ECLI:NL:RBOBR:2024:3694

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
C/01/402070 / HA ZA 24-157
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van stukken in het kader van een geschil over de afrekening van kosten en opbrengsten van een rioolwaterzuiveringsinstallatie en zendmast na splitsing van onderneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, DE LUCHT RESTAURANTS B.V. (DLR) en DE LUCHT TANKSTATIONS B.V. (DLT), over de afrekening van kosten en opbrengsten van een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en een zendmast na de splitsing van hun onderneming in 2006. De rechtbank heeft op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een incident dat door beide partijen was opgeworpen op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). DLR vorderde afgifte van stukken van DLT, waaronder overeenkomsten met derden en informatie over de RWZI en de zendmast, terwijl DLT op zijn beurt ook stukken van DLR verlangde. De rechtbank heeft geoordeeld dat DLR in dit stadium van de procedure geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, omdat de vorderingen van DLR onvoldoende zijn onderbouwd en de bescheiden niet specifiek genoeg zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen en DLR veroordeeld in de proceskosten van het incident. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatig belang en de noodzaak van specifieke verzoeken in het kader van artikel 843a Rv.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/402070 / HA ZA 24-157
Vonnis in incident van 14 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LUCHT RESTAURANTS B.V.,
gevestigd te Bruchem, gemeente Zaltbommel,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LUCHT TANKSTATIONS B.V.,
gevestigd te Bruchem, gemeente Zaltbommel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUDSTERMAATSCHAPPIJ REUZER III B.V.,
gevestigd te Bruchem, gemeente Zaltbommel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOTEL CAFÉ RESTAURANT DE LUCHT B.V.,
gevestigd te Bruchem, gemeente Zaltbommel,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eiseressen in reconventie in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H.L.J.M. van Grinsven te Tilburg.
Partijen zullen hierna DLR en DLT genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 16 van DLR,
  • de akte van DLR,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie met de producties 1 tot en met 4,
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv met de producties 17 tot en met 30 van DLR,
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv vanDLT,
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv vanDLR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Vooraf

2.1.
Partijen hebben samen tankstations en wegrestaurants geëxploiteerd. Zij hebben op een gegeven moment besloten om de onderneming op te splitsen en op 18 mei 2006 hebben zij een splitsingsovereenkomst gesloten.
In artikel 9c van de splitsingsovereenkomst (hierna ook: artikel 9c) is vermeld:
“Restaurants BV krijgt een voor onbepaalde tijd gegarandeerd gebruiksrecht. De opbrengsten en kosten van de zuivering worden verdeeld tussen benzinestation Oost, benzinestation West en De Lucht Restaurants BV op basis van 25%, 25%, en 50% van het totaal, uitgaande van de huidige effluentverhoudingen. Bij wijziging van de huidige effluentstromen zal deze verdeelsleutel in onderling overleg worden aangepast. Dit gebruiksrecht zal in een separate overeenkomst worden vastgelegd. De overige nutsvoorzieningen zoals gas, telefoon, elektriciteit en water zullen ieder voor eigen rekening door middel van zelfstandige aansluitcontracten worden voortgezet.”
De ‘zuivering’ is de rioolzuiveringsinstallatie (hierna: RWZI), waarvan Hotel Café Restaurant De Lucht B.V. (hierna: HCR De Lucht) eigenaar is. Op het perceel van de RWZI bevindt zich ook een zendmast.
2.2.
Partijen hebben over de uitleg van (artikel 9c van) de splitsingsovereenkomst verschillende procedures gevoerd. Op 27 december 2022 heeft hof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan (hierna: het arrest). Het hof heeft onder meer geoordeeld dat de verdeelsleutel voor de opbrengsten en kosten van de RWZI vanaf 22 april 2009 85% DLR en 15% DLT moet zijn (3.14). Het hof heeft daarnaast geoordeeld dat onder ‘de opbrengsten’ ook de opbrengsten van de zendmast vallen (3.19). Het hof heeft DLR bij dit arrest veroordeeld tot betaling van € 56.937,00 aan DLT ter zake van de zuiveringslasten RWZI van de jaren 2006 tot en met 2014. Daarnaast heeft het hof opgemerkt dat partijen nog met elkaar moeten afrekenen over de RWZI vanaf 2015 en geeft het hof partijen in overweging die afrekening uit te voeren met inachtneming van de beslissingen van het hof over de kosten en opbrengsten van de RWZI zoals in het arrest beslist (3.32).
