ECLI:NL:RBOBR:2024:3661

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
82.075495.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wet Dieren en niet voldoen aan ambtelijk bevel met betrekking tot dierenverwaarlozing

Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verwaarlozen van meerdere dieren en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De zaak werd behandeld in 's-Hertogenbosch en betreft de overtreding van artikel 2.2 lid 8 van de Wet Dieren, waarbij de verdachte meerdere honden, katten, kippen en paarden in onhygiënische omstandigheden hield en hen de nodige verzorging onthield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen en een gedragsaanwijzing, doorging met het houden van dieren, wat leidde tot ernstige verwaarlozing. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een houdverbod van tien jaren voor het houden van dieren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om mee te werken aan toezichtscontroles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar oordeelde dat de feiten voldoende bewezen waren om tot een veroordeling te komen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van dierenhouders en de noodzaak om dierenwelzijn te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: [82.075495-24]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers: 82.075495.24 en 82.204903.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juli 2024.
Op de zitting van 29 juli 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 26 april 2024 en 27 juni 2024.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.075495.24 tenlastegelegd dat:
T.a.v. feit 1:
zij op of omstreeks 30 januari 2024 in Maria Hoop, gemeente Echt-Susteren,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als
houder van één of meer dier(en), te weten meerdere honden katten, kippen,
paarden en een kwartel, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden,
immers
A
heeft verdachte de bewegingsvrijheid van één of meer dier(en) op zodanige wijze
beperkt dat de/het dier(en) daardoor onnodig lijden of letsel werd toegebracht
en/of onvoldoende ruimte gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften
van de/het dier(en), aangezien
- zes, althans één of meer, honden (twee New Foundlanders en vier Cane Corso
kruisingen) in een ruimte achter de paardenboxen werden gehuisvest in een
verblijf dat bestond uit kaal beton en/of waar de ligplaats onvoldoende groot was
om alle honden een ligplaats van de grond af te bieden en/of dat aan vier zijden
dicht was (procesdossier p. 6) en/of
- vijf, althans één of meer, honden (Cane Corso) in een ren in de schuur werden
gehuisvest in een verblijf waar de ligplaats onvoldoende groot was om alle honden
een ligplaats van de grond af te bieden (procesdossier p. 6) en/of
- vier, althans één of meer, honden (Cane Corso/Boerboel) in een kleinere ren in
de schuur werden gehuisvest in een verblijf waar nergens een mogelijkheid was
voor de honden om zich terug te trekken of af te zonderen van de groep en/of
waar geen ligplek van de grond af aanwezig was (procesdossier p. 7) en/of
- zestien, althans één of meer, katten in een ren in de voormalige hengstenstal
werden gehouden in en verblijf waar nergens een mogelijkheid was voor de katten
om zich te onttrekken aan de situatie (procesdossier p. 7) en/of
B
heeft verdachte niet ervoor zorggedragen dat één of meer van de dieren die ziek of
gewond leken, te weten
- twee, althans één of meer, honden gelijkend op Cane Corso’s in de paardenstal

dat/die vermagerd was/waren (procesdossier p. 6) en/of

- twee, althans één of meer, honden gelijkend op Cane Corso's op de binnenplaats

van de woning dat/die vermagerd was/waren (procesdossier p. 6) en/of

- vijf, althans één of meer, honden gelijkend op Cane Corso’s in een ren in de

schuur dat/die vermagerd was/waren (procesdossier p. 6) en/of

- zestien, althans één of meer, katten in een ren in het stalgebouw, de voormalige

hengstenstal, diarree had/hadden (procesdossier p. 8) en/of

- één kitten op de eerste verdieping van de woning met een oog dicht en vlooien

over zijn lijf (procesdossier p. 8) en/of

- één of meer kippen in de stal met kippen die vermagerd was/waren en diarree
had(den) (procesdossier p. 8) en/of één kwartel in de volière die mank liep, kale
plekken op de rug en de kop had en waarvan de voetzool en de tenen opgezwollen
waren (procesdossier p. 8-9) en/of
- één shetlandpony in het weiland welke chronisch hoefbevangen was en

