In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning voor een pluimveehouderij. Eiser, die op een afstand van ongeveer 2,6 kilometer van het bedrijf woont, stelt dat hij belanghebbende is en veel geuroverlast ondervindt van nabijgelegen varkenshouderijen. De rechtbank onderzoekt of eiser daadwerkelijk feitelijke gevolgen ondervindt van de intrekking van de vergunning. De rechtbank concludeert dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de activiteiten van de pluimveehouderij. De afstand tot het bedrijf en de aard van de geurbelasting zijn hierbij van belang. De rechtbank wijst erop dat de gedeeltelijke intrekking van de vergunning niet leidt tot een wijziging van de situatie voor eiser, aangezien hij geen stankoverlast ondervindt van de pluimveehouderij in kwestie. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.