Tegen het arrest is geen cassatie ingesteld.
2.3.
HCR De Lucht heeft DLR bij brief van 14 mei 2022 meegedeeld dat de dienstverlening per 1 juli 2022 wordt opgezegd en dat de RWZI na de afkoppeling van DLR wordt gesloten.
2.4.
Partijen zijn er ook na het arrest niet in geslaagd om tot een afrekening te komen.
2.5.
DLR vordert in de hoofdzaak in conventie – samengevat:
1. hoofdelijke veroordeling van DLT om aan DLR te betalen de gemiste opbrengsten:
a. over de periode vanaf 2015 tot en met 2022: € 274.698,66, vermeerderd met de wettelijke rente, en te bepalen dat voor de daarop volgende jaren de kosten en opbrengsten worden berekend volgens het door DLR gehanteerde model (productie 12 bij dagvaarding),
b. over de periode vanaf 2006 tot en met 2014: € 207.285,85, vermeerderd met de wettelijke rente,
a. primair: te verklaren voor recht dat de opzegging van het bij de splitsingsovereenkomst aan DLR verleende gegarandeerde gebruiksrecht voor onbepaalde tijd door DLT onrechtmatig is en geen effect sorteert,
b. subsidiair: de termijn voor opzegging te bepalen tot de datum waarop DLR een vervangende voorziening voor de RWZI heeft doen realiseren en DLT hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van schadevergoeding aan DLR ter grootte van:
i. de te maken kosten voor een voorziening ter vervanging van de RWZI van € 250.000,-, vermeerderde met de wettelijke rente,
ii. de gemiste opbrengsten van € 401.081,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
DLT vordert in de hoofdzaak in reconventie – samengevat:
3. DLR te veroordelen tot betaling van € 57.338,- aan DLT ter zake de afrekening van de zuiveringslasten RWZI van de jaren 2015 tot en met 2022, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
4. te verklaren voor recht dat tussen partijen voor de resterende jaren ter zake de afrekening van de kosten en opbrengsten van de zuiveringslasten van de RWZI
moet worden aangesloten bij de berekening van DLT (productie 4 conclusie van antwoord),
5. te verklaren voor recht dat het recht van DLR met betrekking tot het gebruik van de RWZI door DLT rechtsgeldig is beëindigd per de datum van de conclusie van eis in reconventie,
6. DLR te veroordelen om te betalen de kosten die gepaard gaan met de ontmanteling en sloop van de RWZI,
7. onder de voorwaarde dat vordering 2a van DLR wordt toegewezen: DLR te veroordelen tot betaling van de kosten ter vernieuwing van de gehele RWZI, althans betaling van de vervangings- en investeringskosten om de RWZI geschikt te maken en houden voor het gebruik,
8. DLR te veroordelen om te voldoen aan DLT de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.Het geschil

in het door DLR opgeworpen incident ex artikel 843a Rv

3.1.
DLR vordert – samengevat
(de aanduidingen a tot en met f zijn van de rechtbank)– dat de rechtbank DLT veroordeelt om in het geding te brengen:
alle gebruiksovereenkomsten gesloten met alle gewezen en huidige gebruikers van de zendmast, waartoe in ieder geval behoren: KPN, Odido, Vodafone en een onbekende provider, die vanaf 1 januari 2006 gebruik maakten en maken van de zendmast,
alle door deze gebruikers/providers aan DLT verrichte betalingen als tegenprestatie voor het gebruik van de zendmast,
meer concreet gebruiksovereenkomsten, die gesloten zijn voor maar nog doorlopen, vanaf 1 januari 2006 of later alles per zender/frequentie aanwezig op de zendmast,
e verkoopovereenkomst tussen DLT en Shell, waarbij DLT aan Shell het benzinestation heeft verkocht,
de opzeggingsbrief van de gebruiksovereenkomst van de RWZI met Shell,
een afrekening van alle door Shell aan DLT verrichte betalingen vanaf 2006 tot heden, als tegenprestatie voor het gebruik van de RWZI;
alles zodanig, dat indien DLT niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan, DLT aan DLR een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van € 10.000,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum te verbeuren boete van € 2.000.000,- en in de kosten van deze procedure aan de zijde van DLR gevallen.
