op het ontwerp projectplan en zowel intern als extern laten beoordelen. Zowel de interne als de externe beoordeling leiden tot de conclusie dat het Inrichtingsvoorstel versie 2.0 van [eiser] niet voldoet aan het projectplan en de eisen voor beheer en onderhoud van percelen binnen de EVZ.
2.18.
Bij nota van zienswijzen projectplan Waterwet EVZ [rivier] van 1 september 2023, heeft het Waterschap - onder meer - de door [eiser] ingediende zienswijze (het Inrichtingsvoorstel versie 2.0.) afgewezen.
2.19.
Op 9 oktober 2023 (Waterschapsblad publicatienummer [nummer] ) heeft het Waterschap een kennisgeving gepubliceerd dat het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel in zijn vergadering van 3 oktober 2023 het definitief projectplan EVZ / NNZ [rivier] heeft aangenomen. Tegen het definitieve projectplan is geen beroep ingesteld.
2.20.
Op 13 oktober 2023 (Waterschapsblad publicatienummer [nummer] ) heeft het Waterschap een aankondiging gepubliceerd van een voornemen tot het verkopen van diverse percelen. In de aankondiging is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Het waterschap is van mening dat bij voornoemde transactie geen openbare selectieprocedure vereist is, omdat in deze situatie bij voorbaat vaststaat althans redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria uitsluitend aspirant-koper in aanmerking kan komen voor aankoop van bovengenoemde percelen. De motivatie is als volgt:
1.
Alleen aspirant-koper is in staat om de benodigde gronden voor de waterloop en de natuurvriendelijke oevers ter realisatie van het project ‘EVZ/NNZ [rivier] ’ aan waterschap te leveren. In ruil daarvoor worden bovengenoemde percelen van het waterschap aan aspirant-koper geleverd;
2.
Aspirant-koper is bekend met de doelstellingen van het project ‘EVZ [rivier] ’. Bedoelde percelen worden aan aspirant-koper geleverd onder de voorwaarde dat deze beheerd en onderhouden moeten worden conform de eisen die het waterschap daaraan stelt conform het projectplan waterwet. Dit zal gebeuren tezamen met de aangrenzende eigendommen van aspirant-koper welke onderdeel uitmaken van ‘EVZ/NNZ [rivier] ’.”
2.21.
De voorgenomen verkoop zoals aangekondigd op 13 oktober 2023 betreft de op 31 maart 2023 tussen het Waterschap en BL gesloten koop/ruilovereenkomst. Uit de door het Waterschap als prod. 17 overgelegde “ruilovereenkomst (met toegift)” volgt dat BL een viertal percelen in ruil afstaat aan het Waterschap en het Waterschap op haar beurt een 17 tal percelen in ruil afstaat aan BL, waarbij BL een toegift dient te betalen van € 30.870,00.
2.22.
Bij brief van 24 oktober 2023 heeft de advocaat van [eiser] bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen verkoop/ruil van percelen als bedoeld in de aankondiging van 13 oktober 2023. [eiser] heeft het Waterschap daarbij verzocht om serieus te heroverwegen de gronden middels een selectieprocedure aan te bieden, zodat ook [eiser] kan meedingen naar de gronden. Daarbij heeft [eiser] - onder meer - aangegeven dat hij zich heeft neergelegd bij het definitieve projectplan, maar dat hij bereid en in staat is conform het projectplan het beheer en onderhoud te plegen van de betreffende percelen.
2.23.