vermoedelijk PPID had (procesdossier p. 9) en/of

- één tinker in het weiland dat kreupel liep aan zijn achterbenen en waarvan de
hoeven te lang waren en bekapt moesten worden (procesdossier p. 9)
onmiddellijk op passende wijze werden verzorgd en/of
C
heeft verdachte geen zorg gedragen dat een dier een toereikende behuizing heeft
onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers werd(en)
- zes, althans één of meer, honden, waarvan twee New Foundlanders en vier Cane
Corso kruisingen in een ruimte achter de paardenboxen gehuisvest in een verblijf
waarvan de vloer was bezaaid met uitwerpselen (procesdossier p. 6) en/of
- een hond in de voormalige melkput gehuisvest waarvan de vloer was bezaaid

met ontlasting (procesdossier p. 7) en/of

- zestien, althans één of meer, katten in een ren in de voormalige hengstenstal
gehuisvest waarvan de vloer was bedenkt met bruine vlekken en diarree
(procesdossier p. 7) en/of
- drie, althans één of meer, trekpaarden die in de wei liepen aangetroffen met een
vervuilde vacht op de buik en ellebogen vol aangekoekte ontlasting veroorzaakt
door het liggen in een vervuilde huisvesting (procesdossier p. 9)
t.a.v. feit 2:
zij op of omstreeks 27 februari 2024 in Maria Hoop, gemeente Echt-Susteren,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als
houder van één of meer dier(en), te weten twee, althans één of meer, honden en
twee, althans één of meer, katten aan die dieren de nodige verzorging heeft
onthouden, immers heeft verdachte niet ervoor zorggedragen dat één of meer van
de dieren die ziek of gewond leken te weten
- één hond (bruine teef ras Boerboel) waar uit de vacht vlooienontlasting en

tevens levende vlooien uitkwamen (procesdossier p. 106) en/of

- één kat waar uit de vacht vlooienontlasting kwam (procesdossier p. 106);

onmiddellijk op passende wijze werden verzorgd.

Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 82.204903.24 tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks 1 mei 2024, te Maria Hoop, opzettelijk,
niet heeft voldaan aan een bevel of een of een vordering, krachtens enig wettelijk
voorschrift, te weten artikel 509hh lid 1 sub d, gedaan door een ambtenaar, belast
met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot
het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 11 maart 2024 gegeven door de officier van justitie van het
Functioneel Parket te ’s-Hertogenbosch, immers heeft verdachte zich niet
gehouden aan het verbod dieren te houden op het adres [adres] te
Maria Hoop dan wel elders, die aan haar in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.