3.2.
DLT voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het door DLT opgeworpen incident ex artikel 843a Rv
3.4.
DLT vordert – samengevat – dat de rechtbank DLR veroordeelt om aan DLT afschrift te overleggen van:
- alle overeenkomsten met derden, zowel gebruikers als huurders, ten aanzien van het gebruik van de panden op het kadastrale perceel [kadastrale aanduiding] van de periode vanaf 1 januari 2006;
- alle informatie (schriftelijk/digitaal), incl. app-berichten, e-mails, notulen en andere
schriftelijke communicatie over de aansluiting op het gemeenteriool, waaronder de
correspondentie met de gemeente c.q. de partij die de werkzaamheden voor de gemeente uitvoert;
- alle informatie (schriftelijk/digitaal), incl. app-berichten, e-mails, notulen en andere
schriftelijke communicatie over de kosten (zowel de investering als de exploitatie) van de aansluiting op het gemeenteriool, waaronder de correspondentie met de gemeente c.q. de partij die de werkzaamheden voor de gemeente uitvoert;
- en DLR in de kosten van dit incident te veroordelen.
3.5.
DLR voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens artikel 843a Rv is een vordering tot inzage, afgifte of uittreksel toewijsbaar als is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1. degene die de vordering instelt moet een rechtmatig belang hebben,
2. het moet gaan om bepaalde bescheiden,
3. de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarbij eiser (of zijn rechtsvoorganger) partij is en
4. de wederpartij moet over de bescheiden beschikken.
4.2.
De rechtbank begrijpt de vordering van DLR om te veroordelen tot het in het geding brengen van stukken als een vordering tot afgifte van (een afschrift van) de bedoelde stukken.
in het door DLR opgeworpen incident ex artikel 843a Rv
Het gebruik van de zendmast (de stukken vermeld onder 3.1 a, b en c)
4.3.
De stukken onder 3.1 a, b en c hebben betrekking op de door DLR gevorderde gemiste opbrengsten in verband met het gebruik van de zendmast.
4.4.
DLR legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat uit de uittreksels uit Antennekaart.nl blijkt dat DLT contracten heeft met andere providers dan KPN voor de zendmast. Het belang bij het in het geding brengen daarvan bestaat uit verrekening van kosten met opbrengsten uit de zendmast over de periode 2006 tot en met heden. Het gaat om bepaalde bescheiden, zijnde de overeenkomsten met de providers die gebruik maken van de zendmast. DLR en DLT staan in een rechtsbetrekking als uitvloeisel van de splitsingsovereenkomst.
4.5.
Volgens DLT doen de door DLR gepresenteerde meeropbrengsten van de zendmast - gelet op het arrest en het daaraan toekomende gezag van gewijsde - niet ter zake. Na het arrest staat vast dat onder de opbrengsten van de RWZI moeten worden begrepen de opbrengsten van de zendmast vóór en ten tijde van de splitsing. De na de splitsing niet met KPN gesloten huurovereenkomsten zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant. De opbrengsten van de RWZI worden gevormd door de daadwerkelijk door KPN betaalde huuropbrengsten, die voor de periode vanaf 2015 volgt uit de als productie 3 overgelegde facturen. Voor de periode van 2006 tot en met 2014 zijn deze opbrengsten al meegenomen in de door het hof uitgevoerde berekening. De overeenkomsten tussen DLT en KPN bevatten geen bepalingen die verder strekken dan de specifieke huur van KPN.