Het Waterschap heeft aan het verzoek van [eiser] om de betreffende percelen middels een selectieprocedure aan te bieden geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair:
1. het Waterschap te verbieden verdere uitvoering te geven aan verkoop/ruiling van Transactie [transactienummer] conform de Aankondiging van 13 oktober 2023,
2. het Waterschap te gebieden om, voor zover zij nog tot verkoop over wenst te
gaan, een (openbare) selectieprocedure te organiseren zoals bedoeld in het Didam arrest van de Hoge Raad,
3. het Waterschap te veroordelen tot betaling van € 5.000,- per dag of gedeelte
daarvan dat zij met nakoming van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft,
subsidiair:
elke andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter passend acht,
zowel primair als subsidiair:
het Waterschap te veroordelen in de proceskosten met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan - met een beroep op het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 [1] , hierna te noemen het Didam-arrest - het volgende ten grondslag. In de gevolgde verkoopprocedure van de betreffende percelen wordt niet aan de uitgangspunten van het Didam-arrest voldaan. Anders dan het Waterschap stelt, is er in casu niet slechts 1 serieuze gegadigde die in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende percelen. [eiser] is bereid en in staat aan de voorwaarden die gelden voor een EVZ te voldoen. De percelen van [eiser] zijn aangrenzend aan de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] en [eiser] beschikt over de juiste kwalificaties (Bosgroepen gecertificeerd) om het beheer en onderhoud conform de EFZ uit te voeren. Het Waterschap heeft niet aangetoond dat BL op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria de enige serieuze gegadigde is voor de verwerving van de betreffende percelen. Door de gronden al bij koopovereenkomst van 31 maart 2023 aan BL te ruilen/verkopen, zonder [eiser] in staat te stellen om deel te nemen aan een selectieprocedure ten aanzien van deze gronden, handelt het Waterschap in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Nu het Waterschap geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [eiser] om de percelen middels een selectieprocedure aan te bieden, heeft [eiser] een spoedeisend belang bij de ingestelde vorderingen.
3.3.
Het Waterschap voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorgenomen koop/ruilovereenkomst van 31 maart 2023 betreft een privaatrechtelijke transactie tussen het Waterschap en BL, waarbij BL een viertal percelen in ruil afstaat aan het Waterschap en het Waterschap op haar beurt een 17 tal percelen (waaronder de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] ) in ruil afstaat aan BL, waarbij BL een toegift dient te betalen van € 30.870,00.
4.2.
In beginsel geldt voor dergelijke transacties, ook indien daarbij de overheid betrokken is, contractsvrijheid, met dien verstande dat de transactie niet in strijd mag zijn met geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Zo bepaalt artikel 3:14 BW dat een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht aan iemand toekomt, niet mag worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Tot de regels van publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, welke normen zich uit hun aard richten tot de overheid. Dit betekent dat de overheid bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder ook het gelijkheidsbeginsel) in acht zal hebben te nemen.
4.3.
De Hoge Raad heeft op 26 november 2021 in het zogeheten Didam-arrest (nadere) eisen geformuleerd aan de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij de verkoop van aan een overheidslichaam toebehorende onroerende zaak. In de r.o. 3.1.4-3.1.6. van dit arrest overweegt de Hoge Raad daarover:
“3.1.4. Uit het gelijkheidsbeginsel – dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen – vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5.
Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6.
De hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt”.
4.4.
Kern van het geschil in dit kort geding is de vraag of het Waterschap uitvoering mag geven aan haar voorgenomen grondruil/(ver)koop met een particulier (BL), zoals het Waterschap bekend heeft gemaakt in de kennisgeving van 13 oktober 2023. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of, gelet op het Didam-arrest, het Waterschap ruimte had moeten bieden aan potentiële gegadigden (lees: [eiser] ) om voor de aan het Waterschap toebehorende percelen mee te dingen naar de verwerving van daarvan middels een openbare selectieprocedure dan wel dat zij kon volstaan met bekendmaking van de voorgenomen grondruil/verkoop met de particulier onder opgave van de redenen waarom - afgemeten naar objectieve, toetsbare en redelijke criteria - bij voorbaat vast staat dat voor de percelen slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5.
