ECLI:NL:RBOBR:2024:380

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
5085065 \ EJ VERZ 16-338
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van arbitraal vonnis door PAMM en verbeurde dwangsommen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 31 januari 2024, hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een verzoek ingediend tegen Stichting PAMM Laboratoria voor Pathologie en medische microbiologie (hierna PAMM) wegens schending van een arbitraal vonnis. Het arbitraal vonnis, gewezen op 6 juni 2019 door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, bevatte een verbod voor PAMM om na verloop van dertig dagen toegang te verlenen aan andere artsen dan de leden van de Vakgroep tot de ruimten of ICT-omgeving van het Medisch Microbiologisch Laboratorium (MML). Verzoekers stelden dat PAMM dit verbod heeft geschonden door in 2022 meerdere artsen, waaronder [B], [C], [D] en [E], toegang te verlenen tot het MML zonder instemming van de Vakgroep. Hierdoor zouden de verzoekers niet meer in staat zijn om hun medische verantwoordelijkheden te dragen, wat in strijd is met hun beroepsprofiel.

De rechtbank oordeelde dat PAMM inderdaad het verbod uit het arbitraal vonnis heeft geschonden en dat de verzoekers recht hebben op dwangsommen. De rechtbank stelde vast dat PAMM een dwangsom van € 5.000 per dag verschuldigd is, met een maximum van € 100.000. Aangezien PAMM de toegestane toegang heeft geschonden, heeft de rechtbank de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 11.111,11 voor zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2]. De rechtbank heeft PAMM ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers. Het tegenverzoek van PAMM werd afgewezen, omdat het niet deel uitmaakte van het gezamenlijke verzoek en de verzoekers geen extra kosten hadden gemaakt in verband met het tegenverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: : 10501398
EJ-nummer : 23-236
Beschikking van 31 januari 2024
In de zaak van:

1.[verzoeker 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[verzoeker 2], wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in het verzoek, verweerders in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. K.N. van der Heijden,
tegen:
de stichting
Stichting PAMM Laboratoria voor Pathologie en medische microbiologie,
gevestigd te Veldhoven,
verweerster in het verzoek, verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. V. Jurgens.
Verzoekers in het verzoek worden hierna genoemd “ [verzoeker 1] ”, “ [verzoeker 2] ” en gezamenlijk “ [verzoekers] ” (meervoud). Verweerster in het verzoek worden hierna genoemd “PAMM”.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende.
het verzoekschrift ex artikel 96 Rv van partijen gezamenlijk, ingekomen ter griffie op 11 mei 2023;
de schriftelijke toelichting van [verzoeker 1] . c.s., ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, met producties 1-18;
het verweerschrift op schriftelijke toelichting, teven houdende (voorwaardelijke) tegenvordering van PAMM, ingekomen ter griffie op 6 september 2023, met producties 1-39;
het emailbericht van 20 september 2023 van mr. Van der Heijden, met producties 19-27;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 26 september 2023, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van beide gemachtigden.
1.2.
De datum voor beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten (in het verzoek en in het tegenverzoek)

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast, voor zover voor de beoordeling van belang en verkort weergegeven.
2.2.
PAMM is een medisch specialistisch bedrijf dat onder meer diensten verleent op het terrein van pathologie en medische microbiologie, met name aan ziekenhuizen in de regio Brabant. PAMM verricht haar werkzaamheden vanuit twee laboratoria; het Medisch Microbiologisch Laboratorium (hierna genoemd het MML) en het laboratorium voor Pathologie. Bij PAMM zijn twee vakgroepen met medisch specialisten werkzaam, de Vakgroep Pathologie en de Vakgroep Medische Microbiologie (laatstgenoemde hierna genoemd de Vakgroep). De Vakgroep maakt gebruik van en verricht haar werkzaamheden vanuit het MML.
2.3.
[verzoeker 1] is sinds [datum] 1992 in dienst bij PAMM en [verzoeker 2] was in dienst bij PAMM van [datum] 2013 tot [datum] 2023, beiden als arts-microbioloog. Zij vormden samen met hun collega artsen-microbioloog de Vakgroep.
2.4.
De Vakgroep heeft een arbitrale procedure aangespannen tegen PAMM bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Op 6 juni 2019 heeft het scheidsgerecht vonnis gewezen (hierna genoemd “het arbitraal vonnis”).
In de beslissing van het arbitraal vonnis is, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende opgenomen (citaat):

