ECLI:NL:RBOBR:2024:3674

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
23/1601
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbendenschap bij de intrekking van een natuurvergunning voor een pluimveehouderij

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning voor een pluimveehouderij. Eiser, die op een afstand van ongeveer 2,6 kilometer van het bedrijf woont, stelt dat hij belanghebbende is en veel geuroverlast ondervindt van nabijgelegen varkenshouderijen. De rechtbank onderzoekt of eiser daadwerkelijk feitelijke gevolgen ondervindt van de intrekking van de vergunning. De rechtbank concludeert dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de activiteiten van de pluimveehouderij. De afstand tot het bedrijf en de aard van de geurbelasting zijn hierbij van belang. De rechtbank wijst erop dat de gedeeltelijke intrekking van de vergunning niet leidt tot een wijziging van de situatie voor eiser, aangezien hij geen stankoverlast ondervindt van de pluimveehouderij in kwestie. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1601

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser(gemachtigde mr. W.A. Verbeek)

en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college
(gemachtigden: mr. T.J. H. Verstappen en mr. M. Box).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam] uit [woonplaats] ( [naam] ), gemachtigde mr. M. van Hoorne
.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van de pluimveehouderij van [naam] aan de [adres] te [woonplaats] . Het college heeft de vergunning met het besluit van 22 december 2022, op verzoek van [naam] , gedeeltelijk ingetrokken. Met het bestreden besluit van 23 mei 2023 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.1
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 5 augustus 2024, gelijktijdig met de beroepen in de zaken SHE 23/432, 23/1174 en SHE 23/1644, op zitting behandeld. Aan de behandeling van het beroep van eiser hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.
1.4
De rechtbank doet afzonderlijk uitspraak op het beroep van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen belanghebbende is bij de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning voor de pluimveehouderij aan de [adres] te [woonplaats] .
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel belanghebbende is. Daartoe voert hij met name aan dat hij veel geuroverlast ondervindt van varkenshouderijen in de buurt. De geurbelasting op zijn woning overstijgt de grens van 19,4 odeur units aanzienlijk. De overheveling van rechten heeft betrekking op een project (uitbreiding met varkens) aan [adres] ongenummerd te [woonplaats] , terwijl hij al veel stankoverlast ondervindt van de varkenshouderij aan [adres] .
4. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft alleen een belanghebbende het recht om bezwaar te maken tegen een besluit.
5. Volgens vaste rechtspraak is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop een besluit betrekking heeft, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, zijn factoren als afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, van belang. Deze factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
6. Het gaat in deze zaak om de gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning voor een pluimveehouderij aan de [adres] in [woonplaats] . Niet in geschil is dat eiser op een afstand woont van circa 2,6 km van dit bedrijf. Deze pluimveehouderij behoort niet tot de bedrijven waarvan eiser zegt stankoverlast te ondervinden. Die bevinden zich dichter bij zijn woning. Eiser voert aan dat hij geen feitelijke gevolgen kan ondervinden van een niet-uitgeoefend uitstootrecht. Hij heeft echter niet gesteld wel stankoverlast te ondervinden als de pluimveehouderij de dieren zou houden die op grond van de natuurvergunning zijn toegestaan. Dat is ook niet gebleken. Eiser ondervindt dus geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van het houden van dieren door deze pluimveehouderij. Dit zal niet veranderen door de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning.
7. De gedeeltelijke intrekking hangt samen met de uitbreiding van het bedrijf aan de [adres] ongenummerd te [woonplaats] . Dat bedrijf wil van de ingetrokken rechten gebruik maken om met toepassing van extern salderen een varkenshouderij op te richten of uit te breiden. Eiser woont op circa 1,1 km van het bedrijf aan de [adres] ongenummerd te [woonplaats] . Dat maakt eiser echter geen belanghebbende bij een besluit dat betrekking heeft op de [adres] in [woonplaats] . Een eventueel te verlenen natuurvergunning voor het bedrijf aan de [adres] ongenummerd te [woonplaats] staat hier niet ter discussie.
8. Eiser is dus geen belanghebbende bij de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning voor de pluimveehouderij aan de [adres] te [woonplaats] . Het college heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is ongegrond.
Eiser heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht of van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169.