Het Waterschap voert aan dat zij op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria heeft kunnen en mogen aannemen dat BL als enige serieuze gegadigde voor de aankoop in aanmerking komt en dat daarom een openbare biedprocedure achterwege kon blijven. Die criteria zijn - zoals ook vermeld in de aankondiging -
dat aspirant koper in staat is de door het Waterschap benodigde gronden voor realisering van natuurvriendelijke oevers te leveren, zodat het Waterschap kan voldoen aan haar taak en verplichting tot realisering van de EVZ/NNB en uitvoering van het projectplan en
dat de door het Waterschap over te dragen percelen moeten worden beheerd en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan.
Daarbij heeft het Waterschap tevens als beleidsvoorwaarde voor verkoop gesteld, dat de al bij aspirant koper in eigendom zijnde percelen voor zover gelegen in de EVZ/NNB en het projectplangebied samen met de van het Waterschap te verwerven percelen door aspirant koper tezamen als één geheel worden beheerd conform de beleidsdoelen van het Waterschap in het aangegeven gebied.
4.6.
Volgens het Waterschap is voldaan aan alle drie de gestelde criteria. BL is als enige in staat de door het Waterschap benodigde gronden voor realisering van natuurvriendelijke oevers te leveren aan het Waterschap. BL is daarnaast in staat de over te dragen percelen te beheren en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan en is bovendien in staat álle door het Waterschap te verkopen en over te dragen percelen te onderhouden volgens eerder genoemde eisen. Uit de door [eiser] ingediende inrichtingsplannen moet worden afgeleid dat [eiser] niet kan en wil voldoen aan het door het Waterschap vastgestelde beleid (projectplan). Beide plannen van [eiser] gaan - onder andere - uit van akkers, bemesting en begrazing door runderen. Dit is een inrichting en beheer, die in het geheel niet correspondeert met de eisen van het projectplan. [eiser] is bovendien niet in staat alle over te dragen percelen als één geheel met zijn eigendommen te beheren conform de doelstelling van de EVZ/NNB en het projectplan. [eiser] heeft immers uitsluitend belangstelling voor de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] . Nu [eiser] , ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet heeft aangetoond dat hij kan en wil voldoen aan de eis van het Waterschap dat de over te dragen percelen moeten worden beheerd en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan, heeft het Waterschap in redelijkheid mogen concluderen dat BL de enige serieuze gegadigde was voor de betreffende percelen.
4.7.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het Waterschap, anders dan zij stelt, in dit geval niet bij voorbaat redelijkerwijze mogen aannemen dat slechts BL in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende percelen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.8.
Vast staat dat het Waterschap reeds in haar aankondiging van 25 april 2023 melding heeft gemaakt van de voorgenomen ruil/(ver)koop van - onder meer - de betreffende percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] met BL. Nadat [eiser] bij brief van zijn advocaat van 8 mei 2023 is opgekomen tegen dit voornemen, heeft het Waterschap besloten de voorgenomen verkoop op te schorten.
Bij e-mailbericht van 24 mei 2023 heeft het Waterschap vervolgens aan [eiser] het ontwerp-projectplan en het daarbij behorende kaartmateriaal waarin de voorwaarden/eisen voor beheer en onderhoud van de perceelgedeelten [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] (DNZ) zijn vermeld toegezonden en daarbij aangegeven graag in gesprek te gaan om de ideeën van [eiser] te bespreken. Daarbij heeft het Waterschap de volgende randvoorwaarden gesteld:
1.
Het waterschap blijft ten alle tijden eigenaar van de A watergang ( [rivier] );
2.
De natte zone (10 meter) direct grenzend aan de beek blijft in eigendom en beheer bij het waterschap;
3.
Er zullen geen fysieke verbindingen in de vorm van bruggen of andere oversteek vormen toegestaan worden;
4.
Op de watergang en de natte zone kan geen zakelijk recht gevestigd worden;
4.9.