6.6. verbiedt PAMM om na verloop van dertig dagen na de datum van dit vonnis aan andere artsen, micro-biologen of artsen-microbioloog dan de leden van de Vakgroep, toegang te verschaffen tot de ruimten of de ICT-omgeving van het MML dan wel tot enig document, enige informatiedrager, enig medisch hulpmiddel of enig instrument dat (of die) PAMM aan het MML ter beschikking stelt voor het uitoefenen van de functies van de leden van de Vakgroep.
6.7.
gebiedt PAMM om uiterlijk na verloop van veertien volle dagen na de datum van dit vonnis de heer [A] de toegang te ontzeggen tot de ruimten of de ICT-omgeving van het MML danwel tot enig document, enige informatiedrager, enig medisch hulpmiddel of enig instrument dat (of die) PAMM aan het MML ter beschikking stelt voor het uitoefenen van de functies van de leden van de Vakgroep.
6.8
bepaalt dat PAMM jegens de Vakgroep een dwangsom van € 5.000 verbeurt voor elke dag — een gedeelte van een dag daaronder begrepen — dat zij, na de betekening van dit vonnis, in strijd handelt met het in 6.6 vermelde gebod enlof het in 6.7 vermelde gebod, met bepaling dat op deze grondslag boven de som van € 100.000 geen dwangsommen meer worden verbeurd
2.5.
[verzoekers] hebben de Rechtbank Midden-Nederland om verlof voor ten uitvoerlegging van het arbitraal vonnis verzocht. Dit is verkregen bij beschikking van 4 januari 2021 en het verlof is op 23 januari 2021 aan PAMM betekend. In reactie hierop heeft PAMM aange-kondigd een executie kort geding te starten.
Partijen hebben afgesproken niet te executeren en geen executie kort geding te starten totdat in een bodemprocedure over het geschil is beslist. PAMM heeft tevens een bankgarantie verstrekt. Partijen hebben vervolgens op grond van artikel 96 Rv gezamenlijk hun geschil aan de kantonrechter van deze rechtbank voorgelegd.

3.Het verzoek van [verzoekers]