DLT doet voor wat betreft de vorderingen van DLR die zien op de meeropbrengsten van de
zendmast ook een beroep op verjaring. Het door DLR gedane onderzoek, wat erop neerkomt dat er openbare informatie is opgezocht op een voor eenieder toegankelijke openbare bron, had op elke moment gedaan kunnen worden. De betreffende informatie was op elk moment beschikbaar. Daarmee wordt DLR na afloop van ieder jaar geacht bekend te zijn (geweest) met de door haar gevorderde meeropbrengsten, waarmee die vorderingen voor de jaren tot en met 2018 zijn verjaard. DLR heeft geen rechtmatig belang bij haar incidentele vorderingen onder a, b en c. Daarbij komt dat de bescheiden waarvan overlegging wordt gevorderd onvoldoende bepaald zijn en dat DLR geen partij is aangaande de rechtsbetrekking met de providers waarvan zij bescheiden vordert. DLT beschikt ook niet meer over alle gevorderde bescheiden die dateren van voor 1 januari 2017 en zij is niet bekend met de frequenties op de zendmast. Bovendien zou het toewijzen van een van de incidentele vorderingen van DLR betekenen dat er onherroepelijk wordt vooruitgelopen op de beslissing in de hoofdzaak, terwijl DLT meent dat zij gedegen verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van DLR in de hoofdzaak, aldus DLT.
4.6.
De rechtbank overweegt dat uit de stellingen van DLR volgt dat haar belang bij afgifte van een afschrift van de door haar gevraagde stukken erin is gelegen dat deze duidelijkheid geven over de hoogte van haar vordering op DLT uit hoofde van de splitsingsovereenkomst. De rechtbank merkt daarbij op dat het ontbreken van duidelijkheid er niet aan in de weg heeft gestaan dat DLR haar vordering op deze onderdelen gemotiveerd heeft becijferd op € 274.698,66 (2.5 1a) en € 207.285,85 (2.5 1b) en dat deze bedragen zonder enig voorbehoud onderdeel uitmaken van het totaal gevorderde bedrag. Wat daar verder ook van zij, in ieder geval geldt dat nog niet vaststaat dat DLR aanspraak heeft op enig bedrag aan meeropbrengsten. DLT heeft immers gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij zich onder meer beroept op het gezag van gewijsde van het arrest en op verjaring. Alleen als vast komt te staan dat DLR aanspraak heeft op meeropbrengsten, kan de hoogte daarvan aan de orde komen. DLR heeft daarom (in dit stadium van de procedure) geen rechtmatig belang bij de verzochte informatie over het gebruik van de zendmast. Het verweer van DLT dat de incidentele vordering tot afgifte van de onder 3.1 a, b, en c vermelde stukken te vroeg is, slaagt dus en de incidentele vordering zal voor wat betreft die stukken alleen al daarom worden afgewezen. Opgemerkt hierbij wordt nog dat artikel 843a Rv als incidentele vordering in elke fase van het geding kan worden opgeworpen.
De overeenkomsten tussen DLT en Shell (de stukken vermeld onder 3.1 d, e en f)
4.7.
De stukken onder 3.1 d, e en f hebben betrekking op (de opzegging van) het gebruik door Shell van de RWZI.
4.8.
DLR stelt dat het voor haar verweer van belang is om inzage te hebben in de rechtsbetrekking tussen DLT en Shell. DLT vordert een verklaring voor recht dat zij het gegarandeerde gebruiksrecht voor onbepaalde tijd van DLT heeft mogen beëindigen. Hierbij beroept DLT zich op de opzegging van haar van de overeenkomst met Shell. DLT gebruikt dit als argument voor haar stelling dat ook het gegarandeerde gebruiksrecht voor onbepaalde tijd dat toekomt aan DLR opzegbaar zou zijn. DLR heeft bij inzage ook belang, omdat de opbrengsten worden verrekend met de kosten, welke opbrengsten van belang zijn voor de hoogte van de exploitatiebijdrage ter zake de RWZI. Ook dit vloeit weer voort uit de rechtsbetrekking tussen DLR en DLT als uitvloeisel van de splitsingsovereenkomst.
4.9.