[eiser] heeft vervolgens het Waterschap op 19 juli 2023 een aangepast Inrichtingsvoorstel versie 2.0 toegezonden. Het Waterschap heeft dit inrichtingsvoorstel van [eiser] beschouwd als een
zienswijzeop het ontwerp projectplan. Bij nota van zienswijzen projectplan Waterwet EVZ [rivier] van 1 september 2023, heeft het Waterschap - onder meer - de door [eiser] ingediende zienswijze (zijnde: het inrichtingsvoorstel versie 2.0.) afgewezen en het projectplan definitief vastgesteld. Vervolgens heeft het Waterschap de aankondiging van 13 oktober 2023 gepubliceerd, waarin zij - wederom - de voorgenomen grondruil/(ver)koop met BL als neergelegd in de overeenkomst van 31 maart 2023 heeft aangekondigd.
4.10.
Door [eiser] in mei 2023, nadat zij reeds (onder voorbehoud) de grondruil(ver)koop overeenkomst had gesloten met BL, in de gelegenheid te stellen om zijn visie te geven op de inrichting van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] en in verband daarmee de voorgenomen ruil/(ver)koop aan BL op te schorten, heeft het Waterschap verkoop van de betreffende percelen aan [eiser] - mits de plannen van [eiser] haar welgevallig waren - kennelijk als een reële optie beschouwd, ondanks het feit dat [eiser] – anders dan BL – niet in staat was om elders in het plangebied percelen aan Waterschap De Dommel over te dragen. Daarmee staat vast dat de verkoop van de betreffende percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] aan [eiser] an sich dus geen beletsel vormde voor het verkrijgen van de benodigde gronden voor realisering van natuurvriendelijke oevers door het Waterschap (van BL) in het kader van de realisering van de EVZ/NNB en uitvoering van het projectplan. Indien dat wel zo zou zijn, was het immers bij voorbaat zinloos om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze op de inrichting van de percelen te geven en de voorgenomen ruil/(ver)koop aan BL in verband daarmee op te schorten. Het Waterschap was er ook in mei 2023 van op de hoogte dat [eiser] enkel de betreffende percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] in eigendom wenste te verkrijgen en niet in staat was de overige percelen die het Waterschap nodig had te leveren. Zij heeft desondanks [eiser] gelegenheid geboden zijn visie te geven op de inrichting van de betreffende percelen, teneinde (mogelijk) tot verkoop van deze twee percelen aan [eiser] over te gaan. Ook met levering van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] aan [eiser] was het Waterschap (kennelijk) in staat de benodigde gronden voor de waterloop en de natuurvriendelijke oevers ter realisatie van het project ‘EVZ/NNZ [rivier] ’ te verkrijgen. Het voorgaande brengt mee dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het eerste door het Waterschap genoemde criterium in de aankondiging van 13 oktober 2023 dat “
Alleen aspirant-koper in staat is om de benodigde gronden voor de waterloop en de natuur-vriendelijke oevers ter realisatie van het project ‘EVZ/NNZ [rivier] ’ aan waterschap te leveren”aan verkoop van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] aan [eiser] in de weg staat.
Bij toetsing aan dit criterium heeft het Waterschap voor die betreffende percelen dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat er slechts één serieuze gegadigde voor de betreffende percelen is. Immers, ook met levering van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] aan [eiser] was het Waterschap (kennelijk) in staat de benodigde gronden voor de waterloop en de natuurvriendelijke oevers ter realisatie van het project ‘EVZ/NNZ [rivier] ’ te verkrijgen. Waterschap De Dommel heeft niet gesteld dat dit anders is en zulks is overigens ook niet gebleken.
4.11.
