Op 23 augustus 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2024 in Eindhoven twee kledingstukken heeft gestolen uit een winkel. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van winkeldiefstal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 9 augustus 2024 heeft de officier van justitie betoogd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal. De rechtbank heeft de camerabeelden van de winkel bekeken, waarop te zien was hoe de verdachte de kledingstukken in zijn rugzak stopte en deze zonder te betalen probeerde te verlaten.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte de kledingstukken had onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de winkel en dat zijn verklaring over het willen kopen van de kledingstukken voor zijn broer niet geloofwaardig was. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het advies van de reclassering, dat een hoge kans op recidive aangaf, besloot de rechtbank om de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereiste, gezien de herhaalde strafbare feiten van de verdachte en zijn onvermogen om zich aan voorwaarden te houden.