3.1.
verzoeken:
I. verklaring voor recht dat PAMM de verplichtingen uit het arbitraal vonnis, meer specifiek het verbod zoals neergelegd in rechtsoverweging 6.6 van het vonnis, heeft geschonden;
II. verklaring voor recht dat PAMM zowel jegens [verzoeker 2] als [verzoeker 1] afzonderlijk dwangsommen heeft verbeurd, ten bedrage van € 100.000,00.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek hebben [verzoekers] het volgende gesteld (verkort weergegeven).
De leden van de Vakgroep hebben in 2019 een arbitrale procedure gevoerd tegen PAMM, omdat zij door PAMM niet in staat werden gesteld om hun medische verantwoordelijkheid op grond van het voor hen geldende beroepsprofiel te dragen. Dit kwam omdat PAMM achter hun rug om artsen van buiten hun vakgroep toeliet tot hun laboratorium. Hierdoor konden [verzoekers] en hun vakgroepgenoten niet meer instaan voor de medisch-microbiologische zorg die vanuit het laboratorium werd geleverd, terwijl zij hiervoor als artsen-microbioloog op grond van de Beroepsprofiel arts-microbioloog van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (hierna genoemd NVMM), zijnde de professionele standaard die voor hen geldt, wel eindverantwoordelijkheid droegen, zoals nader in 3.3 en verder van de schriftelijke toelichting omschreven.
Ook in de Arbeidsvoorwaarden Medisch Specialisten, die onderdeel zijn van de CAO Ziekenhuizen, welke van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomsten, volgt dat I) artsen-microbioloog medisch verantwoordelijk zijn II) eindverantwoordelijkheid hebben voor het MML en III) dat PAMM de leden van de Vakgroep steeds in staat moest stellen om conform het Beroepsprofiel te werken om op juiste wijze invulling te kunnen geven aan hun medische verantwoordelijkheid.
3.3.
PAMM heeft op 4 februari 2022 laten weten aan de Vakgroep dat zij 3,6 FTE artsen-microbiologen had aangesteld. De eerste arts-microbioloog, mevrouw [B] , is op [datum] 2022 gestart met haar werkzaamheden. Door haar toe te laten tot het MML schond PAMM overweging 6.6. van het arbitraal vonnis. De Vakgroep had al eerder bezwaar gemaakt tegen een eventuele aanstelling van [B] , omdat zij in een eerdere samenwerking niet conform het Beroepsprofiel had gewerkt. De leden van de Vakgroep werden hierdoor wederom, net als in een eerdere situatie met [A] , gedwongen te werken in strijd met het Beroepsprofiel.
Bij brief van 11 februari 2022 heeft de Vakgroep haar bezwaren geuit, doch zonder resultaat. [B] bleef vervolgens solistisch werken, liet zich niet inwerken en werkte niet conform de geïntegreerde takenset.
Bovendien gaf PAMM zonder enig overleg of medeweten van de leden van de Vakgroep een derde, [C] , toegang tot het MML, waarna er ook weer werd gewerkt in strijd met het Beroepsprofiel. Bij brief van 4 maart 2022 hebben de leden van de Vakgroep opnieuw hun bezwaren geuit, zoals nader onder 3.38 en verder van de schriftelijke toelichting weergegeven.
PAMM heeft kort daarna [D] en [E] toegang verleend tot de ruimten of de ICT-omgeving van het MML en verscheidene documenten, informatiedragers, medische hulpmiddelen en instrumenten, zonder medeweten van de leden van de Vakgroep. Door hun inzet werden de leden wederom gedwongen om in strijd met het Beroepsprofiel te werken.
Vanwege deze situatie hebben vrijwel alle leden van de Vakgroep er voor gekozen om uit dienst te treden. Alleen [verzoeker 1] en een ander lid zijn voor PAMM werkzaam gebleven.
Daarna zijn naast de hiervoor genoemde vier personen, nog eens drie artsen-microbiologen en twee internist-infectiologen aangesteld, zonder medeweten van de Vakgroep.
3.4.
PAMM heeft zich tot 2022 gehouden aan het verbod van de scheidsrechter om andere artsen, microbiologen of artsen-microbioloog toegang te verschaffen tot de ruimtes of de ICT-omgeving van het laboratorium. Toen heeft zij weer toegang verleend aan diverse andere artsen, waardoor zij gehandeld heeft in strijd met de verplichtingen uit het arbitraal vonnis en dwangsommen heeft verbeurd.
[verzoekers] stellen zich op het standpunt dat PAMM de verplichting uit rechtsoverweging 6.6. van het arbitraal vonnis meermaals heeft geschonden. Deze schending duurt nu nog voort, door het toelaten van bijvoorbeeld infectiologen. Hierdoor zijn [verzoekers] gedwongen om hun werkzaamheden uit te voeren op een wijze in strijd met het Beroepsprofiel.
De schending van het verbod duurt voort sinds 7 februari 2022, waardoor er inmiddels de maximale dwangsommen zijn verbeurd, zijnde € 100.000,00 ieder.
PAMM heeft de aangezegde verbeurde dwangsommen niet betaald. Bij brief van 4 augustus 2022 en bij emailbericht van 17 juli 2023 hebben [verzoekers] de verjaring van de dwang-sommen gestuit. Na overleg tussen partijen hebben zij besloten om hun geschil aan de rechtbank voor te leggen en hun geschil te beperken tot de genoemde twee vragen.