Ook het tweede criterium dat het Waterschap heeft genoemd in haar aankondiging van 13 oktober 2023 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot de conclusie dat het Waterschap bij voorbaat redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat slechts BL in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende percelen. Het Waterschap heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij kan en wil voldoen aan de eis van het Waterschap dat de over te dragen percelen moeten worden beheerd en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ en conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan. Dit oordeel heeft het Waterschap gebaseerd op de door [eiser] ingediende inrichtingsvoorstellen voor de betreffende percelen, laatstelijk het door [eiser] op 19 juli 2023 ingediende Inrichtingsvoorstel 2.0. Het Waterschap stelt dat de in die inrichtingsvoorstellen door [eiser] voorgestane inrichting van de betreffende percelen niet strookt met het beheer en onderhoud volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan. Daarmee staat volgens het Waterschap voldoende vast dat [eiser] niet kan en zal voldoen aan het tweede criterium dat de door het Waterschap over te dragen percelen moeten worden beheerd en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan.
4.12.
Het Waterschap miskent daarmee dat de door [eiser] ingediende inrichtingsvoorstellen niet zijn ingediend teneinde aan te tonen dat hij in staat en bereid is om de betreffende percelen te beheren en onderhouden volgens de eisen van het door het Waterschap opgestelde
ontwerp-projectplan. Het Waterschap heeft [eiser] in mei 2023 uitgenodigd om zijn visie te geven op de inrichting van de betreffende percelen en heeft daartoe (bij e-mailbericht van 24 mei 2023) enkel een viertal randvoorwaarden gesteld. Door het Waterschap is daarbij uitdrukkelijk niet de vraag gesteld of [eiser] in staat en bereid is om de percelen te beheren en onderhouden conform het projectplan dat op dat moment nog slechts de status van ontwerp had. Dat [eiser] vervolgens zijn visie (in het Inrichtingsplan 2.0.) heeft gegeven op de inrichting van de betreffende percelen en daarin is afgeweken van de uitgangspunten van het ontwerp-projectplan betekent dan nog niet dat hij (dus) niet in staat of bereid is de percelen te beheren en onderhouden conform het (na afwijzing van zijn zienswijze) door het Waterschap definitief vastgestelde projectplan. Integendeel, [eiser] heeft bij brief van zijn advocaat van 24 oktober 2023, waarin hij bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen grondruil/(ver)koop, aangegeven dat hij zich heeft neergelegd bij het definitieve projectplan, maar dat hij bereid en in staat is exact conform het projectplan het beheer en onderhoud te plegen van de betreffende percelen. [eiser] heeft daartoe in dit kort geding (nader) aangevoerd dat de beide percelen direct grenzen aan de bij [eiser] al in eigendom zijnde percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] en dat [eiser] de percelen als geen ander kent omdat hij de voormalige eigenaar is. [eiser] is zelf aangesloten bij de Bosgroepen en gecertificeerd natuurbeheerder en dus gekwalificeerd om gronden op professionele wijze te beheren en onderhouden conform de daarvoor geldende eisen uit het projectplan en de EVZ/NNB/NDZ.
Het Waterschap heeft deze stellingen van [eiser] - anders dan door te verwijzen naar de eerder door [eiser] ingediende inrichtingsvoorstellen naar aanleiding van het ontwerp-projectplan - niet (gemotiveerd) weerlegd. Zoals hiervoor al is overwogen kan de verwijzing naar die inrichtingsvoorstellen van [eiser] niet dienen als onderbouwing van de stelling dat [eiser] niet bereid en in staat is om de door het Waterschap over te dragen percelen te beheren en onderhouden volgens de eisen van EVZ/NNB/NDZ en overeenkomstig het door het Waterschap op 3 oktober 2023 vastgestelde projectplan. [eiser] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het beheer en onderhoud onder meer bestaat uit maaiactiviteiten, die BL zelf veelal uitbesteedt aan derde partijen.