De formele voorvragen.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het verwijt ten laste gelegd onder feit 1 subonderdeel B onvoldoende feitelijk en concreet is, nu niet beschreven staat wat met een passende verzorging bedoeld wordt. Het voorgaande moet leiden tot nietigheid van de dagvaarding voor wat betreft dit subonderdeel. Datzelfde geldt voor hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd nu niet beschreven staat waar de ziekte en/of verwonding van de hond en de kat uit bestaat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding voldoende duidelijk is in het licht van het procesdossier.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan door de verdediging bepleit, van oordeel dat hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd onder feit 1 subonderdeel B en onder feit 2 tegen de achtergrond van het dossier voldoende duidelijk is. In het licht van het bepaalde in artikel 1.7 Besluit houders van dieren is het niet bepalend of een dier ziek of gewond is, maar of een dier ziek of gewond lijkt. Van belang is wat wordt waargenomen bij de desbetreffende dieren ten tijde van een eventuele controle. De rechtbank oordeelt dat de feitelijkheden in de tenlastelegging - in het licht van het voornoemde - voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven. De vraag of een vermagerde toestand en de aanwezigheid van vlooien bij de dieren wel of niet als ziekte en/of verwonding aangemerkt kan worden is een vraag met betrekking tot het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer dat strekt tot (partiele) nietigheid van de dagvaarding op de door de verdediging aangehaalde onderdelen. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding geldig is.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen ter terechtzitting van 29 juli 2024, heeft de verdediging partiële vrijspraak bepleit van hetgeen onder parketnummer 82.075495.24 onder feit 1 subonderdeel A ten laste is gelegd wat betreft de eerste gedachtestreep, voor zover dat toeziet op de ruimte die aan vier zijden dicht was. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat zonder nadere onderbouwing deze feitelijkheid geen overtreding van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren oplevert.
De verdediging stelt zich daarnaast op het standpunt dat de honden, opgenomen onder gedachtestreep één tot en met drie van voornoemd subonderdeel niet ziek of gewond leken. De enkele constatering dat deze honden vermagerd waren, kan die conclusie volgens de verdediging niet dragen. Zodoende is de verdediging van mening dat partiële vrijspraak moet volgen wat betreft deze honden.
Wat betreft de kippen, subonderdeel B, gedachtestreep zes, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaring van de dierenarts, waaruit blijkt dat deze geen aanwijzingen zag dat de kippen zorg onthouden is, aan een bewezenverklaring in de weg staat. Hierdoor moet partiële vrijspraak volgen voor dit onderdeel van de tenlastelegging. De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen voor hetgeen ten laste gelegd onder gedachtestreep zes van voornoemd subonderdeel voor zover dat toeziet op de kwartel nu de dierenarts heeft verklaard dat er geen sprake was van fysiek ongerief, fysiologisch ongerief, pijn of letsel.
Ten aanzien van de shetlandpony, subonderdeel B, gedachtestreep zeven, is de verdediging van mening dat niet is gebleken dat het dier al langer ziek was en verdachte het dier zorg heeft onthouden, waardoor dit onderdeel niet bewezenverklaard kan worden.
Wat betreft de tinker, subonderdeel B, gedachtestreep acht, stelt de verdediging zich op het standpunt dat vrijspraak moet volgen aangezien verdachte de tinker heeft laten nakijken door een dierenarts toen deze mank liep. Daarnaast heeft een hoefsmid de tinker op 25 november 2023 nog bekapt. Gezien het voorgaande heeft verdachte onmiddellijk en op passende wijze verzorging geboden aan de tinker.
Betreffende het ten laste gelegde onder subonderdeel C stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is gebleken dat de situatie met uitwerpselen op de grond zich gedurende een langere periode heeft voorgedaan. Tijdens de controle op 30 januari 2024 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] juist bezig met het schoonmaken van de stallen. Gezien het voorgaande is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de eerste twee gedachtestrepen van subonderdeel C.
Ten aanzien van hetgeen onder parketnummer 82-075495.24 onder feit 2 ten laste is gelegd stelt de verdediging zich op het standpunt dat de enkele constatering dat de hond en de kat vlooien hadden tijdens de controle op 27 februari 2024 onvoldoende is om tot overtreding van artikel. 1.7 van het Besluit houders van dieren te komen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank stelt, hoewel niet betwist, voorop dat verdachte heeft te gelden als de houder van de dieren in de zin van artikel 1.1, lid 1, van de Wet Dieren. In die hoedanigheid rustte op haar gelet op artikel 2.2, achtste lid, van de Wet Dieren de plicht de nodige verzorging te bieden aan die dieren.

Ten aanzien van feit 1 subonderdeel A.
Verblijf met vier zijden.
De rechtbank oordeelt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat onvoldoende ruimte is gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften van deze dieren doordat de ruimte waarin zij verbleven aan vier zijden dicht was. Het enkele overleggen van een aantal bijlagen bij het requisitoir zonder nadere toelichting acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 1 subonderdeel A ten laste is gelegd wat betreft de eerste gedachtestreep voor zover dat toeziet op de ruimte die aan vier zijden dicht was.