DLT betwist dat zij een beroep heeft gedaan op de opzegging van haar overeenkomst met Shell als argument dat het gebruiksrecht van DLR opzegbaar is. Iedere feitelijke onderbouwing van deze stelling ontbreekt. DLR heeft geen rechtmatig belang bij het in het geding brengen van de koopovereenkomst met Shell of een opzeggingsbrief van de gebruiksovereenkomst van de RWZI met Shell. DLR is geen partij aangaande de rechtsbetrekking tussen DLT en Shell. DLT beschikt ook niet over een afrekening van alle door Shell aan haar verrichte betalingen vanaf 2006 tot heden.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. In haar brief van 14 mei 2022 heeft DLT aan DLR laten weten dat het voor haar technologisch, organisatorisch en financieel onmogelijk is om de dienstverlening voort te zetten. DLT heeft dit standpunt onderbouwd met het rapport van [A] Adviesbureau. De rechtbank leidt uit de stellingen van DLT niet af dat zij de opzegging van de dienstverlening aan Shell gebruikt als argument voor de opzegging van het gebruiksrecht van de RWZI van DLR. Naar het oordeel van de rechtbank heeft DLR onvoldoende gesteld voor enig belang bij afgifte van een afschrift van de verkoopovereenkomst en opzeggingsbrief.
4.11.
Voor wat betreft de afrekening van alle door Shell aan DLT verrichte betalingen heeft DLT verwezen naar haar kostenoverzicht van de RWZI (productie 4 bij conclusie van antwoord) waarin is opgenomen hoeveel Shell vanaf 2015 jaarlijks heeft bijgedragen. DLR stelt zelf dat de bijdragen van Shell aan DLT ook zijn vermeld op de aan DLR gerichte facturen. Wat haar belang dan is bij afgifte van een afrekening van betalingen van Shell aan DLT vanaf 2015 heeft zij niet gesteld. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd en voor zover zij ziet op betalingen van Shell aan DLT vóór 2015, gelet op het gemotiveerde verweer van DLT (4.5), ook prematuur.
4.12.
De vordering tot afgifte van een afschrift van de onder 3.1 d, e en f vermelde stukken wordt afgewezen.
Proceskosten
4.13.
DLR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DLT worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in het door DLT opgeworpen incident ex artikel 843a Rv
De overeenkomsten tussen DLR en gebruikers of huurders (stukken vermeld onder 3.4 eerste liggend streepje)
4.15.
DLT legt aan haar vordering tot het overleggen van een afschrift van overeenkomsten tussen DLR en gebruikers en huurders van panden ten grondslag dat op grond van artikel 9c de opbrengsten en de kosten van de zuivering worden verdeeld. DLR laat de onroerende zaken die aanwezig zijn op het kadastrale perceel [kadastrale aanduiding] gebruiken door derden (Subway De Lucht, Dunkin ', La Place Bruchem, Burger King Bruchem en FEBO De Lucht Bruchem). Dit gebruik zal zijn grondslag vinden in een gebruiks- of een huurovereenkomst tussen DLR en de gebruiker c.q. de huurder. Het ligt voor de hand dat deze gebruikers meebetalen aan de kosten van de RWZI, althans het ligt voor de hand dat DLR opbrengsten ontvangt van de huurders c.q. gebruikers voor het gebruik van de RWZI. Deze betalingen moeten meegenomen worden in het kader van de opbrengsten van de RWZI. DLT heeft als exploitant van de RWZI belang bij het ontvangen van een afschrift van de huur- of gebruiksovereenkomsten tussen DLR en de gebruikers/huurders.
4.16.