4.Het verweer tegen het verzoek

4.1.
PAMM voert - verkort weergegeven - het volgende aan.
PAMM heeft de onderneming per 6 mei 2022 door middel van een activa/passiva-transactie overgedragen aan Eurofins PAMM B.V. De gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot het executiegeschil zien op de situatie van vóór de transactie.
4.2.
PAMM heeft destijds conform het arbitraal vonnis gehandeld en [A] de toegang ontzegd tot de ruimten of de ICT-omgeving van het MML danwel tot enig document, enige informatiedrager, enig medisch hulpmiddel of enig instrument dat PAMM aan het MML ter beschikking stelt voor het uitoefenen van de functies van de leden van de Vakgroep.
4.3.
De leden van de Vakgroep zijn al jarenlang sceptisch over het bestuur van PAMM. Dit heeft in 2018 geleid tot het vertrek van de toenmalige bestuurder en tot meerdere procedures.
Na het sluiten van een detacheringsovereenkomst tussen PAMM en Diagnostiek voor U (DvU) heeft de Vakgroep zich in 2018 tot het scheidsgerecht gewend. Het scheidsgerecht overwoog dat de Vakgroep een actief aandeel had gehad in het onnodig op scherp zetten van de verhoudingen. Verwezen wordt naar de geciteerde overwegingen in 2.13 van het verweerschrift.
4.4.
In 2022 kwam het weer tot een escalatie. PAMM moest toen door omstandigheden - wederom gecreëerd door de leden van de Vakgroep - een arts-microbioloog inschakelen ( [B] ) om te kunnen blijven voldoen aan haar contractuele verplichtingen jegens [F] te [plaats] . Zij stond met de rug tegen de muur en kon niet anders.
PAMM is niet gehouden aan het verbod.
Door de handelwijze van de leden van de Vakgroep (neerlegging werk voor SJG), maar bovenal door het feit dat in januari 2022 al zes artsen-microbioloog hun arbeidsovereenkomst met PAMM hadden opgezegd, moest PAMM nieuwe artsen-microbioloog werven en aannemen. PAMM stelt zich op het standpunt dat de waarneming van [B] , en uiteindelijk ook van [C] in [datum] 2022, [D] en [E] in [datum] 2022 door de leden van de Vakgroep noodzakelijk is gemaakt, omdat er door het staken van de werkzaamheden van de leden een noodsituatie was ontstaan.
Op 21 maart 2022 ontving PAMM een brief van de gemachtigde van de resterende leden van De Vakgroep, waaronder [verzoekers] , omdat PAMM in strijd met het verbod zou handelen.
Na het sluiten van de overeenkomst met Eurofins. nog voor de ondertekening heeft een lid van de Vakgroep de arbeidsovereenkomst opgezegd en vijf leden deden dat na de totstandkoming van nieuwe overeenkomsten met ziekenhuizen. Een laatste opzegging volgde in mei 2022. De Vakgroep bestond toen nog alleen uit [verzoeker 1] .
Daarnaast zijn [B] , alsook [C] , [D] en [E] , gebonden aan het beroepsprofiel van de NVMM en de daarbij behorende geïntegreerde takenset.
Juist door het verbod wordt nu bewerkstelligd dat door PAMM nieuw geworven artsen-microbioloog niet in overeenstemming met het beroepsprofiel kunnen werken, zolang zij geen toegang hebben tot het lab etc.
Tevens is van belang dat uit het arbitraal vonnis volgt dat gedurende een korte periode een waarnemer ingeschakeld mag worden, indien dat noodzakelijk is.
4.5.
Daarnaast stond het PAMM vrij om [B] per [datum] 2022 aan te stellen en haar toegang te verlenen tot het MML. PAMM heeft het verbod in het arbitraal vonnis zo opgevat dat dit betekent dat het verbod gold onder gelijkluidende omstandigheden als welke destijds (ten tijde van dat vonnis) zich voordeden. Daar was in 2022 geen sprake meer van.
Als gevolg van de opzeggingen van de DVO’s door de ziekenhuizen zou PAMM in de toekomst geen bestaansrecht meer hebben Reden voor PAMM om, na de mislukte fusie met DvU, in gesprek te gaan met Eurofins. Door middel van een samenwerking met Eurofins hoopte PAMM een concurrerend aanbod te kunnen neerleggen bij de ziekenhuizen en hen alsnog te overtuigen de DVO’s aan PAMM (in combinatie met Eurofins) te gunnen.
De Vakgroep wilde hier niet aan meewerken, ondanks dat PAMM aangaf dat er sprake was van een bestuurlijke noodzaak tot het zoeken van een oplossing. Omdat PAMM een positief advies had gekregen van de Ondernemingsraad en van de vakgroep Pathologie is, na een zorgvuldig traject, overgegaan tot overname van Eurofins. De Vakgroep heeft zich heel onredelijk opgesteld. Nadat duidelijk werd dat de overname doorgang zou vinden en de ziekenhuizen verdere stappen wilden zetten richting voortzetting van de samenwerking met PAMM, wilde de Vakgroep de druk op de ziekenhuizen vergroten door te weigeren om nog langer werkzaamheden uit te voeren. Als reden voerde de Vakgroep aan dat er sprake was van onderbezetting en schortte zij de werkzaamheden (deels) op.
PAMM wilde graag in overleg met de Vakgroep tot een oplossing komen. Zij drong aan op het werven van arts-microbiologen om het bezettingsprobleem te verhelpen. Uit de reactie van de Vakgroep bleek dat zij hier niet voor open stond.
PAMM moest er voor zorgen dat zij de goede patiëntenzorg en haar eigen dienstverlening kon blijven voortzetten. De enige wijze waarop dat kon was acuut voor waarneming/ vervanging te zorgen. PAMM heeft noodgedwongen [B] vanaf [datum] 2022 ingehuurd als arts-microbioloog. Nadat PAMM de leden van de Vakgroep erop had gewezen dat het niet meewerken aan een deugdelijke waarneming tuchtrechtelijk laakbaar was, meldden de leden van de Vakgroep zich ziek.
4.6.
Ten aanzien van de verbeurde dwangsommen stelt PAMM het volgende. Het merendeel van de leden van de Vakgroep heeft geen enkel belang meer bij naleving van de hoofdveroordeling, aangezien zij hun dienstverband ten tijde van de inzet van [B] al hadden beëindigd, zodat een dwangsomveroordeling niet langer doelmatig is. Een dwangsom strekt te bewerkstelligen dat een veroordeling wordt nagekomen en gelet op de huidige omstandigheden komt hier geen betekenis meer aan toe, omdat er geen belang meer is.
4.7.
Daarnaast zijn [verzoekers] niet gerechtigd tot dwangsommen ten bedrage van € 100.000,00 en is het petitum onvoldoende duidelijk geformuleerd, zoals nader in het verweerschrift onder 3.29 en verder omschreven. Bovendien komt een eventuele dwangsomveroordeling toe aan de Vakgroep en dat zijn de individuele leden gezamenlijk en niet alleen aan [verzoekers] Verder is de vordering tot betaling uitsluitend namens [verzoekers] gestuit. In het geval de kantonrechter van oordeel is dat PAMM de rechtsoverwegingen 6.6 tot en met 6.8 van het arbitraal vonnis wel heeft overtreden en er geen sprake is van verjaring, dan geldt nog steeds dat geen dwangsommen verschuldigd zijn. Het bepaalde in artikel 611d lid 1 BW dient naar analogie te worden toegepast, waarbij de rechter dient te onderzoeken of redelijkerwijs al het mogelijke is gedaan door de veroordeelde om aan de hoofveroordeling te voldoen.
Voorts geldt dat het beroep van de Vakgroep op het verbod misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat dit door [verzoekers] is uitgeoefend met geen ander doel dan PAMM te schaden.
Tot slot is het beroep van de Vakgroep op het arbitraal vonnis en de aanspraak op verbeurde dwangsommen is in strijd met redelijkheid en billijkheid en goede trouw.