Ten aanzien van feit 1 subonderdeel B.
Vermagering.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de honden onder gedachtestreep één tot en met drie vermagerd waren en hun ribben en heupbotten uitstaken. Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de dieren op basis van die waarneming ziek leken zoals ten laste gelegd. Nu negen honden deze vermagerde toestand hadden en het een feit van algemene bekendheid is dat een vermagerde toestand een signaal van ziekte kan zijn, had verdachte de conclusie moeten trekken dat er sprake was van een afwijkende gezondheidstoestand bij deze negen honden. Verdachte had daarop actie moeten ondernemen en dat heeft zij nagelaten, door op dat moment geen dierenarts naar de honden te laten kijken.. De rechtbank acht hetgeen onder gedachtestreep één tot en met drie zoals onder feit 1 subonderdeel B ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Kwartel.
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat gezien de dierenartsverklaring van de heer Vogels van 1 februari 2024, waarin staat dat de kwartel gezond toont, vrijspraak dient te volgen voor hetgeen ten laste gelegd onder gedachtestreep zes voor zover dit betrekking heeft op de kwartel.

Ten aanzien van feit 1 subonderdeel C.
Ontlasting honden.
De rechtbank is, anders dan door de verdediging bepleit, van oordeel dat gezien de inhoud van de bewijsmiddelen vaststaat dat de situatie met uitwerpselen op de grond zich gedurende een langere tijd heeft voorgedaan. Er was naar de waarneming van de controleurs, alsmede gelet op de op die situatie ziende foto’s, sprake van een grote hoeveelheid uitwerpselen in de ruimte, die wijdverspreid lagen. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de uitwerpselen langere tijd niet opgeruimd waren op het moment dat de waarneming is gedaan. De rechtbank oordeelt dat de eerste twee gedachtestrepen van feit 1 subonderdeel C wettig en overtuigend bewezen zijn.
Medeplegen.De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de ten laste gelegde – en hierna bewezen te verklaren gedragingen - sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] leverde een materiële en intellectuele bijdrage aan het houden en de verzorging van de dieren. Zo is uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] telkens bij de controles op het adres van verdachte aanwezig was. Meermalen is daar waargenomen dat de medeverdachte werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de verzorging van de dieren en ook vragen beantwoordde. Verder is gebleken dat medeverdachte als opdrachtgever en contactpersoon fungeerde van de hoefsmid die de hoefverzorging deed bij de paarden op het adres van verdachte en ook dat hij bij de hoefverzorging assisteerde.

Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank is, evenals door de verdediging bepleit, van oordeel dat de enkele vaststelling dat de hond en de kat bij een controle op 27 februari 2024 vlooien hadden, niet de conclusie kan dragen dat deze dus ziek of gewond leken. De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen haar onder feit 2 ten laste is gelegd.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank niet op die verweren heeft gerespondeerd, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1 parketnr. 82.075495.24
op 30 januari 2024 in Maria Hoop, gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander als houder van dieren, te weten meerdere honden katten, kippen en paarden, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers
A
heeft verdachte de bewegingsvrijheid van dieren op zodanige wijze
beperkt dat de dieren daardoor onnodig lijden of letsel werd toegebracht
en onvoldoende ruimte gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften
van de dieren, aangezien
- zes honden (twee New Foundlanders en vier Cane Corso kruisingen) in een ruimte achter de paardenboxen werden gehuisvest in een verblijf dat bestond uit kaal beton en waar de ligplaats onvoldoende groot was om alle honden een ligplaats van de grond af te bieden en
- vijf honden (Cane Corso) in een ren in de schuur werden gehuisvest in een verblijf waar de ligplaats onvoldoende groot was om alle honden een ligplaats van de grond af te bieden en
- vier honden (Cane Corso/Boerboel) in een kleinere ren in de schuur werden gehuisvest in een verblijf waar nergens een mogelijkheid was voor de honden om zich terug te trekken of af te zonderen van de groep en waar geen ligplek van de grond af aanwezig was en
- zestien katten in een ren in de voormalige hengstenstal werden gehouden in een verblijf waar nergens een mogelijkheid was voor de katten om zich te onttrekken aan de situatie en
B
heeft verdachte niet ervoor zorggedragen dat dieren die ziek of gewond leken, te weten
- twee honden gelijkend op Cane Corso’s in de paardenstal die vermagerd waren en
- twee honden gelijkend op Cane Corso's op de binnenplaats van de woning die vermagerd waren en
- vijf honden gelijkend op Cane Corso’s in een ren in de schuur die vermagerd waren en
- zestien katten in een ren in het stalgebouw, de voormalige hengstenstal, diarree hadden en
- één kitten op de eerste verdieping van de woning met een dicht oog en
- kippen in de stal met kippen die vermagerd waren en diarree hadden en
- één shetlandpony in het weiland welke chronisch hoefbevangen was en

