In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 21 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiseres, een B.V., heeft een vordering ingediend tegen de gedaagden, die bestuurders en aandeelhouders zijn van een andere B.V. De eiseres heeft de Ondernemingskamer verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de B.V. waar zij aandeelhouder van is. Dit onderzoek heeft geleid tot een definitief onderzoeksverslag, waar de eiseres in haar dagvaarding naar verwijst.
De gedaagden hebben in het incident gevorderd dat de rechtbank de eiseres gebiedt om de dagvaarding aan te passen, zodat er geen verwijzingen naar het onderzoeksverslag worden gemaakt en dit verslag niet als productie wordt overgelegd. Zij beroepen zich op artikel 2:353 lid 3 BW, dat het aan anderen dan de rechtspersoon verbiedt om mededelingen aan derden te doen over het verslag, tenzij zij daartoe gemachtigd zijn.
De eiseres heeft echter aangevoerd dat zij op 7 juni 2024 een verzoek heeft ingediend bij de voorzitter van de Ondernemingskamer om te mogen citeren uit het onderzoeksverslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzitter op 24 juni 2024 toestemming heeft gegeven voor het doen van mededelingen uit het verslag, waardoor de vordering van de gedaagden is afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagden in de proceskosten van het incident veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.