In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 14 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over een huur- en een koopovereenkomst met betrekking tot een woning in Andorra. De eisende partij, bestaande uit twee eisers, vorderde verklaringen voor recht over de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten en nakoming van de koopovereenkomst. De gedaagde partij, eveneens bestaande uit twee gedaagden, voerde aan dat er sprake was van huurkoop en verzocht om verwijzing naar de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat de zaak door de kantonrechter moest worden behandeld, omdat de vorderingen van de eisers betrekking hadden op een huurovereenkomst, wat onder de exclusieve bevoegdheid van de kantonrechter valt. De rechtbank concludeerde dat, ongeacht de kwalificatie van de overeenkomsten, de samenhang tussen de vorderingen vereiste dat de zaak als geheel door de kantonrechter werd behandeld. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van het incident, en de zaak werd verwezen naar de kamer voor kantonzaken, locatie 's-Hertogenbosch, met een rolzitting op 29 augustus 2024. De rechtbank wees partijen erop dat zij niet verplicht waren om een advocaat te hebben in de verdere procedure.