5.Het voorwaardelijk tegenverzoek van PAMM

5.1.
PAMM verzoekt, verkort weergegeven, de hoofdelijke veroordeling van [verzoekers] ;
I. om binnen veertien dagen na heden de bankgarantie aan ING te retourneren en gelijktijdig te verklaren dat i) ING geheel is ontslagen uit haar verplichtingen uit hoofde van die bankgarantie, dan wel ii) in het geval wordt geoordeeld dat PAMM voor een lager bedrag dan € 100.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd, ING deels, namelijk voor het meerdere boven het toegewezen bedrag tot € 100.000,00 uit haar verplichtingen uit hoofde van die bankgarantie te ontslaan;
II. in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

6.Het verweer tegen het tegenverzoek van PAMM

6.1.
[verzoekers] stellen zich op het standpunt dat PAMM in het kader van de artikel 96 Rv procedure geen tegenverzoek kunnen instellen, omdat partijen in hun gezamenlijke verzoek niet hebben verzocht om hier een oordeel over te geven.
6.2.
[verzoekers] zullen de bankgarantie retourneren als vast komt te staan dat zij geen aanspraak kunnen maken op betaling van verbeurde dwangsommen. Dit heeft ook niet eerder ter discussie gestaan tussen partijen. Het tegenverzoek moet worden afgewezen.