vermoedelijk PPID had en

- één tinker in het weiland dat kreupel liep aan zijn achterbenen en waarvan de
hoeven te lang waren en bekapt moesten worden
onmiddellijk op passende wijze werden verzorgd en
C
heeft verdachte geen zorg gedragen dat een dier een toereikende behuizing heeft
onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers werden
- zes honden, waarvan twee New Foundlanders en vier Cane Corso kruisingen in een ruimte achter de paardenboxen gehuisvest in een verblijf waarvan de vloer was bezaaid met uitwerpselen en
- een hond in de voormalige melkput gehuisvest waarvan de vloer was bezaaid

met ontlasting en

- zestien katten in een ren in de voormalige hengstenstal gehuisvest waarvan de vloer was bedekt met bruine vlekken en diarree en
- drie trekpaarden die in de wei liepen aangetroffen met een vervuilde vacht op de buik en ellebogen vol aangekoekte ontlasting veroorzaakt door het liggen in een vervuilde huisvesting.
t.a.v. parketnr. 82.204903.24
op 1 mei 2024, te Maria Hoop, opzettelijk, niet heeft voldaan aan een bevel of een of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 509hh lid 1 sub d van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, belast
met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot
het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 11 maart 2024 gegeven door de officier van justitie van het
Functioneel Parket te ’s-Hertogenbosch, immers heeft verdachte zich niet
gehouden aan het verbod dieren te houden op het adres [adres] te
Maria Hoop dan wel elders, die aan haar in voornoemde gedragsaanwijzing is
opgelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarden van een houdverbod van dieren alsmede een meewerkplicht aan toezichtscontroles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en/of de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en/of de politie. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 8.11a Wet Dieren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - dieren zal houden voor de duur van tien jaren. Voorts vordert de officier van justitie dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging wijst ten aanzien van de strafmaat op de navolgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte kampt met verschillende lichamelijke en geestelijke kwalen. De aanhouding heeft grote impact gehad op verdachte. Verdachte is de verantwoordelijkheid aangegaan voor het houden van dieren, maar zag zelf niet in dat zij teveel op haar schouders heeft genomen en dat zij deze verantwoordelijkheden niet aankon. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om deze dieren pijn te doen, zij houdt juist erg veel van dieren. Het houden van dieren is het enige wat verdachte genoegdoening geeft. De verdediging verzoekt dan ook om geen houdverbod op te leggen. Voorts is de verdediging van mening dat niet is voldaan aan de voorwaarden om een eventueel op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu verdachte aangeeft dat zij niet opnieuw een dergelijk feit zal plegen. Verder voert de verdediging aan dat bij het opleggen van een houdverbod in de zin van de Wet Dieren, een termijn van tien jaren disproportioneel lang is. Mocht de rechtbank oplegging van een dergelijke maatregel passend en geboden achten, verzoekt de verdediging de duur gelijk te stellen aan de proeftijd van een voorwaardelijke straf..
De verdediging geeft aan dat verdachte gezien haar lichamelijke en mentale ongemakken niet in staat is een taakstraf uit te voeren. Voorts kan verdachte een geldboete niet betalen en is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf schadelijk voor de lichamelijke en mentale gesteldheid van verdachte. Bij oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf verzoekt de verdediging deze te matigen tot een duur van twee maanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet Dieren. Zij heeft een grote hoeveelheid aan verschillende dieren verwaarloosd en in onhygiënische en vervuilde omstandigheden gebracht en gelaten. Bij iedere controle op het adres van verdachte zijn overtredingen geconstateerd. Soms de zelfde overtredingen die niet waren opgelost, en soms nieuwe overtredingen. Ook nadat aan verdachte een gedragsaanwijzing is opgelegd en zij geen dieren mocht houden is zij doorgegaan met het houden van dieren.