Gelet op de gemotiveerde en door het Waterschap niet (voldoende) onderbouwd weerlegde stelling van [eiser] dat hij in staat en bereid is om de door het Waterschap over te dragen percelen te beheren en onderhouden volgens de eisen van het door het Waterschap vastgestelde projectplan, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het Waterschap bij toetsing aan dit criterium de conclusie heeft kunnen trekken dat er slechts één serieuze gegadigde is voor de betreffende percelen. Waterschap De Dommel kan de zienswijze van [eiser] op het ontwerp-projectplan niet gebruiken ter onderbouwing van haar conclusie dat [eiser] – gezien zijn verworpen visie op het ontwerp-projectplan – geen serieuze gegadigde is om de te verwerven gronden te beheren en onderhouden op basis van het (na verwerping van zijn zienswijze) definitief vastgestelde projectplan.
Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat het Waterschap de verplichting dat de over te dragen percelen moeten worden beheerd en onderhouden conform het door het Waterschap vastgestelde projectplan en de overige in dat verband te stellen voorwaarden, als eis kan opnemen in een te volgen openbare biedprocedure en zo de adequate naleving van die verplichting kan borgen.
4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering in het Didam-arrest van toepassing is. Voor zover het Waterschap in dit verband nog heeft aangevoerd dat zij tevens als beleidsvoorwaarde voor verkoop heeft gesteld, dat de al bij aspirant koper (BL) in eigendom zijnde percelen voor zover gelegen in de EVZ/NNB en het projectplangebied en de van het Waterschap te verwerven percelen door aspirant koper tezamen als één geheel worden beheerd conform de beleidsdoelen van het Waterschap in het aangegeven gebied, faalt dit verweer, al was het maar omdat dit criterium niet is vermeld in de aankondiging van 13 oktober 2023. Daarbij komt dat Waterschap De Dommel ook niet heeft toegelicht dat het stellen van een dergelijke eis redelijk en geboden is, bezien vanuit het door het Waterschap nagestreefde belang van adequaat beheer en onderhoud van de betreffende gronden. Een dergelijke eis vloeit evenmin voort uit het projectplan noch uit de eisen van EVZ/NNB/NDZ, althans dit is gesteld noch gebleken.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat voor dit criterium van het Waterschap bovendien hetzelfde geldt als hetgeen is overwogen in r.o. 4.10 van dit vonnis met betrekking tot het criterium dat aspirant koper in staat is de door het Waterschap benodigde gronden voor realisering van natuurvriendelijke oevers te leveren. Ook in mei 2023 was voor het Waterschap al duidelijk dat [eiser] niet aan de thans door het Waterschap voor het eerst gestelde eis kon voldoen dat de bij aspirant koper in eigendom zijnde percelen voor zover gelegen in de EVZ/NNB en het projectplangebied en de van het Waterschap te verwerven percelen door de aspirant koper tezamen als één geheel zullen worden beheerd en onderhouden, hetgeen het Waterschap er niet van heeft weerhouden [eiser] de gelegenheid te bieden zijn visie te geven op de inrichting van de betreffende percelen, teneinde (mogelijk) tot verkoop van deze twee percelen aan [eiser] te komen.
4.14.
De door [eiser] onder 1 en 2 ingestelde vorderingen zullen, gelet op het voorgaande, worden toegewezen als hierna geformuleerd. Gelet op de door het Waterschap in dit kort geding ingenomen stellingen en gezien het feit dat tegen de gevorderde dwangsom geen verweer is gevoerd zal deze dwangsom eveneens worden toegewezen. Aan de dwangsom zal wel een maximum worden verbonden van na te melden hoogte.
4.15.
Het Waterschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 131,85
- griffierecht 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.628,00
Totaal € 2.073,85
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt het Waterschap om verdere uitvoering te geven aan verkoop/ruiling van Transactie [transactienummer] conform de aankondiging van 13 oktober 2023,
5.2.
veroordeelt het Waterschap om, voor zover zij nog tot verkoop/ruiling over wenst te gaan van de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] daartoe een (openbare) selectieprocedure te organiseren zoals bedoeld in het Didam arrest van de Hoge Raad,
5.3.
veroordeelt het Waterschap om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 en 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt het Waterschap in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.073,85,
5.5.
veroordeelt het Waterschap in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.