7.De beoordeling van het verzoek van [verzoekers]

7.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of:
PAMM de verplichtingen uit het arbitraal vonnis, zoals opgenomen in rechtsoverweging 6.6, heeft geschonden;
zo ja, tot welk bedrag PAMM dwangsommen heeft verbeurd.
Schending van de verplichtingen uit het arbitraal vonnis door PAMM
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil of PAMM zich gehouden heeft aan de ontzegging van de toegang van [A] , zoals opgenomen in rechtsoverweging 6.7 van voornoemd vonnis, zodat de kantonrechter daar geen beslissing over hoeft te nemen.
7.3.
Het geschil tussen partijen gaat over de schending van overweging 6.6. van het arbitraal vonnis, dat luidt als volgt;

verbiedt PAMM om na verloop van dertig dagen na de datum van dit vonnis aan andere artsen, microbiologen of artsen-microbioloog dan de leden van de Vakgroep, toegang te verschaffen tot de ruimten of de ICT-omgeving van het MML dan wel tot enig document, enige informatiedrager, enig medisch hulpmiddel of enig instrument dat (of die) PAMM aan het MML ter beschikking stelt voor het uitoefenen van de functies van de leden van de Vakgroep.
7.4.
Volgens [verzoekers] heeft PAMM overweging 6.6 geschonden vanaf 2022, door de aanstelling van [B] , [C] , [D] , [E] en nog drie andere artsen-microbioloog en twee internist-infectiologen. Deze personen zijn aangesteld (zonder medeweten en goedkeuring van de Vakgroep) en hebben volledige toegang gekregen tot het MML. PAMM erkent dat zij voornoemde personen toegang heeft gegeven tot het MML.
7.5.
In overweging 5.19 van het arbitraal vonnis heeft het scheidsgerecht overweging 6.6 gemotiveerd. Het scheidsgerecht heeft het algemene deel van vordering I van de Vakgroep, die ziet op het gelasten van PAMM om (de leden van) de Vakgroep in de gelegenheid te stellen hun werkzaamheden in overeenstemming met het beroepsprofiel van de NVMM uit te oefenen, afgewezen. Het scheidsgerecht heeft twee onderdelen van die vordering in beperkte zin toegewezen, waaronder de toegang van andere artsen, microbiologen en artsen-microbioloog (dan de leden van de Vakgroep) en in het bijzonder ook van de arts-microbioloog [A] , tot de ruimten, ICT-omgeving en andere zaken van het MML. Het scheidsgerecht overweegt verder dat als de hiervoor bedoelde derden daarvoor niet de goedkeuring van de Vakgroep hebben, voor de leden van de Vakgroep, gezien hun verantwoordelijkheid voor het laboratorium, een situatie dreigt te ontstaan of voort te duren waarin zij niet kunnen waarborgen dat er in het MML wordt gewerkt in overeenstemming met het Beroepsprofiel. Dit gevaar moet worden afgewend. Daartoe strekken de in rechts- overwegingen 6.6 en 6.7 opgenomen verboden, aldus het scheidsgerecht.
7.6.
De kantonrechter is van oordeel dat PAMM rechtsoverweging 6.6. van het arbitraal vonnis in voornoemde zin heeft overtreden, door de personen, die worden vermeld in overweging 7.4 (volledige) toegang tot het MML te geven.
7.7.
PAMM heef diverse verweren aangevoerd op grond waarvan zij niet in overtreding zou zijn. Deze worden hierna achtereenvolgens beoordeeld.
het vonnis is niet toepasbaar op het onderhavige geschil, omdat het feitencomplex toen anders was / PAMM heeft niet in strijd met het vonnis gehandeld
7.8.
PAMM stelt zich op het standpunt dat het verbod is ingesteld met het oog op de problematiek omtrent de mislukte fusie met DvU. Volgens haar is er daarna een andere situatie ontstaan, doordat dat de waarneming van [B] , en uiteindelijk ook van [C] in [datum] 2022, [D] en [E] in [datum] 2022, door de leden van de Vakgroep noodzakelijk is gemaakt, omdat er door het staken van de werkzaamheden van de leden een noodsituatie was ontstaan. Nadat PAMM de leden van de Vakgroep erop had gewezen dat het niet meewerken aan een deugdelijke waarneming tuchtrechtelijk laakbaar was, meldden de leden van de Vakgroep zich ziek, aldus PAMM.
7.9.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het verbod van de scheidsrechter in overweging 6.6. echter niet is af te leiden dat deze uitsluitend is ingesteld met betrekking tot de DvU problematiek. PAMM heeft op [datum] 2022 [B] aangekondigd aan de Vakgroep, terwijl op geen enkele manier is gebleken dat de leden van de Vakgroep hierover eerder waren geïnformeerd, laat staan dat zij om instemming zijn gevraagd en de eventuele instemming is afgewacht. Dit terwijl het klaarblijkelijk wel de bedoeling was dat [B] gebruik ging maken van het MML. Dit gaat in tegen het verbod, zoals opgenomen in overweging 6.6. van de scheidsrechter. De achtergrond van dit verbod, zoals die door de scheidsrechter is opgelegd, blijft namelijk hetzelfde, zoals hiervoor onder overweging 7.5. is weergegeven. De leden van de Vakgroep die in de arbitraal procedure betrokken waren mochten ervan uit gaan dat het verbod gold ter waarborging van hun kwaliteitsborging en daar heeft PAMM zich niet aan gehouden.
7.10.