Uit het dossier blijkt dat verdachte gedurende jaren in het vizier is van controlerende instanties in verband met het verwaarlozen van meestal grote aantallen dieren. Meermalen is een last onder bestuursdwang opgelegd door de instanties teneinde haar te bewegen tot een betere verzorging van haar dieren. Dit heeft niet geleid tot ander gedrag van verdachte, bijvoorbeeld een betere verzorging van de dieren of het houden van een kleiner aantal dieren. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte door psychische, lichamelijke en financiële omstandigheden niet bij machte is om de last van het houden en verzorgen van zoveel verschillende dieren te dragen. Niettemin kiest zij ervoor om geen gevolg te geven aan de lasten en aanwijzingen die zij krijgt en volhardt zij in het houden van dieren. Hierbij stelt zij haar eigen welbevinden voor op het welzijn van de dieren die zij houdt. Het feit dat het houden van dieren, zoals door de verdediging bepleit, het enige is wat haar nog genoegdoening geeft, kan hier niet aan afdoen. Dat verdachte door de verdediging ter zitting is omschreven als een onbeholpen verzamelaar vindt de rechtbank zorgwekkend. De dieren die worden gehouden zijn niet aan te merken als verzamelobjecten maar zijn dieren die volgens de wet bepaalde rechten hebben. Rechten met betrekking tot - in ieder geval - een bepaald niveau van zorg. Aan dat niveau kan verdachte, gezien al het voorgaande, niet voldoen. De rechtbank betreurt het dat verdachte dat niet kan of niet wil inzien, in het belang van die zelfde dieren. De rechtbank is alles overziende van oordeel dat verdachte in haar gedrag moet worden gestopt.
Strafmodaliteit.
De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de volgende bijzondere voorwaarden: een houdverbod ten aanzien van dieren, alsmede een meewerkplicht aan toezichtscontroles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een maatregel op grond van artikel 8.11a van de Wet Dieren inhoudende een verbod tot het direct of indirect houden van dieren passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat het welzijn van dieren er niet bij gebaat is wanneer zij door verdachte worden gehouden. De rechtbank acht een termijn van tien jaren voor deze maatregel passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan dat de gezondheid en het welzijn van dieren benadeelt. Dit heeft zij helaas in het verleden al eens aangetoond. Om die reden wordt de hiervoor vermelde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat niet de gehele tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is en dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen dieren vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit ‘voorwerpen’ zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze ‘voorwerpen’ ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 184 Wetboek van Strafrecht
2.2, 8,11, 8.11a, 8.12 Wet dieren
1.6, 1.7 Besluit houders van Dieren
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 82.075495.24 onder 2 ten laste gelegde feit.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
-onder parketnr.82.075495.24, feit 1
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd;

-onder parketnr. 82.204902.24

opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
Een
voorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
vier maanden met een proeftijd van drie jaren.
Voorwaarde is dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Houdverbod dieren
Veroordeelde zal op geen enkele wijze - direct of indirect - dieren houden.
-
Meewerkplicht toezichtscontroles
Veroordeelde werkt mee aan toezichtscontroles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie met betrekking tot het voornoemde houdverbod van dieren.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

82-075495-24: 1 STK Hond;
82-075495-24: 1 STK Kat;
82-075495-24: 3 STK Varken;
82-075495-24: 20 STK Kip;
82-075495-24: 1 STK Hond;
82-075495-24: 1 STK Kat;
82-075495-24: 28 STK Vogel.
Legt aan veroordeelde op een
verbod tot het – direct of indirect – houden van dierenvoor de duur van
tien jaren.Beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 12 augustus 2024.