DLR voert aan dat DLT geen rechtmatig belang ex artikel 843a Rv bij haar incidentele vordering heeft. DLT exploiteert de RWZI en niet DLR. DLR betaalt lozingskosten aan DLT voor de totale afvalwaterstroom van het restaurant zoals
is overeengekomen en in het arrest nader is bepaald. Het restaurant van DLR loost op of in de RWZI. De hoeveelheid geloosd afvalwater van DLR is de exploitant van de RWZI bekend; de exploitant kan exact vaststellen hoeveel afvalwater het restaurant, dus inclusief het afvalwater van eventuele gebruikers/huurders van het restaurant, op de RWZI loost. Dit kan worden afgelezen van de (tussen)meter van de RWZI. Volgens het systeem van
de overeenkomst wordt al het afvalwater dat het restaurant op de RWZI loost aan DLR toegerekend en betaalt DLR hiervoor volgens de verdeelsleutel aan DLT. DLT doet een beroep op artikel 843a Rv met als doel het afvalwater dat de huurders of gebruikers van het restaurant op de RWZI lozen afzonderlijk te belasten. Dit laatste is ongerijmd aangezien vast staat dat de lozingskosten van al het afvalwater van het restaurant dat op de RWZI wordt geloosd door DLR wordt betaald. Eventuele huurders of gebruikers van het restaurant lozen niet afzonderlijk, buiten DLR om, op de RWZI. Het is DLT bekend dat de eventuele huurders of gebruikers geen gebruik maken van de zendmast. Ook hieruit volgt dat er geen afzonderlijke opbrengsten voor de RWZI afkomstig van eventuele huurders of gebruikers van het restaurant zijn. DLT is ook geen partij bij de door haar gestelde overeenkomsten tussen DLR en eventuele gebruikers of huurders van haar restaurant.
4.17.
De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen af dat het hier gaat om de vraag of de betalingen van derden aan DLR voor het lozen van afvalwater moeten worden aangemerkt als opbrengsten van de RWZI, die vóór het toepassen van de verdeelsleutel moeten worden verrekend met de kosten van RWZI. Alleen als vast komt te staan dat deze betalingen van derden aan DLR als dergelijke opbrengsten moeten worden aangemerkt, komt de hoogte daarvan aan de orde. Gelet op het gemotiveerde verweer van DLR staat dit niet vast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft DLT alleen daarom al (in dit stadium van de procedure) geen rechtmatig belang bij afgifte van een afschrift van de overeenkomsten tussen DLR en gebruikers of huurders van de betreffende panden. Ook hier wordt opgemerkt dat artikel 843a Rv als incidentele vordering in elke fase van het geding kan worden opgeworpen.
Informatie over de (kosten van) aansluiting op het gemeenteriool (stukken vermeld onder 3.4 tweede en derde liggend streepje)
4.18.
DLT stelt dat zij belang heeft bij informatie over de (kosten van) aansluiting op het gemeenteriool van DLR, omdat DLR aangeeft dat aansluiting op het gemeenteriool niet aan de orde zou zijn omdat dat zowel qua investering als qua exploitatie te duur zou zijn. DLR verwijst daarbij naar het bij de aansluiting op het gemeenteriool behorende 'kostenpatroon'. Gelet op de opzegging van DLT en de vorderingen over en weer heeft DLT een gerechtvaardigd belang bij toewijzing van deze vordering.
4.19.
DLR voert aan dat DLT nalaat om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen waarom zij een rechtmatig belang zou hebben bij de door haar gevraagde informatie over aansluiting op het gemeenteriool. DLT verzuimt ook de opgevraagde bescheiden met naam en toenaam te noemen. Verder is DLT geen partij bij de rechtsbetrekking met, naar DLR aanneemt, de gemeente. Tenslotte kan DLR geen informatie verstrekken die zij niet heeft, mede gelet op de algemene formulering van het inzageverzoek, dat - zoals gezegd - niet is gespecificeerd.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat DLT niet heeft voldaan aan alle in artikel 843a Rv genoemde voorwaarden voor afgifte van een afschrift. Deze twee vorderingen zijn zo ruim geformuleerd, dat geen sprake is van ‘bepaalde bescheiden’. Bovendien is het DLR die stelt dat aansluiting op het gemeenteriool voor haar niet aanvaardbaar is, omdat het zowel qua investering als exploitatie te duur en onaantrekkelijk is en ligt het op haar weg om die stelling te onderbouwen. In dat licht bezien heeft DLT haar belang bij de gevraagde informatie onvoldoende onderbouwd. De vordering wordt daarom ook ten aanzien van de informatie over de (kosten van) aansluiting op het gemeenteriool afgewezen.
Proceskosten
4.21.
DLT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DLR worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in het door DLR opgeworpen incident ex artikel 843a Rv
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt DLR in de proceskosten in het incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DLR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt DLR tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het door DLT opgeworpen incident ex artikel 843a Rv
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt DLT in de proceskosten in het incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DLT niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt DLT tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.