De Vakgroep heeft bij brief van 11 februari en 4 maart 2022 gewezen op de strijdigheid met het vonnis, waarna er door PAMM niettemin geen constructieve toenadering is gezocht. Bij brief van de gemachtigde van de Vakgroep van 21 maart 2022 is aan PAMM kenbaar gemaakt dat zij inmiddels de maximale dwangsom verschuldigd is. PAMM stelt zich op het standpunt dat de Vakgroep het inwerken van [B] heeft gefrustreerd zonder reden. De kantonrechter begrijpt dat dit, indien het juist blijkt te zijn, een lastige situatie heeft gecreëerd voor PAMM, doch in plaats van een poging tot bemiddeling met de Vakgroep of het zoeken naar een oplossing die voor beide partijen naar tevredenheid zou zijn, is er een brief door PAMM gestuurd aan de Vakgroep met verwijten en een aankondiging met tuchtrechtelijk ingrijpen. PAMM had zich bij voorbeeld vervolgens ook, al dan niet bij wijze van spoedbeslissing, tot het scheidsgerecht kunnen wenden om deze onenigheid voor te leggen. Dit heeft er toe geleid dat de Vakgroep zich genoodzaakt heeft gevoeld om de verbeurde dwangsom in te roepen.
7.11.
Partijen verschillen van mening over de onderbezetting. Volgens [verzoekers] was reeds veel langer sprake van onderbezetting en is dit reeds bij brief van 31 januari 2020 aan PAMM kenbaar gemaakt (productie 21 van [verzoekers] ). PAMM stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van onderbezetting en zij heeft de door [verzoekers] overgelegde onderzoeks-resultaten betwist. Volgens haar hebben de leden van de Vakgroep door hun handelen zelf voor een noodsituatie gezorgd.
Wat hier ook allemaal van zij, op het punt van inschakeling van een nieuw aan te nemen arts-microbioloog had de Vakgroep voorbereid moeten worden, doch in ieder geval had de Vakgroep haar mening of goedkeuring moeten geven met betrekking tot het toelaten van de arts-microbioloog tot het MML, indachtig rechtsoverweging 5.19 van het arbitraal vonnis.
Door de Vakgroep hier buiten te houden was weerstand van de Vakgroep te verwachten en daarmee lag ook het element van inwerken van [B] gevoeliger.
PAMM stelt zich op het standpunt dat zij op grond van het arbitraal vonnis gerechtigd was voor een korte periode een waarnemer aan te stellen, doch gesteld noch gebleken is dat [B] uitsluitend voor een korte periode in dienst is gebleven.
7.12.
Waar vooropgesteld is dat de kwaliteit voorop stond en de professionele standaard gezamenlijk gehanteerd moest worden, heeft PAMM zich niet gehouden aan de veroordeling van de scheidsrechter, terwijl dit wel van haar verwacht had mogen worden.
Op grond van het voorgaande wordt het verzoek tot verklaring voor recht in die zin toegewezen dat PAMM rechtsoverweging 6.6. van het arbitraal vonnis van 6 juni 2019 van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, met zaaknummer 19/10, heeft geschonden.
Voor een algemene verklaring voor recht is geen aanleiding, omdat dit niet tussen partijen in geschil is.
Dwangsommen
7.13.
Nu PAMM rechtsoverweging 6.6 heeft geschonden is zij op grond van artikel 6.8 van het arbitraal vonnis een dwangsom verschuldigd aan de Vakgroep van € 5.000,00 voor elk(e) dag(deel) dat zij na betekening van dat vonnis in strijd met het verbod heeft gehandeld, met een maximum van € 100.000,00. Dat betekent dat PAMM, nu zij op 7 februari 2022 [B] en daarna meerdere artsen, microbiologen en/of artsen-microbioloog, zonder overleg heeft aangesteld en toegelaten, inmiddels het maximum bedrag van € 100.000,00 aan boete heeft bereikt.
7.14.
Omdat de Vakgroep geen rechtspersoonlijkheid heeft, kan het niet anders zijn dan dat met “de Vakgroep” wordt bedoeld de 9 leden die de arbitraal procedure destijds hebben ingesteld, waaronder [verzoeker 1] en [verzoeker 2] .
In het vonnis is het maximumbedrag van € 100.00,00 niet verder toegelicht.
Van hoofdelijkheid noch cumulatie per lid van de Vakgroep is sprake, althans dit is niet door de scheidsrechter overwogen. De kantonrechter leidt hieruit af dat moet worden uitgegaan van het maximum bedrag van € 100,000,00 gedeeld door de 9 leden van de Vakgroep.
Dat betekent dat [verzoeker 1] , die thans nog in dienst is bij PAMM en [verzoeker 2] , die eerst nadat de boete is verbeurd uit dienst is getreden, recht hebben op een bedrag van €. 11.111,11 ieder. Toegewezen wordt de verklaring voor recht dat PAMM jegens [verzoeker 1] een bedrag van
€ 11.111,11 aan dwangsommen heeft verbeurd en jegens [verzoeker 2] een bedrag van
€ 11.111,11 aan dwangsommen heeft verbeurd.
7.15.
Het verweer van PAMM, dat het merendeel van de leden van de Vakgroep geen enkel belang meer heeft bij naleving van de hoofveroordeling van het arbitraal vonnis, omdat zij hun dienstverband op het moment van de inzet van [B] al hadden beëindigd, slaagt, met het oog op de voorgaande overweging, niet ten aanzien van het verzoek van [verzoekers]
Het beroep op verjaring slaagt evenmin, aangezien [verzoekers] de verjaring tijdig hebben gestuit.
7.16.
PAMM beroept zich verder op het naar analogie toepassen van artikel 611d, lid 1 Rv, waarbij de rechter dient te onderzoeken of de veroordeelde al het mogelijke heeft gedaan om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Als hiervoor overwogen heeft PAMM hier niet eens contact over opgenomen. Verder blijkt niet dat alternatieven zijn onderzocht. Ook is nagelaten tevoren een uitspraak te vragen. Dit verweer dient verder als niet, danwel onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Tot slot stelt PAMM zich op het standpunt dat het beroep van [verzoekers] op het arbitraal vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat [verzoekers] dit met geen ander doel hebben uitgeoefend dan PAMM te schaden.
Dit verweer slaagt niet, nu [verzoekers] gerechtigd zijn om aanspraak te maken op de verbeurde dwangsommen en misbruik van bevoegdheid niet is gebleken. Het beroep op strijd met de redelijkheid en billijkheid kan evenmin slagen.
Proceskosten
7.17.
PAMM dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

8.De beoordeling van het tegenverzoek van PAMM

8.1.
De kantonrechter gaat ervan uit, nu [verzoekers] hebben aangegeven dat zij de bankgarantie routerneren als vast komt te staan dat zij geen aanspraak kunnen maken op betaling van verbeurde dwangsommen, dat [verzoekers] de bankgarantie aan de hand van deze uitspraak correct zullen afwikkelen. Op grond hiervan ontbreekt het belang van het tegenverzoek en zal deze worden afgewezen.
Bovendien maakt het tegenverzoek geen onderdeel uit van het gezamenlijk verzoek dat partijen aan de rechter hebben voorgelegd ex artikel 96 Rv en hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt tegen het tegenverzoek.
8.2.
Omdat [verzoekers] geen extra kosten hebben moeten maken in verband met hun verweer tegen het tegenverzoek, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

9.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [verzoekers]
verklaart voor recht dat PAMM het verbod zoals neergelegd in rechtsoverweging 6.6. van het arbitraal vonnis van 6 juni 2019 van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, met zaaknummer 19/10 heeft geschonden;
verklaart voor recht dat PAMM jegens [verzoeker 1] een bedrag van € 11.111,11 aan dwangsommen heeft verbeurd en jegens [verzoeker 2] een bedrag van € 11.111,11 aan dwangsommen heeft verbeurd;
veroordeelt PAMM in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoekers] tot op heden vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht en € 528,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt PAMM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van de uitspraak;
verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het tegenverzoek van PAMM
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter en op 31 januari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.